Hans van Hout: 'Dit universitair onderwijs is haar grenzen allang gepasseerd'

In de Raad der Wijzen wordt steeds een maatschappelijk probleem besproken met een emeritus-hoogleraar. Ditmaal Hans van Hout over de toekomst van het hoger onderwijs. Tekst en foto's: Henk Strikkers ‘De timing is goed. Er is frustratie aan alle kanten. Studenten klagen over de kwaliteit van het onderwijs, dat ze niet worden gemotiveerd en dat de begeleiding te wensen over laat. Docenten mopperen over ongemotiveerde studenten, moeten onderwijs geven dat ze niet interessant vinden en worden niet gewaardeerd vanwege hun onderwijskwaliteiten.’ Het is geen revolutieprediker die hier aan het woord is. Sterker nog: in vrijwel niets lijkt Hans van Hout (69), emeritus-hoogleraar Onderwijskunde van het Hoger Onderwijs, op een persoon die je op de barricaden zou aantreffen. Toch propageert hij radicale veranderingen in het hogeronderwijssysteem. Daarbij lijkt hij weinig te willen ontzien. ‘Er is een aantal taboes dat nodig moet worden doorbroken.’ Onlangs versimpelde de Technische Universiteit Delft haar studies om de rendementen te verbeteren. Zag u dat aankomen? ‘Kijk, het fundamentele probleem van ons hoger onderwijs is de geweldige toename van studentenaantallen. Dat is niets nieuws. Daar werd al voor gewaarschuwd door Kees Posthumus in zijn Nota Posthumus in 1968. De aantallen waren destijds natuurlijk nog aanmerkelijk kleiner, maar de groeitrend was al duidelijk zichtbaar. Toen voorspelde men al dat er snel druk zou ontstaan op de financiën van de instellingen. Dat wordt in deze economische crisis pijnlijk zichtbaar. ‘Nu is de overheid enkel nog van zins de studie van studenten zonder uitloop te financieren. Instellingen hebben er dus baat bij dat iedereen zo snel mogelijk afstudeert. Aan een vijfdejaars student moet je immers nog steeds onderwijs geven, je moet hem nog steeds tentamens afnemen en je moet hem nog steeds scriptiebegeleiding bieden. ‘Voor instellingen is één en één twee. Zij voelen het in hun portemonnee als ze een slecht rendement hebben en komen daarom met maatregelen die er op gericht zijn om studenten voor of direct na de poort te selecteren en onder druk te zetten om zo snel mogelijk af te studeren. Het allesomvattende probleem van de massaliteit is hiermee echter niet opgelost en de studentenaantallen zullen alleen maar toenemen.’ Schetst u hier geen doemscenario? Steeds meer studenten zullen onderwijs moeten krijgen van even veel geld. ‘Nou ja, een doemscenario… Naar mijn gevoel kunnen we dit probleem wel oplossen, maar dan moet het stelsel van hoger onderwijs stevig worden aangepakt. Zijlstra sleutelt alleen maar aan de financiële kant en aan symptomen. De politiek gaat eraan voorbij dat studeren tegenwoordig een totaal andere maatschappelijke betekenis heeft dan in de tijd dat het systeem is ontworpen. ‘Niet gaan studeren is geen optie meer voor geslaagden van havo of vwo. Vroeger gingen jongeren in veel gevallen aan het werk om dan in de praktijk bijgeschoold te worden. Dat is nu niet meer het geval. Studeren is geen keuze meer. De enige keuze die de nieuwe lichting heeft is wát zij gaat studeren. Dat is vaak al moeilijk genoeg omdat een heel groot aantal studies niet aansluit bij vakken op de middelbare school. ‘De verwachtingen van studenten zijn op het ogenblik eveneens heel anders. Het percentage afgestudeerden dat in de wetenschap gaat werken is op dit moment aanmerkelijk kleiner dan voorheen. Heel veel studenten willen gewoon goedgeschoold de arbeidsmarkt op.’ Moet het universitair onderwijs daarmee ook van doelstelling veranderen? ‘Een universitaire opleiding hoort te draaien om menselijke ontwikkeling en om binding. Dat betekent niet dat kennisoverdracht naar de achtergrond moet verdwijnen, maar naar mijn mening wordt daar veel te veel op gefocust. Op een universiteit horen docenten bijvoorbeeld de namen van studenten te kennen en elke student moet het gevoel hebben dat hij bij tenminste één docent terecht kan met zijn problemen. Niet dat hij in een bureaucratische mallemolen terecht komt. Ik ben dan ook niet heel rouwig dat studenten tegenwoordig steeds vaker termen als “school” of “leraar” gebruiken. De universiteit is een school! Het moet niet alleen kennis overdragen, het moet ook jong volwassen personen vormen.’ De bachelor moet dus een school worden. ‘Ja, de universitaire bachelor moet een echte school worden. Dat houdt onder andere in, dat onderwijs de hoogste prioriteit krijgt. De primaire taak van docenten moet het geven van onderwijs zijn en daar moeten ze op worden afgerekend; niet op het aantal publicaties dat ze behalen. Daar hoort ook professioneel onderwijsmanagement bij, dat ontbreekt nu op veel universiteiten. De doelstelling van die school is de ontwikkeling van jonge mensen naar een bepaald niveau. Dat is niet alleen een kennisniveau, dat behelst ook vaardigheden, competenties en ethiek. Hoe sta je in de samenleving? Dat is veel belangrijker dan dat er aan het eind een economisch werkzame eenheid uitrolt. Die functie hebben we ook, maar we moeten vooral mensen ontwikkelen. ‘Dat brengt overigens ook met zich mee dat selectie aan de poort ongewenst is. We hebben al een heel selectief systeem. Er wordt soms net gedaan alsof elk kind dat wordt geboren 18 jaar later bij de universiteit aan de poort komt kloppen. En dan schreeuwt men in koor dat het tijd is voor selectie aan de poort.’ Is selectie aan de poort niet een heel goed middel tegen de massaliteit? ‘Tegen de massaliteit? Massaliteit is geen keuze. Massaliteit moet! Als je de studentenaantallen gaat terugschroeven, draai je de kenniseconomie de nek om. Het is een keihard gegeven dat de studenteninstroom toeneemt en alleen nog maar meer gaat toenemen. ‘Bovendien creëer je met selectie aan de poort een groep drop-outs. Waar moet iemand die is geweigerd immers naartoe?’ Van Hout is niet bang stiltes te laten vallen. Dat doet hij echter niet alleen in dit gesprek, maar ook in zijn vakgebied. Hij was de laatste hoogleraar Onderwijskunde van het Hoger Onderwijs voordat hij in 2007 met wetenschappelijk pensioen ging. Een opvolger op het gebied van het hoger onderwijs heeft hij in Nederland niet en dat is volgens hem te merken. ‘Neem nou studiekeuzegesprekken. Dat kan natuurlijk best leuk zijn, maar dat kost bakken met geld en zal geen enkel effect hebben op de rendementen. Er is nooit uit wetenschappelijk onderzoek gebleken dat studiekeuzegesprekken de rendementen doen stijgen. En toch gaan alle universiteiten ze nu invoeren. Dat vind ik belachelijk.’ Denkt u dat dit Nederlandse universitair systeem bestand is tegen nog meer studenten? ‘Zoals ik al eerder zei is het onmogelijk de studentenaantallen terug te dringen en dus moet het systeem daarop aangepast worden. De invoering van de bachelor-master-structuur was daartoe een goed moment geweest, maar we hebben die kans laten liggen. In Nederland is de vierjarige doctoraal praktisch behouden: de bachelor en master zijn vaak zo met elkaar verweven dat vrijwel iedereen doorstroomt. De kennisvereisten van de bachelors worden bovendien geënt op de kennisvereisten van de master en die van de master weer op die van de research master en zo domineert het onderzoek eigenlijk het hele universitaire onderwijs. ‘En dat terwijl je bachelors ook prima kan indelen naar interesses van studenten of naar maatschappelijke problemen. Zo kun je een prima bachelor maken die bestaat uit elementen van de opleidingen Psychologie, Rechten en Economie. Het grote probleem is dat op universiteiten veel te veel vanuit onderzoeksdisciplines wordt gedacht. Dat werkt voor veel studenten die niet per se interesse hebben in zo’n onderzoeksdiscipline heel demotiverend.’ Brede opleidingen helpen misschien tegen uitval, maar maakt het universitaire onderwijs niet beter bestendig tegen de toenemende studentenaantallen. ‘Het beter invoeren van het bachelormaster-systeem kan ook de overbevolking tegengaan. Het moet in Nederland normaal worden om na een bachelordiploma te gaan werken. Dat gebeurt in vrijwel alle Europese landen, behalve hier, omdat wij hier allemaal roepen dat bachelor en master één opleiding vormen en dat je niets waard bent als je geen master hebt. Daar aan tornen is een groot taboe. ‘Ik wil voorstellen om er twee zelfstandige opleidingen van te maken en de master op te rekken naar een echte tweejarige wetenschappelijke studie gericht op een bepaalde onderzoeksdiscipline. Niet iedere student die een bachelor heeft gehaald, moet dan worden toegelaten tot de master. We hebben het steeds over selectie aan de poort voor de bachelor, maar eigenlijk zou je bij aanvang van de master moeten selecteren. Dat gebeurt nu alleen bij research masters. Waarom heeft het daar wel nut? ‘Omdat mensen die daar uitvallen een prima startkwalificatie hebben voor de arbeidsmarkt. Ik ben er sowieso voor dat iedereen na de bachelor minimaal een jaar gaat werken, want dan kun je ook beter kiezen of je een master wilt doen en zo ja, welke. Bovendien kun je een masteropleiding dan ook deels laten financieren door de werkgever. Dat is overigens volgens mij meteen de reden dat de werkgeversorganisaties tegen dit plan zijn. Zij roepen al vanaf het begin: ‘Een bachelor is een halfwassen academicus’, terwijl de grote multinationals wel allemaal bachelorstudenten uit het buitenland aannemen. Dat is vreemd en ik denk dat het wordt veroorzaakt doordat de belastingbetaler nu alle masters betaalt. ‘Datzelfde financiële motief gaat ook op voor universiteiten. Bij de invoering van het bachelor-masterstelsel riepen alle rectores magnifici in koor dat iedere student een master moet volgen. Logisch, want iedere student die dat doet brengt...
Lees meer

Jacques Thomassen: 'Paars was een fout'

In de Raad der Wijzen wordt steeds een maatschappelijk probleem besproken met een emeritus-hoogleraar. Ditmaal Jacques Thomassen over de toekomst van de democratie. Alhoewel hij officieel al met emeritaat is, zit Jacques Thomassen (66) nog nog vaak in zijn sobere kamertje op de Universiteit Twente. Als politicoloog heeft hij regelmatig moeten vechten voor het belang van zijn vakgebied. ‘Deze universiteit worstelt als geen ander met haar imago. Ze  profileert zich op technologie, maar de grootste faculteit is Management en Bestuur.’ Thomassen is echter altijd gewaardeerd, en niet zonder reden. Hij was lid van het gebiedsbestuur maatschappij- en gedragswetenschappen van NWO, algemeen secretaris van de KNAW en nog steeds geroemd voor zijn onderzoek naar de democratie. Maar hoe staat het er eigenlijk voor met de democratie in Nederland? Is de democratie in Nederland in gevaar? ‘Dat is wel erg boud gesteld. Als je de huidige situatie vergelijkt met het verleden gaat het eigenlijk helemaal niet zo slecht. Dat iedereen permanent klaagt over de democratie is een teken van haar gezondheid. Het zou pas raar zijn als niemand zou klagen over het politieke systeem. ‘Er zijn echter wel een paar gevaren die op de loer liggen. Dat gaat niet om de democratie in haar meest pure vorm, als vertegenwoordiging van het volk, maar om de democratische rechtsstaat. Wanneer de rechtsstaat optimaal functioneert dempt hij de invloed van de absolute wil van het volk ter bescherming van minderheden. Rechtsstatelijke uitgangspunten zoals mensenrechten, tolerantie en de scheiding der machten zorgen ervoor dat een staat juist kan functioneren. Juist populistische partijen hebben nauwelijks een boodschap aan de rechtsstaat en staan een vergroting van de democratie in zijn meest absolutistische vorm voor. Dat vind ik zorgelijk.’ Vreest u ervoor dat de rechtsstaat wordt uitgehold? ‘Het is een slechte zaak dat een invloedrijk politicus als Wilders rechtsstatelijke waarden zoals een duidelijke machtenscheiding lijkt te negeren. Lang heeft de politieke elite zich opgeworpen als hoeder van de rechtsstaat, maar dat neemt af. Toch ben ik tamelijk optimistisch, omdat ik denk dat er een grens is aan wat het politieke bestel en het overgrote deel van het volk accepteert. ‘Het is een oud probleem dat met name laagopgeleide burgers de uitgangspunten van de rechtsstaat in de praktijk niet onderschrijven. Men zegt wel dat iedereen gelijk moet zijn voor de wet, maar als je vraagt of Volkert van der G. zoals ieder ander behandeld moet worden hoor je in koor: “Nee.”’ Waarom treden deze populistische sentimenten ineens op de voorgrond? ‘Die bestaan al heel lang, alleen ze zijn jaren onder de radar gebleven omdat geen enkele politicus ze verwoordde. Uit kiezer sonderzoek in het begin van de jaren negentig blijkt dat toen thema’s als immigratie, integratie en criminaliteit voor veel burgers al belangrijke issues waren. Met uitzondering van Frits Bolkestein was er echter geen enkele politicus die daar aandacht aan besteedde. ‘Bovendien waren de Paarse kabinetten de facto een soort van regering van nationale eenheid, met de grootste linkse en grootste rechtse partij. Normaal gezien is er altijd ofwel een coalitie aan de linkerkant ofwel aan de rechterkant van het spectrum en is er de optie om tegen het kabinet te stemmen. Bij Paars kon dat niet, er was aan beide kanten geen serieus alternatief, waardoor de oppositie van buiten het parlement, of in elk geval van buiten de gevestigde politieke orde, moest komen. Dat hebben ze geweten met de grote winsten van achtereenvolgens de Lijst Pim Fortuyn, de SP en de PVV.’ Dat is allemaal de schuld van Wim Kok en zijn paarse gevolg? ‘Natuurlijk zijn de Paarse kabinetten niet de enige oorzaak. Kiezers stemmen niet meer altijd op dezelfde partij, zoals dat grofweg tot de jaren tachtig wel gebeurde Ze lijken te kiezen voor een politieke kant en dan op de meest uitgesproken partij te stemmen. ‘De volatiliteit van de kiezer is mijns inziens overigens een overschat fenomeen, kiezers zijn vrij standvastig in hun standpunten. GroenLinks-stemmers stappen niet over naar de PVV, alleen naar andere linkse partijen. Bij de SP en de PVV ligt dat net iets genuanceerder, maar dat komt doordat je naast een links-rechts-verdeling ook een andere schaal zou moeten gebruiken. Ik noem die altijd maar libertijns versus autoritair. De SP en de PVV liggen op die schaal weer dicht bij elkaar.’ Als stemmers nauwelijks wisselen van politieke kant, is de invoering van een tweepartijenstelsel dan geen goed idee? ‘Dat heb ik in het verleden inderdaad voorgesteld en dat heeft voor- en nadelen. Er is een trend zichtbaar dat kiezers stemmen omdat ze een invloed op het beleid willen uitoefenen, niet zozeer omdat ze zich vertegenwoordigd willen voelen in de Staten-Generaal. Dat is in een twee-partijenstelsel beter te effectueren. Dan hebben de kiezers immers de keuze tussen een links dan wel een rechts kabinet. ‘De nadelen mogen ook duidelijk zijn. De verliezende partij moet vier jaar in de oppositiebankjes brommen en haar stemmen zijn praktisch weggegooid. Bovendien kanaliseert ons huidige systeem beter de onvrede die er leeft, de opkomst van de LPF en de PVV zijn daar goede voorbeelden van. In een tweepartijenstelsel zoals het Engelse of het Amerikaanse hadden die partijen, en dus de gevoelens die onder zulke grote groepen van de bevolking spelen, nooit de volksvertegenwoordiging gehaald.’ Het systeem in Nederland functioneert dus goed, maar geldt dat ook voor de politieke partijen? ‘Voor het beantwoorden van deze vraag kom je bij een oud dilemma, namelijk hoe de representatieve democratie moet functioneren. Is dat een bottom-up-procedure waarin politieke partijen zitten te wachten op wat hun achterban hen influistert of is dat een gang van zaken waarin politieke partijen een visie hebben en daar kiezers aan trachten te binden? Mijns inziens is alleen de laatste opvatting juist. Trots op Nederland was een partij die de eerste mening aanhing; zij vroeg aan iedereen om inbreng en dat leidde tot een allegaartje aan meningen. Zo kan een politiek systeem niet functioneren. Politieke partijen moeten het maatschappelijke debat leiden en helder zijn. Een partij is geen passieve spons die opneemt wat er onder de bevolking leeft. Een partij moet een visie vertegenwoordigen en deze in het publieke discussie verdedigen. Als daar geen enkele klandizie voor is, houdt het op. Dat is logisch.’ Thomassen weeft duidelijk een leidraad door het gesprek heen. Het is een positieve: we hebben eigenlijk niets te klagen. De tevredenheid met het functioneren van het Nederlandse politieke systeem behoort tot de grootste van de wereld en de volatiliteit bewijst dat burgers hun stem goed overwegen. Op de vraag of er een systeem is waar Nederlanders jaloers op mogen zijn, is zijn antwoord veelzeggend. ‘Winston Churchill stelde: “Democratie is het slechtste systeem dat er bestaat, met uitzondering van alle andere systemen.” Dat gaat voor geen ander stelsel zo op als voor het Nederlandse.’ Is de Occupy-beweging niet een teken dat er veel onvrede is over de politiek? ‘Het is duidelijk dat een grote groep mensen zich verloren voelt dankzij de globalisering. Vanuit dat perspectief is ook de opkomst van het populisme in Nederland, Europa en de Verenigde Staten te verklaren. Het gaat dan niet eens zozeer om het redden van de financiële wereld, maar met name om de befaamde Poolse loodgieters die hier “ons werk komen afpakken”. Daarin schuilt het nieuwe onderscheid dat zich ook in de samenleving aftekent. De tegenstelling van de komende decennia is die tussen goed en slecht opgeleide burgers waarbij de eerste groep kosmopolitisch is en de tweede zich van alle kanten bedreigd voelt door internationalisering. ‘Op die Occupy-beweging kan ik maar weinig zicht krijgen, omdat het geen stroming met een duidelijk profiel is. Wel is duidelijk dat die mensen heel erg ontevreden zijn en – overigens terecht – woedend zijn omdat niemand nog grip schijnt te hebben op die hele financiële wereld.’ Hoe heeft het zover kunnen komen dat politici nauwelijks nog invloed hebben op de economie? ‘Dat is een direct gevolg van die globalisering. De economie trekt zich al tijden niets meer van landsgrenzen aan. De maat van het bedrijfsleven is simpelweg van een andere orde geworden dan die van de politiek; de economie controleren kan al lang niet meer op nationaal niveau. Je ziet het door wat er nu in een op zich volstrekt onbelangrijk land als Griekenland gebeurt. Dat sleurt allerlei andere Eurolanden mee de diepte in, maar dat probleem is zelfs op Europees niveau nauwelijks nog te bestrijden. Dit is veroorzaakt doordat de globalisering van de politiek geen gelijke tred heeft gehouden met de globalisering van de economie.’ Is dat het probleem dat de Europese Unie nu teistert? ‘Exact. Eén van de democratische grondregels is dat de politieke verantwoording op hetzelfde niveau moet plaatsvinden als waar de besluiten worden genomen. In Europa worden de meeste invloedrijke besluiten genomen met de premiers, maar zij leggen verantwoording af aan hun nationale parlementen. In deze woelige tijden worden die parlementen praktisch gedwongen in te stemmen. Dat leidt tot onvrede. ‘Europa hinkt op twee gedachten: enerzijds moeten de landen soeverein blijven, anderzijds vragen de economische ontwikkelingen om een centralistische...
Lees meer