Josje Gehlen - Zwart omlijnde spanning

Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakte Josje Gehlen als jong meisje verzeild in smokkelpraktijken. Later sloot ze zich aan bij het Rode Kruis. 'Ik ben letterlijk ziek geworden door de verhalen uit de kampen.'

Tekst: Tim Ficheroux en Inge Widdershoven Foto: Joeri Pisart

‘Met mijn armen vol schoenen rende ik samen met mijn zus de trap op. We propten de smokkelwaar onder het matras van onze zieke moeder. De kostbare goederen had mijn vader uit Kaatsheuvel gehaald. Hij was nog geen vijf minuten thuis en toen al verlinkt door de buren. Eenmaal binnen doorzochten vier Duitse militairen als bloedhonden het huis, op zoek naar de verborgen schoenen. Ze konden niets vinden omdat ze het ongepast vonden het bed van mijn moeder te doorzoeken.’ Josje Gehlen (84) was 12 jaar oud toen de Tweede Wereldoorlog haar leven overhoop gooide. Nu, 72 jaar later, herinnert ze zich de gebeurtenissen als de dag van gisteren. Haar familie schopte al voor de oorlog tegen de heersende orde. Zo dook de opa van Gehlen tijdens het interbellum onder om dienstplicht te ontlopen. Tijdens de bezetting verborg haar moeder korte tijd twee Joodse kinderen uit Rotterdam en smokkelpraktijken waren in de familie eerder regel dan uitzondering. Van de jonge Josje werd dan ook verwacht dat ze hieraan deel zou nemen.

Pst. die Feind hört mit! ‘Ik kende tijdens het smokkelen geen angst, ik vond het juist spannend.’ Glunderend vertelt Gehlen over haar eerste grote klus. Ze werd op pad gestuurd om sigaren op te halen. ‘De harde randen van de sigarenkisten die om mijn middel waren gebonden, sneden in mijn huid. In de trein hing een bordje dat waarschuwde voor mogelijke verraders: “Pst. Die Feind hört mit!”. Hondsbenauwd werd ik daarvan.’ Een groep Duitse militairen liep de wagon in om passagiers te fouilleren. Net voordat Gehlen aan de controle werd onderworpen, kwam de trein tot stilstand naast het perron. ‘Ook daar stonden zwarthemden. Ik sprong vlug aan de andere zijde de wagon uit, zodat ik niet zou worden opgepakt en rende zo met alle spullen het open veld in.’ De opdrachten voor het smokkelen kreeg Gehlen van haar vader, die een adressenlijst had met boeren in Noord-Limburg. Deze regio was dunbevolkt, waardoor het gedurende de oorlog een van de weinige gebieden in Nederland was waar soms voedsel zonder bon te halen viel. Steevast bepakt met flessen schnaps of handdoeken werd Gehlen ‘s ochtends per trein op pad gestuurd om ‘s avonds laat terug te keren met een handvol eieren en een pakje boter. Naarmate het einde van de oorlog in zicht kwam, werden de tochten gevaarlijker. De spoorlijnen waren regelmatig het doelwit van de overvliegende Britse en Amerikaanse luchtmacht. Op een van haar laatste smokkeltochten bevond Gehlen zich in een trein die volledig werd doorzeefd tijdens een spervuur van gevechtsvliegtuigen. Meer dan de helft van de passagiers sneuvelde en met een groep overlevenden vluchtte ze de bossen in om na een drie dagen durende voettocht pas thuis te komen.

Bloederige bevrijding Terwijl leeftijdsgenoten zich aansloten bij de Hitlerjugend, besloot Gehlen op haar vijftiende voor het Rode Kruis te gaan werken. Tegen het einde van de oorlog verzorgde ze gewonden in Venlose schuilkelders. ‘Op een nacht werd er na hevige luchtbombardementen een man binnengebracht. Zijn been was eraf geschoten en het bloed spoot tot aan het plafond.’ Om zijn leven te redden, duwde Gehlen een steen in zijn lies en bond haar in repen gescheurde schort eromheen. De man oveleefde het en kreeg later een kunstbeen. Enkele maanden later werd Gehlen door het Rode Kruis naar een klooster gestuurd om de zorg voor geëvacueerde kinderen uit het westen van Nederland op zich te nemen. Daar kreeg ze het aan de stok met haar Duitse leidinggevende, omdat ze zich naar diens zin te brutaal had gedragen. Bij een legerofficier in Maastricht moest ze haar gedrag komen verantwoorden. ‘Toen ik in zijn kantoor zat te wachten, sleurden twee SS’ers een toegetakelde jongen van mijn leeftijd naar buiten. Allebei zijn benen waren gebroken en zijn gezicht zat onder het bloed.’ Gehlen wachtte al uren op haar berisping, maar de officieren leken belangrijkere zaken aan hun hoofd te hebben. ‘Uit flarden van gesprekken tussen militairen vernam ik dat de Duitsers zich klaarmaakten voor een evacuatie. Een aantal eenheden van het Amerikaanse bevrijdingsleger zou zich vlak bij Maastricht bevinden.’ De legerofficier was haar straf volledig vergeten waardoor Gehlen weg kon glippen om haar familie het heuglijke nieuws te vertellen.

Vrij zonder vrede Na de bevrijding bleef Gehlen actief bij het Rode Kruis. Ze werkte in Vaals, waar overlevenden uit de Nazi- en Jappenkampen werden opgevangen en verzorgd. ‘De Joden waren uitgemergeld en er was op ze geëxperimenteerd. Een meisje kwam binnen met andermans vingers en tenen op haar rug gehecht. Haar benen lagen tot op het bot open doordat chemicaliën op haar huid waren getest.’ De gruwelverhalen over de Jappenkampen waren zo mogelijk nog erger. ‘Een vrouw vertelde me over haar bevalling in zo’n kamp. Twee Japanners hadden haar baby direct afgenomen en begonnen ermee te voetballen, waarna ze het kindje opvingen met hun bajonet.’

Gehlen duikt nu alsnog ineen wanneer er een vliegtuig overkomt en ze kan geen Japanse film bekijken. Waar de herinneringen aan de smokkelpraktijken vooral een jeugdige spanning oproepen, bezorgen de verhalen over haar werk bij het Rode Kruis na al die jaren nog tranen in de ogen.

Op verzoek van de geinterviewde is haar naam gefingeerd.

Kijk hier voor de andere artikelen uit de juni-ANS