Beste Decanen,

Als hoofd van het faculteitsbestuur ligt de beslissing voor het invoeren van aanwezigheidsplicht in uw handen. In plaats van de colleges interessant en aantrekkelijk te maken, gebruikt u dwang om de zalen vol te krijgen. Stop alstublieft deze schoolse aanpak en geef studenten hun keuzevrijheid terug.

Tekst: Marit Willemsen Illustratie: Carmen Groenefelt

Dit artikel verscheen eerder in de juni-ANS

U zult er inmiddels wel achter zijn dat de aanwezigheidsplicht een impopulaire maatregel is onder studenten. Het is daarom niet gek dat alle studentpartijen op de RU het afschaffen van de plicht expliciet in hun verkiezingsprogramma noemen.

Een reden voor de grootse invoer van de verplichte aanwezigheid is simpel. De opgelegde aanwezigheid zou volgens het universiteitsbestuur het studiesucces bevorderen en dus de slagingspercentages van de RU verhogen. In maart 2013 bracht het College van Bestuur (CvB) het rapport Kwaliteit, Binding en Duidelijkheid uit, waarin ook de aanwezigheidsplicht sterk werd aanbevolen. Vraag uzelf echter af of een rendementsregel als deze opweegt tegen de schoolsheid die u afroept over de universiteit. Zie in dat deze maatregel slechts een symptoomaanpak is van het werkelijke probleem: slechte, onaantrekkelijke colleges. De opleidingen en faculteiten kunnen deze ophokplicht stoppen en u bent daarin als hoofd van het faculteitsbestuur een sleutelfiguur.

aanwezigheidsplicht

Het verplicht bijwonen van colleges en werkgroepen wekt bij menig student op zijn zachtst gezegd irritatie op. Ervoor kiezen om thuis te blijven, ook met goede redenen, heeft namelijk vervelende gevolgen. Is een student te vaak afwezig voor een verplicht vak, dan mag deze de herkansing van het tentamen of het tentamen zelf simpelweg niet maken. Daarmee wordt het alleen maar lastiger om te slagen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van een maatregel die bedoeld is om het rendement te verhogen? U negeert de protestgeluiden door studenten en studentpartijen en inmiddels kent elke faculteit aanwezigheidsplicht bij de werkcolleges. Deze ‘trend’ lijkt bovendien verder door te zetten naar de hoorcolleges. Bij de Faculteit der Letteren geldt al voor een verbazingwekkende 96 procent van alle vakken, ook bij hoorcolleges, een verplichting tot aanwezigheid.

Hetzelfde CvB dat de aanwezigheidsplicht zo propageert, heeft gek genoeg geen goed woord over voor verschoolsing op de universiteit. ‘Duidelijkheid is iets anders dan schoolsheid, voorkauwen en teveel bij de hand nemen van studenten’, wordt in het eerder genoemde rapport gesteld. Verder staat er dat een student verantwoordelijk hoort te zijn voor het eigen leerproces en dat studenten samen met docenten afspraken moeten maken over de stof en de verwachtingen van beide partijen, zoals het hoort in een academische omgeving. Het is ongelooflijk dat dit soort uitspraken worden gevolgd door een aanbeveling om de aanwezigheidsplicht in te voeren. Kunt u een dergelijk rapport werkelijk serieus nemen? Een student heeft als volwassen individu een eigen verantwoordelijkheid voor zijn academische vorming en deze wordt door aanwezigheidsplicht compleet teniet gedaan. Het CvB stelt: ‘Uitdrukkingen als ‘school’ en ‘les’ – symbolen voor schoolsheid – horen niet thuis op een universiteit.’ Hoort het afroepen van namen tijdens een werkcollege daar wel bij denkt u?

We snappen best dat rendement belangrijk is. Vanuit de overheid is er steeds meer druk op universiteiten en dus ook op u, om studenten snel en succesvol hun studietraject te laten doorlopen. De aanwezigheidsplicht lijkt in eerst instantie een goede oplossing, meer aanwezigheid zou in principe moeten leiden tot hogere slagingspercentages bij tentamens. Denk echter na wat u het liefste op uw conto wil schrijven: 100 procent van de studenten die binnen de voorgeschreven tijd keurig met een diploma de deur uit wandelt of kritische studenten die niet alleen op kwamen dagen omdat het moest. U weet daarnaast heus wel dat verplichte aanwezigheid absoluut niet tot meer betrokkenheid of meer binding leidt, wat het CvB in haar rapport ook beweert. Dergelijke dwang veroorzaakt alleen maar weerstand en een negatieve associatie met de opleiding. Het is daarom de vraag of de student er harder van gaat studeren en of de resultaten daadwerkelijk beter worden. De collegezalen zijn voller, dat klopt. Zijn ze echter gevuld met gemotiveerde en actief participerende studenten? Hoe vaak zien studenten niet iemand die zich beter lijkt te vermaken met Facebook of een complete speelfilm dan met de lesstof? Een student die zich tijdens het college verveelt of meent zijn tijd beter te kunnen besteden, is anderen alleen maar tot last. De sluwere student laat een studiegenoot bovendien gewoon een kruisje achter zijn naam zetten, zodat de schijn van aanwezigheid makkelijk is gewekt. U kunt dit wellicht kinderachtig vinden, maar uw kinderachtige maatregelen werken gelijksoortig gedrag in de hand.

De zaken zouden eens moeten worden omgedraaid. Het feit dat een werkgroep of hoorcollege telkens wordt bezet door een handjevol studenten, wil wellicht zeggen dat de stof niet interessant of uitdagend genoeg is. U zou in plaats van een belerende druk opleggen, eens goed moeten kijken naar het desbetreffende college en daarmee de intrinsieke motivatie verhogen. Zorg dat studenten wíllen komen, niet dat ze moeten komen.

Beste decanen, de aanwezigheidsplicht doet niets goeds voor de student, de academische vorming, de binding met de opleiding of de intrinsieke motivatie tot studeren. Hopelijk stopt u deze vergaande vorm van betutteling en behandelt u studenten weer als de volwassen mensen die zij zijn. Mensen die de keuzevrijheid hebben of zij hun college bijwonen, of niet.

Met vriendelijke groet, ANS

Klik hier voor de overige artikelen uit de juni-ANS.

 

Ik heb getwijfeld over België

Studeren in België is veel goedkoper en daardoor aanlokkelijk voor ons gierige Hollanders. Wat vaak wordt vergeten, is dat België een totaal ander land is. Wie zich niet in de Vlaamse cultuur wil verdiepen, blijft maar beter thuis.

Tekst: Anne-Marie Segeren en Annemarie Verschragen Illustratie: Sascha Wijnhoven

Dit artikel verscheen eerder in de mei-ANS

België is het land van frieten, lekker bier en bovenal lage studie- en woonkosten. Waar je voor studeren in Nederland 1951 euro neerlegt, betaal je, ook voor een tweede studie, in België slechts 890 euro. Door het in Nederland ingevoerde leenstelsel wordt een stormloop naar België gevreesd, niet in de laatste plaats door de Vlamingen zelf. Het land is immers om de hoek en men spreekt er dezelfde taal. De student die in het buitenland gaat studeren krijgt echter ook met cultuurverschillen te maken. Waar je in Nederland na een tijdje de docent bij zijn naam noemt en hem soms zelfs toevoegt op Facebook, is dat in België niet aan te raden. Verzeker jezelf van de goodwill van je ‘titularis’, door zijn volledige titulatuur op te zoeken voordat je een docent mailt in België. En al klinkt ‘op ‘kot gaan’ zo gezellig, dat kan aan het begin vies tegenvallen, vertellen in België studerende Nederlanders aan ANS. Deskundigen, zoals communicatieadviseur en schrijver van het boek Waarom Belgen niet kunnen voetballen en Nederlanders nooit wereldkampioen worden Evert van Wijk, onderschrijven het grote verschil tussen beide landen: ‘De enige overeenkomst tussen Vlaanderen en Nederland is de taal en zelfs daar verschillen we in.’ Belgen zijn terughoudend naar het onbekende, hiërarchischer en hebben een ander onderwijssysteem. Studenten moeten zich niet laten verblinden door de kostenbesparing en massaal de grens over hollen. Wie niet bereid is zich te verdiepen in de Belgische cultuur en het onderwijssysteem, blijft beter thuis.

Hollanderhaat Studeren in België kan een hoop problemen opleveren, te beginnen met het cultuurverschil. Nederlanders in Vlaanderen beginnen al met een achterstand, meent Van Wijk: ‘Vlamingen vinden Nederlanders in de regel niet leuk. Ze vinden dat we een grote bek hebben en arrogant zijn. Nederlanders doen te weinig moeite om zich in de Vlaamse cultuur te verdiepen.’ Geert Hofstede, sociaal psycholoog en autoriteit op het gebied van cultuurverschillen, legt uit dat Belgen, veel meer dan Nederlanders, onzekerheid willen vermijden: ‘Het vervelende van de Belgische cultuur is dat zij slecht tegen mensen kunnen die anders zijn en meer zekerheid willen.’ Nederlanders willen dit nog wel eens als onzinnig bureaucratisch ervaren. Zo is een doktersbriefje nodig om je ziek te melden voor belangrijke colleges. Van Wijk vult aan: ‘Nederlanders vertrouwen je, Belgen wantrouwen je tot het tegendeel bewezen is.’ Studenten moeten zich bedenken dat ze door deze verschillen problemen kunnen hebben zich aan te passen en dat ze niet altijd met open armen ontvangen zullen worden. Ellen de Zwart, een student die de RU voor de KU Leuven verruilde, beaamt dit: ‘De Belgen houden niet van confrontaties, kritiek of überhaupt opmerkingen maken tegen een ander en zeker niet tegen buitenlanders. Onze directheid wordt door hen bijvoorbeeld heel persoonlijk opgevat.’ Het leven in Vlaanderen kan dan ook als eenzaam worden ervaren, zeker omdat de zuiderburen elk weekend naar huis gaan. Sabine Miedema, student Sociologie in Brussel: ‘Dit moet je niet onderschatten, zelfs mijn meer volwassen vrienden gaan vaak nog elk weekend naar paps en mams.’ bizhubC554-35-20150416094728 Onderwijs Niet alleen het cultuurverschil kan problematisch zijn voor de onwetende student, ook het onderwijssysteem zou je kunnen tegenwerken. Volgens Hofstede is het tweede grote verschil de machtafstand: België is veel hiërarchischer ingesteld. Van Wijk legt dit als volgt uit: ‘In Nederland moet je de positie die je hebt verdienen, maar in België heb je die gewoon.’ Dit verschil is duidelijk terug te zien in de onderwijsvorm. Bij de Vlaamse universiteiten bestaat het curriculum voornamelijk uit hoorcolleges waarin studenten passief luisteren naar hun docent en niet in discussie gaan. Als een docent iets zegt, is dat zo. Ook je professor bij de voornaam noemen, is ronduit onbeschoft. Karel Joos, studieadviseur van de KU Leuven, legt een ander mogelijk vervelend verschil uit: ‘In Nederland ligt de focus op de persoon, in België op het kennen van de leerstof.’ De toetsing van deze kennis is vaak mondeling en feitengericht. Dit puur stampen van de inhoud van de syllabi is waar Nederlanders moeite mee hebben. Dit wordt versterkt doordat de examens slechts twee keer per jaar plaatsvinden, waardoor er veel afhangt van twee korte periodes. Joos wijst erop dat Nederlandse studenten wel kunnen wennen aan de hiërarchie, maar dat zij vaak moeite hebben met het stampen. Zeker mensen die nog geen studie in Nederland afrondden, hebben in Leuven lagere slagingspercentages. Bij hen die wel al een bachelordiploma haalden, ligt dit percentage ongeveer gelijk. Mensen die niet van feiten stampen houden en slecht hun stof bijhouden, kunnen dan ook beter niet naar België gaan.

Het studeren in België heeft veel verschillen met Nederland en vergt dus aanpassing. Ondanks dit zijn zowel Van Wijk, Hofstede en de studenten positief over wonen en studeren in België. Simone Maas, Nederlandse student Journalistiek in Brussel, denkt zelfs dat we van elkaar kunnen leren: ‘Belgen kunnen in onze ogen schijnheilig lijken omdat ze niet to-the-point zijn, wij worden als te direct gezien. Misschien moeten wij wat beleefder worden en de Belgen wat assertiever.’ De Nederlandse student die niet tegen de muur wil lopen, moet zich bewust zijn van de cultuurverschillen en zal bereid moeten zijn zich aan te passen. Zeker de verlegen student kan wel eens wat moeite hebben met aansluiting vinden. Wie verblind door aanlokkelijke collegegeldkortingen de grens oversteekt en de Nederlandse gewoontes behoudt, komt van een koude kermis thuis.

Klik hier voor de overige artikelen uit de mei-ANS.

 

Niet weer dezelfde steen

Met de nieuwe verbouwingen op de campus in het vooruitzicht heeft de RU de mogelijkheid om studenten in al hun wensen tegemoet te komen. ANS zet de misstappen van voorgaande bouwprojecten op een rij en geeft advies, zodat de RU zich niet twee keer aan dezelfde steen stoot.

Tekst: Auke van der Veen en Bas van Woerkum
Illustratie: Rens van Vliet

Dit artikel verscheen eerder in de April-ANS

De RU heeft flink wat bouwplannen op tafel liggen. Gedeeltelijk in 2016 en twee jaar later in zijn geheel, moet de HAN vertrekken uit het Gymnasion om plaats te maken voor de Faculteit der Managementwetenschappen (FdM). Om te voorkomen dat het te knus wordt in het gebouw, breidt de universiteit de noordvleugel uit. Zodra de faculteit is verhuisd, gaan de gebouwen 2 tot en met 5 in de Thomas van Aquinostraat (TvA) tegen de vlakte. De nieuwbouw ter plaatse van deze gebouwen – ook wel ‘Spinoza 2.0’ genoemd – wordt het nieuwe onderkomen van de Faculteit der Sociale Wetenschappen. Van ‘de nieuwe TvA’ moet in 2020 op volle toeren gebruik worden gemaakt.

De laatste jaren is er ook al behoorlijk gebouwd. In 2007 realiseerde de RU het Huygensgebouw, waaraan achteraf een aantal mankementen bleken te zitten. Afgelopen jaar werd het Grotiusgebouw opgeleverd en daarbij maakte de RU enkele van dezelfde misstappen. Daarnaast zijn er in de TvA-gebouwen enkele problemen die gemakkelijk hadden kunnen worden voorkomen.

Met de aankomende verbouwingen in het vooruitzicht, moet de universiteit waken voor dezelfde fouten. Met het rechtzetten van die problemen zijn soms miljoenen euro’s gemoeid. ANS geeft drie tips voor de toekomstige verbouwingen.

Regel het klimaat
RU, zorg voor een goed klimaat. Veel glas en grote, open ruimtes resulteren in een mooi gebouw om te zien, problemen met de warmteregeling zijn echter het gevolg. Het Grotius bestaat voor een groot deel uit glas en heeft enorm hoge plafonds. Het gebouw staat er echter pas een jaar en heeft nog geen strenge winters en hete zomers meegemaakt, dus de klimaattest moet nog worden doorstaan. Het Huygensgebouw is een soortgelijke glasbak en daar bleek de warmtehuishouding ver onder de maat. Noud van der Velden, hoofd Interne- en Huisvestingszaken, vertelt: ‘Uit een belevingsonderzoek van een aantal jaren geleden, is gebleken dat er structurele problemen zijn met het klimaat.’ Op veel plekken, in het bijzonder onderwijsruimtes, was het te koud of te warm, zowel in de zomer als de winter, laat hij weten.

Een oorzaak daarvan was een hoger dan verwacht aantal gebruikers. De enorme hoeveelheid ramen, de hoge plafonds en de grote ruimtes lijken het probleem van de warmteregeling daarbovenop te vermoeilijken. Een eerste, effectief verbeterproject heeft al plaatsgevonden en in 2016 gaat de RU beginnen met een tweede klimaatplan. In de TvA-gebouwen is het ook koukleumen door de slechte isolatie. De gebouwen in deze straat zijn al oud, dus zo verrassend is dit niet. Ongeacht de reden zou het klimaat voor elk gebouw goed geregeld moeten zijn.

OpeningsGericht op overzicht
Overzichtelijke gebouwen zijn meer dan welkom. In het rapport van de Enquête Huisvesting FdM die in 2014 werd gehouden onder 534 managementstudenten, staat dat de studenten een overzichtelijker gebouw willen met veel ruimte en licht. De TvA-gebouwen waar de managementfaculteit zich momenteel huisvest, bieden dit niet. De ruimte wordt nu niet goed benut, terwijl deze wel nodig is voor alle studenten en medewerkers van de faculteit. Zelfs wanneer je een fervente TvA-ganger bent, stuit je eerst op twintig andere lokalen voor je het juiste gevonden hebt. Enkele studenten klagen in de enquête dan ook over de onoverzichtelijkheid van de gangen. Nu TvA in zijn geheel wordt gesloopt, kan de RU met de nieuwbouw ervoor zorgen dat iedereen wel op tijd zijn colleges haalt. Om het gebouw af te maken, kan een likje verf deze keer geen kwaad. Een groot deel van de studenten laat weten dat de betonnen muren van de huidige TvA-gebouwen niet bepaald opbeurend zijn.

Stroomvoorzieningen en werkplekken
In de nieuwe gebouwen zijn meer stopcontacten en vaste computers wenselijk, een tekort aan beiden gaat niet samen. Je kunt er als universiteit niet vanuit gaan dat elke student een laptop heeft die de hele dag meegaat. Steeds meer mensen zitten met hun laptop of tablet in college en de RU wil dit ook stimuleren onder het motto Bring your own device. Bij een motto houdt het echter niet op, de uitvoering is minstens zo belangrijk. Uit de enquête van de FdM bleek dat er te weinig stopcontacten aanwezig zijn in de TvA-gebouwen: 40 tot 60 procent van de zitplekken zou ervan moeten worden voorzien. Volgens Teun Bens, assessor bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, is het gebrek aan stopcontacten ook een van de meest gehoorde klachten in het Grotiusgebouw, samen met een tekort aan werkplekken met vaste computers. Michel ter Berg, adjunct-directeur van het Universitair Vastgoed Bedrijf, zegt dat het een bewuste keuze van het faculteitsbestuur is geweest om de werkruimtes met boekenrekken en studiewerkplekken te vullen. ‘De rechtenfaculteit hecht nog veel waarde aan het tastbare boek’, aldus Ter Berg. Een gevolg hiervan is dat er nauwelijks ruimte voor werkplekken met computers overblijft. De managementstudenten klaagden ook al dat er te weinig vaste computerwerkplekken zijn. Het is mogelijk te wachten tot de techniek zover is dat accu’s langer meegaan om kosten te besparen, maar het feit is dat studenten hier niet op kunnen wachten en ondertussen wel last ondervinden.

Beste RU, zet ons alsjeblieft niet weer in een glasbak zonder stopcontacten, zorg dat we niet verdwalen, voldoende werkplekken hebben en voorkom depressies door de charme van de gebouwen wat op te krikken. Dan is iedereen dik tevreden.

 

Blind betalen

De ambitieuze student die na een afgeronde studie nog een bachelor of master wil doen, betaalt zich vaak scheel. Waar deze enorme bedragen instellingscollegegeld aan worden uitgegeven, houden de universiteiten voor zich. Hebben studenten niet het recht om te weten waarvoor ze betalen?

Tekst: Marit Willemsen
Illustratie:
Sanne Reckman

Dit artikel verscheen eerder in de maart-ANS

7.000 euro voor een collegejaar Rechten of 17.000 euro voor een jaartje Geneeskunde: wie na zijn afgeronde studie besluit een tweede bachelor of master te beginnen, moet diep in de buidel tasten. Sinds 2010 is de bijdrage van de overheid voor een tweede studie weggevallen. Universiteiten mogen hierdoor zelf bepalen wat ze vragen voor een collegejaar, dit bedrag noemt men instellingscollegegeld. Hoewel je voor een tweede bachelor gemiddeld 7.500 en een master 11.500 euro mag neerleggen, word je compleet in het duister gelaten over de berekening en opbouw van deze bedragen. Waar komt het geld aan ten goede en hoe weet je zeker dat je niet veel te veel betaalt? Begin januari stelde Tweede Kamerlid Mohammed Mohandis (PvdA) hierover kamervragen aan Jet Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij stelde een landelijk onderzoek in naar de openheid van universiteiten aangaande het instellingscollegegeld. Deze maand wordt duidelijk of Bussemaker naar aanleiding van het onderzoek meer transparantie zal afdwingen. Dit moet echt gebeuren, hoge prijzen verdienen een onderbouwing.

Verschil moet er niet zijn
Op de websites van Nederlandse universiteiten vind je tabelletjes met tarieven en chique collegegeldmeters, maar een uitleg over de instellingsbedragen ontbreekt. ‘Wanneer studenten om uitleg vragen, krijgen ze geen antwoord’, vertelt Mohandis. Studenten snappen volgens hem heus wel dat er meer moet worden betaald voor een tweede studie. ‘De extreme verschillen tussen universiteiten zijn echter onbegrijpelijk en onduidelijk.’ De voorbeelden liegen er niet om: een tweede studie Rechten hier aan de Radboud Universiteit (RU), kost je bijna 7.000 euro per jaar, aan de Universiteit van Amsterdam mag je 9.000 euro afrekenen. Ook de verschillen in de duurdere disciplines zijn opmerkelijk. Zo rekent de Universiteit Utrecht voor een bachelorjaar Geneeskunde 11.000 euro, de RU vraagt 17.300 euro en de Universiteit van Maastricht een verbijsterende 32.000 euro.

Verplichting en zekerheid
‘Onderbouwing van het instellingscollegegeld is niet alleen belangrijk, het is een wettelijke plicht’, zegt Cees Zweistra, voorzitter van de Stichting Collectieve Actie Universiteiten (SCAU). De SCAU vraagt al sinds de invoering van het instellingscollegegeld om meer transparantie over de hoge bedragen en is nog steeds verwikkeld in een rechtszaak hierover met acht Nederlandse universiteiten. Uitleggen waarom bepaalde prijzen worden gehanteerd, geeft de student een verzekering tegen misbruik. Mohandis: Zijn de hoge bedragen niet gewoon een manier om aan de student te verdienen? Een universiteit zou eens naar andere instellingen moeten kijken en vervolgens beargumenteren waarom zij meer of minder vraagt. Zijn er bijvoorbeeld meer contacturen of gespecialiseerde hoogleraren?’ Openings illu

Kop in het zand
Hoewel de RU niet de hoogste bedragen hanteert en je als RU-student voor een aansluitende studie het normale collegegeld betaalt, heeft ook onze universiteit lak aan de tarieven ‘van de overkant.’ Dit wordt pijnlijk duidelijk wanneer ANS de RU vraagt naar haar mening over de kwestie. ‘Wat andere universiteiten doen is aan hen’, meent RU-woordvoerder Martijn Gerritsen. Volgens hem is de opbouw van het instellingscollegegeld wel duidelijk genoeg. ‘Het instellingscollegegeld voor de RU is een aantal jaar geleden vastgesteld op basis van het wettelijk collegegeld, aangevuld met de overheidsbijdrage die we eigenlijk zouden ontvangen.’ ‘Zeggen dat je vroeger een bedrag kreeg en dit nu doorberekent, is echt niet voldoende’, vindt Zweistra. De Rijksbijdrage is gekoppeld aan de graad, de gehele duur van de bachelor of master, en niet aan één jaar zoals bij het Instellingscollegegeld.’ Bovendien heeft het SCAU in 2011 laten berekenen hoe hoog de gemiddelde bijdrage per student aan de RU zou zijn, namelijk 4.328 euro. Dit is de studentgebonden bijdrage in de onderwijskosten, exclusief wettelijke collegegeld. Tel hier volgens de logica van de RU het collegegeld bij op en je komt hoogstens op 6200 euro uit. Aangezien de rijksbijdrage niet ineens is verdubbeld, lijken tarieven als 17.000 euro erg absurd. ‘Ik heb de cijfers niet paraat’, aldus Gerritsen wanneer hij deze berekening hoort. Hij verwijst naar het jaarverslag van de RU, waarin niet wordt gerept over instellingscollegegeld. De woordvoerder sluit af met een laffe belofte. ‘De suggestie om over deze tarieven een algemene vermelding op de website te plaatsen, zullen we in overweging nemen.’

Kwestie van kunnen?
Willen de RU en andere onderwijsinstellingen gewoonweg geen duidelijkheid bieden, of weten zij echt niet hoe ze bijvoorbeeld de kosten voor een studie per student moeten berekenen? Volgens Zweistra zou het tweede mogelijk kunnen zijn, maar het boekhoudsysteem is in dat geval zwaar verouderd. ‘In bijvoorbeeld België en Australië zijn de kosten per student wel heel nauwkeurig in kaart gebracht’, stelt hij. Een andere reden voor de slechte transparantie is wat minder onschuldig. Zweistra: ‘Een zorgwekkend klein deel van de rijksbijdrage wordt daadwerkelijk aan onderwijs besteed, daar willen universiteiten mogelijk geen aandacht op vestigen.’ De ontbrekende of vage uitleg op universiteitswebsites is hoe dan ook niet voldoende om de hoge bedragen te verantwoorden. De student weet niet of hij gebruikt wordt als ‘melkkoe’, terwijl de universiteiten blijven zwijgen. Het is te hopen dat Bussemaker deze maand met harde maatregelen over de boeg komt, of dat universiteiten zo fatsoenlijk zijn zelf het zwijgen te doorbreken.

Klik hier voor de overige artikelen uit de maart-ANS.

 

Doceerbonus?

Docenten lijken soms net zo weinig zin te hebben in het college als de zaal met gapende studenten. Op Nederlandse universiteiten wordt het geven van goed onderwijs immers nauwelijks beloond en ligt de prioriteit bij het doen van onderzoek. Waarom wordt kundig doceren niet gestimuleerd?

Tekst: Tijs Sikma
Illustratie:
Sascha Wijnhoven

Dit artikel verscheen eerder in de februari-ANS

De wereldvreemde introverte bolleboos en de enthousiaste extraverte leermeester zijn zowel qua persoonlijkheid als kwaliteiten tegenpolen. Op een universiteit moeten docenten echter zowel onderzoek doen als onderwijs geven. De prioriteit ligt meestal bij het onderzoek: zoveel mogelijk publiceren en het binnenhalen van financiering. Hoogleraren die intensief en cruciaal onderzoek doen, ervaren onderwijs soms als een last. Studenten worden daardoor vaak opgezadeld met docenten die plichtmatig hun colleges afraffelen of niet in staat zijn stof helder over te brengen en studenten bij de les te betrekken. Elke student krijgt wel eens te maken met dit kaliber docent: de ongemotiveerde droogkloot die nasaal zijn powerpointje voorleest. Het geven van goed onderwijs vormt echter de basis van een universiteit en zou ook als zodanig beloond moeten worden.

Onderwijsverplichtingen
Het is niet zo gek dat docenten vaak zo weinig bevlogen zijn bij hun colleges. Op de Radboud Universiteit worden docenten nauwelijks veroordeeld voor het geven van slecht onderwijs, maar vooral ook niet gestimuleerd goed onderwijs te geven. De enige verplichte kwalificatie die docenten op de RU moeten hebben, die garandeert dat ze goed onderwijs geven, is de Basiskwalificatie Onderwijs (BKO). Bizar genoeg heeft ongeveer een kwart van de vaste medewerkers deze kwalificatie niet. Cristel Claas, Coördinator BKO op de RU, vertelt dat “een meerderheid hiervan bestaat uit hoogleraren die bijna met pensioen gaan, maar dat ook een deel hiervan bestaat uit onderzoekers die voor het behalen ervan worden vrijgesteld.” Daarnaast heb je deze kwalificatie voor altijd. Een docent kan dus na het behalen ervan de kwaliteit van zijn onderwijs straffeloos laten verwateren. Een docent kan daarnaast vrijwillig nog extra cursussen volgen om diens onderwijs te verbeteren. Maar deze zijn niet verplicht. Nadat een docent het BKO heeft behaald wordt hij ook niet opnieuw hierop getoetst. Naast dat er voor docenten geen verplichtingen zijn, die een constante kwaliteit van hun onderwijs garanderen, worden zij hierop ook niet beloond. In Eindhoven en Groningen zijn de universiteiten bezig met het ontwikkelen van een apart carrièrepad voor onderwijsdocenten. Claas laat echter weten dat de RU hier in het algemeen nog geen stappen in heeft gezet. bizhubC554-31-20150121105754 Een last
Docenten zien onderwijs geven vaak zelf ook als een last, doordat het doen van onderzoek veel belangrijker is voor hun loopbaan. Volgens Bas van de Meerakker, molecuulfysicus aan de RU, is onderzoek bijna altijd doorslaggevend voor een universitaire carrière, al is de situatie de laatste jaren wel verbeterd. ‘Bij benoemingen wordt wel degelijk gekeken naar de kwaliteit van het onderwijs. Ik weet dat er ook wel eens benoemingen niet door zijn gegaan, doordat het onderwijs onvoldoende was, terwijl het onderzoek goed ging. Toch kan men niet ontkennen dat er een zekere asymmetrie in het systeem zit: mensen die heel goed zijn in onderzoek, maar niet in het geven van onderwijs, kunnen ver komen op een universiteit. Andersom geldt dit niet.’

Uit een rapport van het Rathenau Instituut, een onderzoeksorganisatie die zich bezighoudt met wetenschapsbeleid en innovatie, blijkt dat verreweg de meeste docenten op de universiteit voorrang geven aan het doen van onderzoek. Onderwijs geven vinden ze veel minder belangrijk. Laurens Hessels, onderzoeker van het Rathenau, denkt dat dit vooral komt doordat onderzoek veel meer beloond wordt. Het talentbeleid op de universiteit kijkt volgens Hessels nauwelijks naar onderwijsprestaties, maar is vooral gekoppeld aan hoeveelheid publicaties, citaties en het binnenhalen van financiering. Daarnaast denkt hij dat onderzoek binnen de universiteitscultuur meer prestige geeft. ‘Wetenschappelijk personeel is ook lid van een internationale wetenschappelijke gemeenschap. Daar gaat het natuurlijk vooral over het onderzoek en niet over onderwijs.’

Een universitair docent doorloopt volgens Hessels ook een opmerkelijk carrièrepad: ‘Je begint met promoveren, waar je vooral onderzoek doet en als postdoc ook. Pas als universitair docent krijg je met veel onderwijstaken te maken. Als promovendus of postdoc ben je vaak eerst heel gemotiveerd geraakt en heb je een onderzoekslijn bepaald, waarna je plotseling heel veel onderwijs moet geven.’ Volgens Van der Meerakker ervaren daarom vooral promovendi, die zich meestal volledig op hun onderzoek willen richten, de onderwijsbelasting als erg hoog. Zeker als je dit vergelijkt met het buitenland. ‘Af en toe heerst de indruk dat promovendi worden gebruikt om goedkope docenten voor de klas te hebben staan.’

Hessels denkt dat universitaire onderzoekers meer belang zullen hechten aan het geven van onderwijs, als de beloningsstructuur hierop wordt aangepast. Ook Claas ziet hier mogelijkheden: ‘Ik kom vaak docenten tegen die zeggen dat ze eigenlijk het liefste alleen maar onderwijs willen geven.’ Deze mensen worden hierin echter geremd. Wanneer het geven van goed onderwijs meer wordt gestimuleerd, zullen docenten colleges geven minder snel als een last ervaren en zich er meer voor inzetten. Aan de Radboud Universiteit zou een apart carrièrepad voor onderwijsdocenten, zoals in Groningen en Eindhoven hiervoor een oplossing kunnen zijn. Op dit moment wordt de docent namelijk nauwelijks door de universiteit gecontroleerd en gestimuleerd om zich in te zetten voor het geven van beter onderwijs. Het doen van onderzoek heeft uiteindelijk weinig zin als de kennis niet wordt doorgegeven.

 

Tentamenstress

Nominaal studeren wordt steeds belangrijker, maar met dubbel geplande tentamens, wordt het wel heel lastig om het diploma binnen de vastgestelde tijd te halen. Waarom is er bij de meeste faculteiten geen officiële regeling die dit probleem aanpakt? Tekst: Anne van Veen Illustratie: Rens van Vliet

Dit artikel verscheen eerder in de januari-ANS

Bij studenten die naast studeren graag hun cv willen uitbreiden of gewoon veel bier willen drinken, wil er nog wel eens een studiepunt door de vingers glippen. Door vervolgens de niet gehaalde vakken het volgende jaar te herkansen, komt het regelmatig voor dat studenten meerdere tentamens op hetzelfde tijdstip gepland hebben. Vooral bij de Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica (FNWI) komt dit probleem regelmatig voor, omdat de faculteit door de vele vakken met maar 3 studiepunten veel tentamens moet roosteren. Niet alleen de hardwerkende of luie student kampt met dit probleem. Studenten binnen de FNWI hebben te maken met veel keuzevakken uit verschillende jaarlagen en kunnen daardoor in een doolhof van tentamenplanningen terechtkomen. Binnen deze faculteit is er voor het probleem van de dubbele tentamens geen officiële regeling getroffen. Dit leidt er regelmatig toe dat studenten moeten kiezen tussen de twee tentamens. In de tentamenperiode is stress normaal, maar stress bij het kiezen tussen tentamens, is natuurlijk een heel ander verhaal. Het is van groot belang dat de RU studenten geen tentamenmogelijkheden onthoudt door tentamens op hetzelfde tijdstip in te plannen en hier vervolgens geen regeling voor te treffen. Helaas is dit nu wel het geval.

Dubbel geplande tentamens Jeroen van de Wiel, assessor bij de faculteit vertelt dat dubbel geplande tentamens binnen de FNWI inderdaad voorkomen, ook binnen hetzelfde vakkenpakket: ‘Omdat de FNWI 1074 tentamens per jaar moet roosteren, is het onvermijdelijk dat er een paar op hetzelfde moment plaatsvinden.’ Zo vertelt Lisa de Jong (21), student Moleculaire Levenswetenschappen, dat het haar bij het afronden van het vorige blok lastig werd gemaakt en dat ze moest kiezen tussen twee tentamens: ‘Gelukkig heb ik het gekozen vak wel gehaald, want ik heb gezien dat de herkansingen van dezelfde twee tentamens de volgende periode weer tegelijk zijn ingepland.’

Officieuze regeling Het is begrijpelijk dat er bij de FNWI door de grote hoeveelheid tentamens en de vele keuzevakken overlap in de tentamenperiode plaatsvindt. Wat kunnen studenten doen om dit probleem op te lossen? Mike Eijbersen, vicevoorzitter van de Facultaire Studentenraad (FSR), vertelt dat de FSR nooit klachten over dubbel geplande tentamens binnenkrijgt: ‘Wanneer studenten dit probleem tegenkomen, kunnen ze het eigenlijk altijd met de docent regelen. Als dit niet werkt kunnen ze bij de examencommissie aanspraak maken op de hardheidsclausule die in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) staat.’ Deze meldt dat de examencommissie in bijzondere gevallen ten gunste van de student kan afwijken van de OER. Eijbersen vindt deze oplossing overigens beter dan het instellen van een officiële regeling: ‘Onderling kunnen problemen heel gemakkelijk worden opgelost.’ Studieadviseur Gerrie Coppens vertelt een heel ander verhaal: ‘Wij kunnen niks voor studenten met dubbel geplande tentamens doen. Ze moeten deze kwestie samen met de docent oplossen of ze zullen moeten kiezen welk tentamen ze gaan maken. Deze laatste optie komt per jaar helaas meerdere keren voor.’ De geluiden over de dubbele tentamens zijn tegenstrijdig. Misschien weten studenten niet dat ze met hun problemen bij de FSR aan kunnen kloppen? Veel belangrijker: waarom, als het probleem toch altijd opgelost zou kunnen worden, bestaat er niet gewoon een eenduidige formele regeling voor?

Studentenservice De Faculteit der Managementwetenschappen is de enige faculteit aan de RU die een officiële regeling voor het probleem van de dubbele tentamens heeft vastgesteld. Als studenten binnen deze faculteit meerdere tentamens op hetzelfde moment hebben, kunnen ze digitaal een formulier invullen. Studenten hebben dan de mogelijkheid, mits de twee tentamens binnen de faculteit vallen, om beide tentamens in de ochtend, middag of avond te volbrengen. De student maakt ze in hetzelfde lokaal en mag deze tussendoor niet verlaten. Hoofd onderwijsmanagement van de Managementfaculteit, Ward Kelder, geeft aan dat deze regeling op verzoek van studenten in het leven is geroepen. ‘De regeling bestaat al een aantal jaar en wordt gemiddeld door vijf studenten per tentamenperiode gebruikt. Alleen studenten binnen de faculteit kunnen er gebruik van maken, omdat de hoeveelheid gedoe anders onevenredig groot wordt. Hier zitten de studentenadministraties van de verschillende opleidingen dicht bij elkaar en kunnen de kwesties zo besproken worden’, aldus Kelder. De afstand tussen studentenadministraties bij andere faculteiten zou het vaststellen van een officiële regeling niet moeten tegenhouden. Een mailtje is immers zo verstuurd. Kelder: ‘Een dergelijke procedure kost natuurlijk extra geld, maar het is wel een service aan de studenten. Ik denk dat ze bij andere faculteiten geen officiële regeling hebben vastgesteld, omdat daarbinnen verschillende onderwijsinstituten met andere afspraken bestaan.’ Dit gebrek aan flexibiliteit is een probleem en het is jammer dat studenten hier de dupe van worden. De signalen over de oplossingen bij dubbel geplande tentamens zijn niet eenduidig en officieuze regelingen kunnen tot teleurstellingen leiden. Het is te hopen dat studenten in de toekomst niet meer hoeven kiezen tussen tentamens, zodat zij zelf kunnen bepalen of ze een tentamen gaan maken of niet.

De naam Lisa de Jong is op verzoek van de geïnterviewde gefingeerd.

Klik hier voor de overige artikelen uit de januari-ANS.

 

Dubbele boodschap

Voor een internationaler imago, wil de RU de komende jaren naar de buitenwereld toe een herkenbaardere naam hanteren. Om het merk Radboud nadrukkelijker te profileren, wordt Nijmegen uit de naam gehaald. Levert de universiteit zo een deel van haar identiteit in?

Tekst: Daan van Acht Illustratie: Sascha Wijnhoven

Dit artikel verscheen eerder in de december-ANS

Jet Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, benadrukte afgelopen maand het belang van internationalisering. Het begrip zou de kwaliteit van het onderwijs verhogen en daarnaast ‘Nederlandse studenten een internationaal perspectief leren zien’. Ook de Radboud Universiteit lijkt internationalisering hoog in het vaandel te hebben staan, met het stokpaardje Change Perspective als belangrijk onderdeel van de toekomstvisie. Het uitgangspunt: de RU moet zich de komende jaren nadrukkelijker gaan positioneren om zich staande te houden tussen het geweld van de grote, internationale universiteiten. Een van de aspecten uit het plan die zou moeten bijdragen aan het internationale karakter van de RU, is een verandering van naam. De komende jaren wil de universiteit zich gaan presenteren als Radboud University, in tegenstelling tot de huidige naam Radboud Universiteit Nijmegen. De universiteit zegt hiermee een voorbeeld te willen nemen aan gerenommeerde instellingen die niet bekendstaan om hun locatie, zoals het Amerikaanse Harvard University. Gevaren liggen echter op de loer. Naast de nodige onkosten, verliest de RU juist een deel van haar identiteit.

openings grootMaak een keuze Na in 2004 al te zijn overgestapt van Katholieke Universiteit Nijmegen naar Radboud Universiteit Nijmegen, is de volgende doelstelling van de RU om de naam van de universiteit internationaal aantrekkelijker te maken. Om dit te bereiken, is volgens Gerard Meijer, voorzitter van het College van Bestuur, een kortere naam essentieel. Martijn Gerritsen, woordvoerder van de RU, geeft aan dat de universiteit volledig achter de nieuwe naam staat: ‘De verkorte naam maakt het makkelijker om te communiceren naar de buitenwereld en draagt bij aan de naamsbekendheid van de universiteit.’ Gerritsen zegt het onnodig te vinden om bestaande eetborden, folders en andere items waarop de naam Radboud Universiteit Nijmegen te vinden is, direct te vervangen. Merkwaardiger is de bewuste keuze om de huidige, volledige naam opzettelijk te gebruiken op formele documenten, waaronder bullen en diploma’s. De RU kiest hiermee moedwillig voor het gebruik van twee verschillende namen, wat onnodig veel verwarring kan veroorzaken. Verkeert de RU in een identiteitscrisis en kan ze Nijmegen toch nog niet loslaten?

Nog geen Harvard Het College van Bestuur lijkt de waarde van de stad Nijmegen als verbindende factor te onderschatten. Imagodeskundige Rudy van Belkom, van Imagobureau TINK!, beaamt dit: ‘De verbindende factor van de universiteit is de locatie. De naam van de vestigingsplaats bepaalt de authenticiteit en identiteit van de universiteit.’ Ook Mark Vlek de Coningh, voorzitter van de Universitaire Studentenraad, benadrukt dat de band met Nijmegen niet verloren mag gaan. ‘De stad en de universiteit zijn onderhand zo verweven met elkaar, dat het zonde zou zijn als Nijmegen door deze naamsverkorting niet meer met de Radboud Universiteit geassocieerd wordt.’ Ook de eerdergenoemde vergelijking met Harvard, in lijn met de toekomstplannen van de RU, is volgens Van Belkom merkwaardig. ‘Harvard vormt eerder een uitzondering op de regel. De World Reputation Rankings van de Times Higher Education worden voornamelijk bezet door universiteiten waarin de naam van de vestigingsplaats gewoon wordt vermeld.’ De vergelijking met befaamde internationale universiteiten is volgens Van Belkom sowieso overtrokken, en hij vraagt zich af in hoeverre een naamsverandering daadwerkelijk bijdraagt aan de internationale positie van de RU. ‘De onderbouwing voor de naamsverandering is erg “van binnen naar buiten” gedacht. Profileer jezelf eerst als een Harvard, voordat je daadwerkelijk je naam erop gaat aanpassen. Daarnaast komt de vergelijking enigszins pretentieus op me over.’ Dan resteert er nog een belangrijke vraag: wat kost dit grapje? Daarover is vooralsnog geen duidelijkheid. Woordvoerder Gerritsen zegt geen weet te hebben van de precieze kosten voor de naamswijziging en de profilering van het merk Radboud, aangezien de naamsverandering verschillende onderdelen van de universiteit aangaat, waaronder het Radboud Sportcentrum en de Radboud Docenten Academie. Wel ziet Gerritsen de eventuele kosten van de naamsverandering als investering in de toekomst, al kunnen hier sterke vraagtekens bij worden gezet. Geld en aandacht kunnen beter worden gestoken in het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs.

Klik hier voor de overige artikelen uit de december-ANS.