Hans Boutellier: ‘Onze samenleving is als een jazzorkest’

In de Raad der Wijzen wordt steeds een maatschappelijk probleem besproken met een (emeritus-)hoogleraar. Ditmaal Hans Boutellier over onveiligheidsgevoelens. Tekst en foto’s: Henk Strikkers Begin deze eeuw stond hoogleraar Veiligheid en Burgerschap Hans Boutellier (58) plotsklaps in het centrum van het maatschappelijke debat. Zijn boek De Veiligheidsutopie, dat hij de ondertitel ‘Hedendaags onbehagen en verlangen rond misdaad en straf’ meegaf, leek één van de beste sociologische analyses van de hand over hand toenemende gevoelens van onveiligheid in Westerse samenlevingen. Daarna is hij echter niet stil blijven zitten, nog dagelijks analyseert hij onveiligheidsgevoelens in en de ordening van onze samenleving. In De veiligheidsutopie constateert u een tegenstelling tussen een verlangen naar vitaliteit en uitbundigheid enerzijds en een hang naar bescherming anderzijds. Hoe is die ontstaan? ‘Dat probleem is aardig te situeren in het individualiseringsproces van de jaren zestig en zeventig. In die decennia vond er een sterke secularisering en ontideologisering plaats. Grotere structurerende verhalen waarin mensen werden gekneed gingen verloren. Er was geen grote overheersende ideologische orde meer. De vraag naar sociale orde is een klassiek probleem. In de middeleeuwen had je God, de verlichting had haar Staat en het kapitalistische denken baseerde zich op de theorieën van Adam Smith. In de jaren zestig en zeventig gingen de grote verhalen van de zuilen verloren. Daarvoor in de plaats kwam een heel open en grenzeloze samenleving, die weinig steun geeft aan mensen. Dat schept angst en onbehagen, die mensen omzetten in onveiligheidsgevoelens. Daarmee werd veiligheid een utopisch verlangen.’ In de jaren zestig en zeventig nam de criminaliteit toch ook sterk toe? Het is niet enkel projectie. ‘Dat klopt. De ontideologisering en individualisering zorgden ervoor dat onze samenleving heel geschikt werd voor criminaliteit. Een open samenleving leidt tot meer normoverschrijding. Daadwerkelijke criminaliteit heeft zeker ook invloed op veiligheidheidsgevoel, althans als je mensen vraagt of ze bang zijn om slachtoffer te worden van een delict. Als je de burger vraagt of hij zich zorgen maakt over de criminaliteit in de samenleving, antwoordt een overgroot deel bevestigend. Dat terwijl de criminaliteit al een aantal jaren afneemt en we im Großen und Ganzen behoorlijk in control zijn als samenleving. ‘Onveiligheidsgevoelens hebben dus niet zozeer met criminaliteit te maken, maar meer met een algeheel onzekerheidsgevoel. Dat gaat over vragen als: “Heb ik volgend jaar mijn baan nog?” of “Blijft mijn partner wel bij me?” of nog vager: ‘waar gaat het naar toe met onze samenleving?’ Al die onzekerheden worden geprojecteerd op onveiligheid. Bij criminaliteit hebben we een slachtoffer waar we ons mee kunnen identificeren, een schuldige waarop we al onze angsten kunnen projecteren en een justitieel systeem dat iets aan dit kwaad kan doen. Dat geeft een heel geruststellend gevoel.’ Als onveiligheidsgevoelens zo afhangen van zaken die niets met criminaliteit te maken hebben, is er dan een rol voor de overheid om daar iets aan te doen? ‘Dat is een politieke vraag. Als je een liberaal met nachtwakersidealen bent, vind je van niet, als je linkser bent zie je een grotere rol van de overheid. Ik ben van mening dat de overheid een functie kan hebben als het gaat om bestrijding van criminaliteit. Daarmee kan zij concrete gevoelens van onveiligheid terugbrengen. Als je iets aan die abstractere gevoelens wil doen, kom je bij vage begrippen als vertrouwen, sociale cohesie en geborgenheid uit. Ook daar heeft de overheid een functie naar mijn idee.’ In zijn laatste boek, De Improvisatiemaatschappij, gaat Boutellier verder waar hij eerder bleef. Hij stelt zichzelf de vraag: hoe kan het dat de samenleving relatief goed geordend is, maar dat het volk de maatschappij als ongeordend ervaart. ‘Dat heeft me zó ongelooflijk bezig gehouden al die jaren. Ik heb me verdiept in complexiteitswetenschappen, chaostheorie, noem maar op. Op een gegeven moment las ik een interview met een jazz-gitarist in De Groene Amsterdammer. Hij stelde: “Mijn muziek is georganiseerde vrijheid.” Toen had ik de juiste metafoor: jazz. Onze samenleving is een improvisatiemaatschappij.’ Wat is er georganiseerd aan improvisatie? ‘Ik denk dat als jazzmuziek slaagt, het misschien wel de hoogste vorm van organisatie is die wij als mensen kunnen bereiken. Je hebt echter wel een getraind oor nodig om het te horen. Enerzijds geeft jazz een enorme ruimte voor creativiteit en spontaniteit, terwijl die anderzijds toch gestructureerd is door een ritme en een akkoordenschema. Er zijn mogelijkheden om los te gaan, maar uiteindelijk houden de muzikanten elkaar in toom. Bovendien bestaat er een vorm van licht leiderschap: er is altijd iemand die even een knikje geeft aan een collega om duidelijk te maken dat deze met een solo mag excelleren alvorens hij weer terugkomt in de maat. ‘Als deze metafoor zinvol is, dan is er een mogelijkheid om vanuit de complexiteit te gaan denken. Er wordt dus geen overkoepelend stelsel ontwikkeld om alles te regelen, maar vanuit de complexiteit van onze samenleving moeten we de ordening en organisatie gaan begrijpen.’ Goede jazz wordt natuurlijk gemaakt door goede muzikanten die waarschijnlijk ook vaak samenwerken. Hoe ziet u dat in de samenleving? ‘De metafoor heeft voor mij in ieder geval geleid tot belangrijke inzichten. Je moet bijvoorbeeld je instrument goed beheersen, anders is het niet om aan te horen. Postmoderne laat-maar-waaien-theorieën zijn daarmee naar de prullenbak verwezen. Bovendien wordt de identiteit van een persoon of een organisatie heel belangrijk. Voor iedereen moet duidelijk zijn welk instrument hij het beste speelt: elke organisatie moet duidelijk kunnen aangeven wat haar bestaansrecht is.’ En de overheid moet zich dan als een Miles Davis of Herbie Hancock opstellen. ‘Ja, de overheid moet faciliteren, maar ook begrenzen. Faciliteren en begrenzen, dat begrippenpaar gebruik ik vaak. Laat de dynamiek van de samenleving zijn gang gaan, maar begrens waar het de verkeerde kant op gaat. Georganiseerde misdaad is ook een manier om een fantastisch netwerk en een dikbelegde boterham te verkrijgen, maar dat willen we niet. ‘Een goed voorbeeld van wat de overheid kan doen, vind ik een buurthuis hier in Utrecht. Vroeger was dat een buurthuis oude stijl. Met welzijnswerkers, die dingen voor de mensen in de buurt organiseerden. Na een tijdje verdwenen ze. Wegbezuinigd. Toen heeft zich een buurtpastor gemeld die het met beperkte middelen wel wilde openhouden. Nu komen er twee keer zoveel buurtbewoners als daarvoor. Waarom? De mensen hebben nu het idee dat het buurthuis van hun is. Die pastor staat open voor alles en geeft ruimte aan die dynamiek. Dat bedoel ik met faciliteren.’ Faciliteren klinkt goed, maar vanuit de samenleving klinkt een steeds luidere roep om begrenzing. Het kabinet pleit niet voor niets voor hardere straffen en minimumstraffen. ‘Ik ben erg gekant tegen minimumstraffen. Dat vind ik zo’n enorme breuk met hoe het strafrecht zich heeft ontwikkeld. Het strafrecht is een codificatie van de publieke moraal, een canon van onze opvattingen. De rechter oordeelt dan of en hoe hij deze toepast. Nu wordt daar een heel vreemd element aan toegevoegd dat niet past in ons strafrechtelijke systeem. ‘Die roep om strenger straffen verbaast mij ook. Ten eerste zitten wij op Europese schaal in de hoogste regionen qua straf. In de jaren zeventig bungelden wij misschien onderaan, maar het cellenaantal is meer dan verdrievoudigd en de straffen zijn fiks verhoogd. We hebben nu zoveel cellen dat ze leeg staan en kunnen verhuren aan België. Ten tweede is het doel van strenger straffen mij onbekend, ik denk namelijk niet dat het afschrikwekkend werkt. Ik ben overigens wel voor een grotere pakkans…’ Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. ‘Inderdaad. Dat is in feite moeilijker, maar wel veel effectiever. Ik ben ook niet van de softe school, ik vind dat er duidelijk en adequaat moet worden opgetreden tegen criminaliteit. Als je een zware jongen uit een wijk plukt en een tijdje vast zet, kan dat helpen om zo’n buurt weer op de rails te krijgen. Dat is echter eerder slim straffen en het strafrecht goed inzetten, dan dat je per se strenger straft.’ Als de roep om strenger straffen u verbaast, waarom denkt u dan dat deze nog steeds te horen is? ‘Het heeft te maken met het projecteren van onzekerheidsgevoelens in het criminaliteitsprobleem. Mensen hebben het gevoel dat als we de criminaliteit onder controle hebben, alles wel goed zal komen. ‘Ik moet trouwens bekennen dat ik me afvraag of die roep om strenger straffen nog wel echt leeft of dat deze wordt aangepraat door politici. Uit onderzoeken blijkt namelijk dat burgers en rechters helemaal niet zo anders straffen. Als burgers zich verdiepen in een zaak, dan komen ze vaak tot dezelfde uitspraak. Wanneer er geen duidelijk aanwijsbaar slachtoffer is, zijn burgers zelfs geneigd veel soepeler te straffen.’ Waarom is dat zo? ‘Juist in het ideologieloze tijdperk waarin we leven, is het heel moeilijk om te bedenken wat goed en kwaad nu eigenlijk is. De vraag wat het goede leven is, is bijvoorbeeld volledig geprivatiseerd; iedereen kan daarover zijn eigen ideeën ontwikkelen. Waar we nog wel enigszins overeenstemming hebben is wat we...
Lees meer