Studiebegeleiding onder de loep

De studieadviseur is voor veel studenten een belangrijke schakel in hun studie, maar functioneert lang niet altijd naar wens. Beoordelingsmomenten van de begeleider zijn echter schaars. Vinden klachten van studenten hun weg naar de studieadviseur?

Tekst: Adrianne Tuk en Daryo Verouden

Klachten over studieadviseurs op de RU zijn geen zeldzaamheid. Het commentaar wordt echter in de meeste gevallen slechts in de koffiepauze uitgewisseld. De studieadviseur zelf loopt op deze manier klachten mis die wel gehoord moeten worden. Waar docenten worden geëvalueerd na elke cursus, wordt het functioneren van de studieadviseur slechts een keer in de vier jaar beoordeeld door de student. Dat is vreemd, aangezien het voor de student belangrijk is om naast colleges van goede kwaliteit begeleiding op niveau te krijgen. Door maatregelen als de langstudeerdersboete, de harde knip en het Bindend Studieadvies zal de student meer dan ooit moeten letten op zijn houding en voortgang. Begeleiding bij het studeren krijgt een grotere rol, waardoor een grondige evaluatie van de studiebegeleider nog noodzakelijker wordt. Het maken van goede reflecties zorgt voor aanknopingspunten waarmee de studieadviseur zichzelf waar nodig kan verbeteren. De student lijkt vooralsnog geen grote rol van betekenis te spelen in het evaluatieproces. Wordt de studieadviseur geëvalueerd en op welke manier worden studenten daarbij betrokken?

Evaluatiemogelijkheden De studieadviseurs gaan meerdere malen per jaar met elkaar in beraad. Tijdens deze gesprekken wordt de nodige kennis over nieuwe maatregelen uitgewisseld en krijgt de adviseur van collega’s feedback op zijn functioneren. Tevens heeft de studentbegeleider jaarlijks een functioneringsgesprek met de onderwijsdirecteur. Ook studenten hebben de mogelijkheid om hun stem te laten horen over de studiebegeleiding. Zo komt de evaluatie van de studieadviseurs eens in de vier jaar aan bod in de Algemene Studentenenquête (ASE). Opleidingen krijgen een analyse van de resultaten gepresenteerd. Op basis daarvan kunnen zij werken aan verbetering van de studiebegeleiding. Daarnaast kan de student terecht bij de Opleidingscommissie (OLC). Deze heeft als taak de kwaliteit van het onderwijs te bewaken. Zij fungeert als aanspreekpunt voor de student om eventuele onvrede te uiten over de studieadviseur. Het College van Bestuur (CvB) ziet tevens de Facultaire Studentenraad (FSR) als aanspreekpunt, vertelt Martijn Gerritsen, de woordvoerder van het CvB. Daarnaast kan de student ook zijn beklag doen bij de studentdecaan of Dienst Studentenzaken. Het hanteren van zoveel verschillende instanties zorgt echter voor onduidelijkheid en vergroot de kans dat een klacht niet op de juiste plek terecht komt.

Geen representatief beeld Uit de resultaten van de ASE van 2010 blijkt dat ruim de helft van de respondenten in het voorafgaande studiejaar contact heeft gehad met de studieadviseur. Het oordeel over de ondersteuning door de studieadviseur varieert per begeleidingsonderdeel. Van de studenten die in de enquête hadden aangegeven dat zij een teruglopende interesse hadden in hun studie, was 19 procent ontevreden over de geboden hulp. Maar liefst 23 procent van de studenten was niet naar tevredenheid geholpen met vragen over studeren in het buitenland. De ASE is een geschikt instrument om signalen van studenten op te vangen, maar hij werd tot nu toe te weinig ingezet. De studieadviseurs van de faculteit Rechtsgeleerdheid beamen dit en vinden dat de ASE vaker moet ingaan op de studiebegeleiding: ‘Als wij in de tussentijd nieuwe maatregelen invoeren, willen we graag weten of deze effect hebben. Elke twee jaar een uitvoerige enquête houden zou daarom veel beter zijn.’ De RU heeft besloten dat de tevredenheid over studieadviseurs vanaf 2012 om de twee jaar aan bod zal komen in de ASE. De resultaten van de ASE tonen aan dat er ontevredenheid heerst, maar het lijkt erop dat studenten niet goed weten wat ze met hun bezwaren moeten doen. Over het algemeen komen er weinig op- of aanmerkingen binnen bij de Opleidingscommissies. De OLC van Rechtsgeleerdheid krijgt slechts af en toe een klacht binnen. ‘We ervaren echter dat een gedeelte van de studenten ons niet kan vinden, of niet beseft dat ze voor dit soort klachten ook bij ons terecht kan,’ vertelt Bas van den Broek, vice-voorzitter van de studentleden van de OLC Rechtsgeleerdheid.

Verandering op komst Uit een rondvraag onder de studieadviseurs blijkt dat de meerderheid verwacht dat de werkdruk toeneemt. Een verhoogde werklast kan de kwaliteit van begeleiding schaden. Dat moet worden voorkomen. De Universitaire Studentenraad (USR) is zich bewust van de noodzaak om de studieadviseur te evalueren en heeft besloten een taskforce op te zetten waarin zij gaat inventariseren hoe er universiteitsbreed wordt gedacht over de studentbegeleiding. Loeke Salemans, voorzitter van de USR, vertelt dat zij in samenwerking met de Facultaire Studentenraden gaat kijken waar de punten van verbetering liggen. Met behulp van een enquête zal de tevredenheid onder studenten omtrent dit onderwerp worden gepolst. Conny Mooren, studieadviseur master Biologie en Medische Biologie, vindt het een goed idee om studenten te betrekken in de evaluatie van studiebegeleiding: ‘Ik heb eenmaal per jaar een functioneringsgesprek, maar natuurlijk hoor ik dan niet hoe studenten over mij denken. Dit lijkt me de meest belangrijke groep die iets over mij kan zeggen.’

Studenten zijn een onmisbare factor in een kwalitatieve evaluatie van studiebegeleiding. Zorgwekkend is dat zij niet voldoende betrokken worden bij deze kwestie. Het is voor studenten moeilijk te bepalen waar zij met hun klachten terecht kunnen. Meer duidelijkheid hierover is essentieel. Studenten hebben niet de mogelijkheid hun studieadviseur op adequate wijze te evalueren. Verbetering daarvan is, zeker met het oog op de toenemende werkdruk onder studieadviseurs, noodzakelijk.

Kijk hier voor de andere artikelen uit de december-ANS

 

Kiezen is korten

De RU wordt flink geraakt door de bezuinigingen op het hoger onderwijs. Naar schatting moet jaarlijks 21 miljoen euro worden bespaard. Waar vallen de hardste klappen en gaat de student hier veel van merken?

Tekst: Mickey Steijaert en Laura van de Vet

De keiharde bezuinigingen op het hoger onderwijs hebben zoals bekend grote gevolgen. Staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het niet alleen voorzien op de portemonnee van de student, ook universiteiten moeten eraan geloven. Voor de RU betekent dit een tekort van 21 miljoen euro op de begroting. Het College van Bestuur (CvB) schreef in een brief aan de decanen en directeuren wat zijn belangrijkste uitgangspunten zijn bij het opvullen van dit financiële gat. Onderzoek en onderwijs zullen zo veel mogelijk worden ontzien. Tevens zullen er geen gedwongen ontslagen vallen. Het totale tekort zal moeten worden opgevuld door drie pakketten van 7 miljoen euro. Een van deze delen beslaat reeds vrijgemaakte middelen die eigenlijk bedoeld waren voor investeringen in het onderwijs. De tweede 7 miljoen was al gereserveerd voor het opvangen van financiële tegenvallers. Door een ‘verbeterde bedrijfsvoering en striktere budgetdiscipline’ is dit niet langer nodig, aldus de beleidsbrief. Het laatste pakket bestaat uit directe bezuinigingen, onder andere op facilitaire diensten. Het uitknijpen van randzaken ten behoeve van onderwijs en onderzoek lijkt een goed besluit, maar in hoeverre wordt onderwijs daadwerkelijk gespaard?

Geen koekjes bij de koffie Het Facilitair Bedrijf moet er flink aan geloven. Naast het explosief stijgen van de parkeertarieven moet de catering zelfvoorzienend worden. Dit betekent een bezuiniging van 567 duizend euro op het budget van De Refter. ‘Per 1 januari is het klaar met de gratis koekjes en chocolade bij vergaderingen, wat al snel tienduizenden euro’s per jaar scheelt,’ aldus manager retail en catering Anton van Looyengoed. Daarnaast zal het basismenu in De Refter vanaf januari 5 euro gaan kosten. Deze prijs geldt voor iedereen, de studentenkorting zal komen te vervallen. Een nog ingrijpendere bezuiniging wordt gedaan bij het Academisch Schrijfcentrum Nijmegen (ASN). De subsidie, die het ASN sinds haar oprichting in 2004 van de RU ontvangt, zal met ingang van januari 2013 volledig worden stopgezet. Joy de Jong, coördinator van het ASN, heeft echter goede hoop dat het instituut in een andere vorm binnen de faculteiten voort kan blijven bestaan. ‘Er zal een werkgroep worden opgericht die kijkt hoe we onze financiering moeten vormgeven. Het CvB is van mening dat de faculteiten de taak van het schrijfcentrum op zich kunnen nemen, zij moeten immers inspelen op de behoefte van de student naar hulp bij het schrijven.’ En die behoefte is er. Het ASN begeleidt meer dan zevenhonderd studenten bij onder meer hun scriptie en voert daarvoor tweeduizend individuele gesprekken per jaar. Deze sessies zullen waarschijnlijk komen te vervallen en plaatsmaken voor groepslessen. Daarnaast bestaat de kans dat de begeleiding niet meer gratis zal zijn.

Onderwijs onder druk Deze zware bezuinigingen op faciliteiten komen voort uit een hoger doel dat het CvB tracht te bewerkstelligen. Het gaat er prat op dat de RU als een van de weinige universiteiten niet bezuinigt op onderwijs. De onderwijskwaliteit is echter ook in Nijmegen zonder meer in het geding. Dit wordt beaamd door Anna van der Vleuten, vice-decaan onderwijs van de Faculteit der Managementwetenschappen. ‘De universiteit wil hetzelfde als de overheid: de kwaliteit moet worden verbeterd zonder een cent extra vrij te maken. De druk op de onderwijsinstellingen wordt zo wel erg hoog.’ De aangeboden contacturen en de slagingspercentages moeten omhoog, zo eist het CvB van de faculteiten. Voldoen ze niet aan deze eisen, dan worden ze alsnog slachtoffer van bezuinigingsmaatregelen. ‘Het College suggereert dat het gevoerde beleid van de faculteiten beter kan. Je kunt echter onmogelijk eisen dat de docenten, die nu al aan hun plafond zitten, nog harder moeten werken,’ aldus Van der Vleuten. De onderwijsdirecteur van de Faculteit der Letteren, Odin Dekkers, is het hier roerend mee eens. ‘Als docenten nog zwaarder worden belast, zal dat een negatief effect hebben op zowel de betrokken studenten als de rest van de onderwijsomgeving. Bovendien is het maar de vraag of het verhogen van het aantal contacturen automatisch tot beter onderwijs zal leiden.’ Het aantal studenten op de RU neemt al jaren gestaag toe. Dit betekent dat evenveel docenten met dezelfde middelen meer studenten moeten onderwijzen. De 7 miljoen euro die dit probleem hadden kunnen opvangen verdwijnt nu in de bezuinigingenpot. ‘Daarom wordt de facto wel bezuinigd op onderwijs,’ stelt Van der Vleuten.

Keuzes maken Ondanks dit alles acht Martijn Gerritsen, de kersverse woordvoerder van het CvB, het sparen van het onderwijs een haalbare doelstelling. ‘Bezuinigen betekent keuzes maken. Uiteindelijk zijn arbeidsplaatsen in onderzoek en onderwijs belangrijker dan dat mensen iets meer moeten betalen voor kroketten, broodjes of parkeren.’ In december zal de universiteit de begroting voor 2012 naar buiten brengen. Deze zal in januari door de gezamenlijke vergadering van het CvB, de Ondernemingsraad en Universitaire Studentenraad besproken worden. Waar andere universiteiten zich genoodzaakt zien ook onderwijs aan te pakken, zal de RU dit waar mogelijk vermijden. De bezuinigingen op voorzieningen als de Refter zijn vervelend, maar begrijpelijk en onvermijdelijk. In dit licht bezien dient de RU als voorbeeld voor andere universiteiten. De werkelijkheid is echter negatiever dan het College de studenten voorspiegelt. Er is wel degelijk sprake van aantasting van het onderwijs en de korting op een succesvolle instantie als het ASN is een aderlating voor het academisch klimaat. Het achterliggende idee van het CvB is goed, maar uit de definitieve begroting moet blijken of het onderwijs echt wordt gespaard.

Kijk hier voor alle artikelen uit de november-ANS

 

Wetenschappelijke wedloop

Onderzoekers moeten aan de lopende band wetenschappelijke artikelen fabriceren. Dit eist zijn tol van de kwaliteit, vorm en zelfs correctheid van publicaties. Hoe manifesteert deze druk zich in de wetenschappelijke wereld?

Tekst: Joeri Pisart en Inge Widdershoven

Onlangs zonk Roos Vonk in een zee van kritiek. De hoogleraar aan de RU had haar naam verbonden aan een onderzoek naar het gedrag van vleeseters waar ze zelf nauwelijks bij was betrokken. De Tilburgse hoofdonderzoeker Diederik Stapel werd op non-actief gesteld wegens mogelijke fraude, hij zou data hebben verzonnen. Vonk distantieerde zich van het vleesonderzoek. Ze heeft zich wellicht niet schuldig gemaakt aan fraude, wel heeft ze koppig haar controlerende functie genegeerd waardoor Stapels bedrog met haar in verband kan worden gebracht. Beide wetenschappers noemden publicatiedruk als excuus. Toegegeven, de druk op onderzoekers om te publiceren is zwaar. Niet alleen prestige, ook het loonstrookje is hier onlosmakelijk mee verbonden. Het aantal publicaties is bepalend voor het salaris en de beoordeling in functioneringsgesprekken. Zo lang een wetenschapper in zo veel mogelijk toonaangevende tijdschriften verschijnt, is er weinig te vrezen. Wanneer de stroom aan publicaties echter afzwakt, wordt het tijd om op de nagels te bijten. De druk kan zo hoog oplopen dat zelfs gerenommeerde onderzoekers in de verleiding komen bevestigende data te verzinnen of zich met minimaal aandeel auteur te noemen. Op de RU wordt bij sommige faculteiten gewerkt met een puntensysteem. Van onderzoekers wordt verwacht dat ze jaarlijks een bepaald aantal punten binnentikken. De spelregels zijn duidelijk. Met een artikel in een toonaangevend tijdschrift is een hoge score te verdienen. Met een hoofdstuk voor een boek krijgt de schrijver slechts een half puntje toebedeeld. Daarnaast verdient de hoofdonderzoeker logischerwijs meer dan zijn vijftiende hulpje. Er zijn kleine verschillen tussen de faculteiten: zo telt de publicatie in een boek bij Filosofie bijvoorbeeld zwaarder dan elders.

Kwantiteit boven kwaliteit Als men wordt afgerekend op basis van het aantal publicaties, is het begrijpelijk dat onderzoekers kwantiteit voorop stellen. Binnen de Rechtsgeleerdheid wordt er daardoor vooral erg veel van hetzelfde gepubliceerd, aldus Raymond Schlössels, voorzitter van het Onderzoekcentrum Staat en Recht. Wetenschappers geven steeds een iets andere draai aan een voor hen vertrouwd onderwerp. Een andere smokkelmethode, veel toegepast in de Natuurwetenschappen, is die van de smallest publishable units. De conclusies van een afgerond onderzoek worden in zo veel mogelijk artikelen opgesplitst, opdat de auteur meer publicaties bemachtigt. Terwijl de kwantiteit wordt opgerekt, moet de kwaliteit eraan geloven. Investerende bedrijven willen vaak snel resultaten zien, startklaar voor implementatie in de praktijk. Het onderwerp en de vorm van het onderzoek worden daarmee nadelig beïnvloed door de externe financiers. Prof. dr. Gerard Martens van het Nijmegen Centre for Molecular Life Sciences ziet dit met lede ogen aan. ‘Inmiddels is er minder ruimte voor innovatief en fundamenteel onderzoek. Het kost jaren om vernieuwende experimenten op te zetten. Bedrijven zijn niet bereid daarop te wachten.’

Bureaucratisch bedelen Onderzoek wordt niet alleen gefinancierd door het bedrijfsleven. De grootste geldstroom vloeit voort uit publieke organisaties als de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Wil onderzoek in aanmerking komen voor dit geld, dan moet het binnen een van de geformuleerde hoofdthema’s passen. Interdisciplinair en maatschappelijke relevantie zijn daar kernwoorden. Schlössels snapt dat de wetenschap zich tegenover de samenleving moet verantwoorden. ‘Louter academische luchtfietserij en theoretisch geneuzel doen de maatschappij tekort.’ De eisen die de NWO stelt zijn echter een doodsteek voor onderzoeken omwille van de wetenschap en binnen een enkele discipline, zoals de klassieke Rechtsgeleerdheid. Daarnaast stelt de NWO hoge eisen aan ingediende onderzoeksvoorstellen, waardoor wetenschappers soms meer tijd kwijt zijn aan bureaucratische rompslomp dan aan daadwerkelijk onderzoek. Academici kennen ook vaker grote maatschappelijke beloftes toe aan hun doelstellingen in het onderzoek. Deze verdwijnen echter vaak naar de achtergrond als het onderzoeksbudget binnen is, zo constateert Laurens Hessels, medewerker aan het Rathenau Instituut voor wetenschappelijk debat. Strenge criteria vanuit de NWO zijn bedoeld om onderzoekers scherp te houden, maar leveren vaak weinig meer op dan extra papierwerk. Naast verlangens van bedrijven en subsidieverstrekkers speelt ook de voorkeur van wetenschappelijke tijdschriften een rol. Het is vanzelfsprekend dat baanbrekend onderzoek gemakkelijk wordt geplaatst. Negatieve artikelen waarin bestaande theorieën worden afgezwakt, genereren minder aandacht. Voor de wetenschap als geheel is het echter bijzonder schadelijk dat die niet worden gepubliceerd, stelt ook Luca Consoli, universitair docent Wetenschap en Samenleving aan de RU. Op deze manier worden wetenschappers namelijk gestimuleerd om slechts zelfbevestigend te werken.

Onderwijsspagaat Meer dan eens wordt het vormen van kritische geesten de hoofdtaak van de universiteit genoemd. De meeste onderzoekers zijn dan ook verplicht onderwijs te geven. Op internationale ranglijsten wordt echter vaak niet gekeken naar de kwaliteit van opleidingen, maar met name naar de hoeveelheid publicaties van de instelling. Ook intern wordt onderwijs minder gewaardeerd dan onderzoek, hoogleraren worden immers benoemd op basis van prestaties binnen onderzoek. Bij lagere productie van publicaties wordt men dan ook sneller op de vingers getikt dan bij matig onderwijs. Academici kiezen eieren voor hun geld. Dat resulteert in meer publicaties ten koste van gedegen en fatsoenlijk onderwijs.

Terwijl in de verte onderwijs om aandacht schreeuwt, is de goedwillende onderzoeker reeds slachtoffer van getouwtrek uit allerlei hoeken. Subsidieverstrekkers, bedrijven en wetenschappelijke tijdschriften formuleren voor de wetenschap schadelijke verlangens. Daarmee is dit systeem desastreus voor academische vrijheid. Publicatiedruk is echter nimmer een excuus voor fraude. Wanneer een onderzoeker besluit lak te hebben aan valide conclusies en alleen maar makkelijk wil scoren, zelfs met gefingeerde data, mag hij geen wetenschapper heten.

Kijk hier voor alle artikelen in de oktober-ANS.

 

Profielpatstelling

De commissie-Veerman drukte vorig jaar alle universiteiten en hogescholen op het hart een scherper profiel te kiezen. Studenten kunnen daardoor beter kiezen en universiteiten kunnen zich focussen op hun specialiteiten. Wat doet de RU met dit advies?

Tekst: Tijn van Lange en Henk Strikkers

Als het Nederlandse hoger onderwijs wil overleven in de internationale concurrentiestrijd, dan moeten universiteiten volgens de commissie-Veerman ‘een scherper profiel kiezen’. Onder leiding van de voormalig CDA-bewindsman deed deze commissie in 2010 onderzoek naar de toekomstbestendigheid van het hoger onderwijs. Profilering is een mes dat aan twee kanten snijdt. Enerzijds maken studenten minder snel foute keuzes omdat universiteiten zich duidelijker tegen elkaar afzetten. Anderzijds kunnen de instellingen de concurrentie met topuniversiteiten aan omdat zij zich vol op hun specialiteiten kunnen richten. Daarbij is samenwerking volgens het rapport essentieel: ‘Universiteiten moeten zich rekenschap geven van het type onderwijs en studenten waar ze accent op willen leggen: graduate of undergraduate-studenten, een grote of meer selectieve instelling. Versnippering van geld en talenten komt de internationale concurrentiepositie niet ten goede. Dat betekent dat men ook niet beducht moet zijn om minder goede onderdelen af te bouwen.’ Randstedelijke universiteiten gaven gehoor aan deze oproep. Zo besloten de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam een vergaande samenwerking te onderzoeken op de domeinen alfa, bèta, rechten/economie en maatschappij- en gedragswetenschappen. Daarnaast gaat de Erasmus Universiteit Rotterdam eerstejaars studenten die niet al hun studiepunten behalen van de opleiding verwijderen om zo het predicaat ‘excellent’ te verdienen. Rotterdam stelt lamlullen en andersoortige domme studenten niet langer op prijs. Gaat de Radboud Universiteit meedoen in de wapenwedloop van deze profileringsoorlog? En waar gaat de Nijmeegse alma mater zich in specialiseren? Woordvoerder Willem Hooglugt is hierover even duidelijk als onduidelijk: ‘Kwaliteit, kwaliteit en nog eens kwaliteit.’

De strategische keuze voor kwaliteit In het jaarverslag van de RU over 2010 wordt bovenaan het hoofdstuk ‘Onderzoek’ gesteld dat de wetenschappers ‘over de gehele linie goed’ presteren. De daaropvolgende opsomming bestaat uit een stortvloed aan eervolle vermeldingen van het UMC St. Radboud en de Bètafaculteit. De rest van de ‘gehele linie’ wordt slechts negen keer aangestipt, een vijfde van het totaal. Hooglugt houdt echter vol dat op iedere faculteit toponderzoek wordt bedreven. Hij ervaart het rapport-Veerman dan ook als ‘een steuntje in de rug voor de strategische keuze voor kwaliteit’. Volgens Hooglugt zal de universiteit slechts op kwaliteit profileren en zullen er dus ook geen verschuivingen plaatsvinden in de geldstromen naar de verschillende faculteiten. ‘We blijven een brede universiteit die niet groter maar beter wil worden. Verder wordt geïnvesteerd in het beste onderzoek en de faciliteiten daarvoor.’ Toch verraadt de samenwerking met andere universiteiten in het Noorden en Oosten van Nederland (Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit Twente, Wageningen University) een keuze. ‘Groene energie, gezondheid en technologie zijn enkele belangrijke thema’s die ons binden,’ aldus Hooglugt. De vier universiteiten willen zich op die gebieden gezamenlijk tot koplopers in Europa ontwikkelen.

De nood aan een beslissing Nanne Migchels, voorzitter van de commissie Bestuurlijke en Organisatorische aangelegenheden van de Universitaire Gemeenschappelijke Vergadering (UGV), stelt dat de profilering op kwaliteit die Hooglugt voorstelt vooralsnog een lege huls is. Hij verwijt de RU te weinig duidelijke keuzes te maken, waar dat wel nodig is. ‘Er moet gezocht worden naar een bindende factor op de RU, naar intensievere samenwerking tussen faculteiten. Dan maakt het mij niet zoveel uit voor welk profiel gekozen wordt, als de knoop maar snel wordt doorgehakt en de keuze helder is.’ Het UGV-lid ziet nu al problemen bij het binnenhalen van onderzoeksubsidies bij de faculteiten Sociale Wetenschappen en Letteren. Dit zou volgens hem kunnen leiden tot ernstig geldgebrek en verlies aan bestaansrecht. Doordat het aanbod versmalt, vindt vanzelf profilering plaats.

Opwaartse spiraal? Judith Rotink, afzwaaiend voorzitter van de Universitaire Studentenraad, ziet het nut van een duidelijke profilering. Het zou een goed middel zijn om naast de verschillen tussen de afzonderlijke universiteiten ook het verschil tussen hbo en universiteit beter te belichten. Zij stelt eveneens vast dat de Bèta- en de Medische faculteit de toppers in Nijmegen zijn. Toch wil ze niet uitsluitend voor deze twee faculteiten kiezen, maar vindt ze dat ‘de RU zich moet blijven presenteren als brede universiteit. Het moet mogelijk blijven om over de grenzen van je vakgebied heen te kijken. Dat hoort immers bij een goede academische omgeving.’ Daarnaast weet ze nog wel een aantal verbeterpunten. Zo moet er een sfeeromslag plaatsvinden. ‘Vaak wordt in Nijmegen erg goed onderzoek verricht, maar er heerst nog geen sfeer van excellentie. Onderzoekers zijn te bescheiden en dat staat een opwaartse spiraal in de weg. Studenten willen namelijk goed onderzoek zien en als excellente studenten daaraan kunnen bijdragen ontstaat er een aanzuigend effect dat leidt tot een dergelijke spiraal.’

De drie universitaire prominenten streven allemaal naar een zo goed mogelijke Radboud Universiteit. Dat is zeer zeker prijzenswaardig, maar het is geen profilering. Iedere universiteit streeft ernaar heel erg goed te zijn, dat is niets nieuws onder de zon. Het rapport-Veerman stelt dat er niet te veel naar rankings en toponderzoek moet worden gekeken, maar juist naar wat universiteiten de maatschappij te bieden hebben. Het advies moedigt duidelijke keuzes aan, die de RU vooralsnog niet maakt. Gezien de onderzoeksresultaten is het logisch te kiezen voor het Universitair Medisch Centrum en de Bèta-faculteit. Het is daarom toe te juichen dat de universiteiten in het Noorden en Oosten van Nederland zich daarop gaan toeleggen. Toch heeft de RU nog een keuzemogelijkheid achter de hand. De ligging nabij de Duitse grens zou immers ook een besluit voor internationalisering kunnen rechtvaardigen. Een samenwerking met bijvoorbeeld de Universiteit van Münster zou de Radboud Universiteit in Europees verband direct veel beter op de kaart zetten. Door de gebrekkige besluitvaardigheid in Nijmegen dreigt de RU echter achterop te raken en dat past niet bij een universiteit die zo op kwaliteit is gericht.

Klik hier voor alle artikelen van de ANS uit de Introductie 2011

 

Beste Halbe,

Uw beruchte langstudeerdersboete, ofwel Halbeheffing, is uitgegroeid tot het symbool van de bezuinigingsplannen waarmee u volgens velen het hoger onderwijs de strop om doet. Toch blijft u ondanks felle protesten glimlachend voet bij stuk houden.

Tekst: Eline Huisman en Joeri Pisart

Inmiddels bent u het misschien gewend om in de media te worden afgeschilderd als de boeman. Dat is niet verwonderlijk, gezien de denigrerende toon en nonchalante houding waarmee u bezuinigt. De maatregelen die u treft staan zeker in een tijd van crisis haaks op de belangen van studenten, universiteiten en de samenleving als geheel.

Wanneer forse bezuinigingen nodig zijn is het begrijpelijk dat ook het onderwijs kritisch moet worden bekeken. De langstudeerdersboete, afschaffing van studiefinanciering in de masterfase en het verhoogde collegegeld voor een tweede studie zijn de speerpunten van uw beleidsplan. Hoewel u deze zelf durft te omschrijven als efficiëntiemaatregelen, zijn het in werkelijkheid ordinaire bezuinigingen met grote consequenties. U stelt dat universiteiten en hogescholen ‘geld zat’ hebben en dat u ‘toch ergens geld vandaan moet halen’. Dergelijke uitspraken onderstrepen het gebrek aan visie dat de kortingen karakteriseert. Het kabinet stelt dat er geen draagvlak meer is voor de luie langstudeerder. Met behulp van boetes en bezuinigingen moet voorgoed worden afgerekend met ongemotiveerde studenten. U gaat echter voorbij aan het feit dat ‘langstuderen’ niet gelijk staat aan een lakse studiementaliteit. De huidige plannen straffen juist de studenten met maatschappelijke meerwaarde.

Studenten vragen u niet om een decennium lang op halve kracht te kunnen studeren. Net als u willen zij kwalitatieve en financieel toegankelijke opleidingen. Een goed studieklimaat stimuleert en creëert ruimte voor zelfontplooiing. Juist het hoger onderwijs biedt de mogelijkheid om ambities en interesses te ontdekken. Het is dan ook verbazingwekkend dat, in tegenstelling tot het basisonderwijs en de middelbare schoolperiode, de kosten van hoger onderwijs grotendeels gedragen moeten worden door de student. De achterliggende veronderstelling daarvan is dat de opleidingskosten zich aan de student terugbetalen. Waar lager en middelbaar onderwijs als investeringen in de samenleving als geheel worden beschouwd, is het volgen van hoger onderwijs plotseling een persoonlijke investering geworden. Dat is op zijn minst merkwaardig, gezien de uitgesproken ambitie van Nederland om tot de top vijf van kenniseconomieën te behoren. Nederland zakt hiermee niet alleen in de ranglijst van kennislanden: de gevolgen zullen in de gehele maatschappij voelbaar zijn. Onderwijs is een van de basisvoorwaarden voor een succesvolle samenleving. Een goede onderwijs- en onderzoekssector zijn van belang om onder meer een florerende economie en kwalitatieve gezondheidszorg te behouden.

Het beeld van een maatschappij vol mensen die zich nooit verder hebben ontwikkeld is een weinig belovend vooruitzicht. Wellicht kan er eindelijk worden gesproken van een Nederlandse identiteit wanneer onverschillige Privé-lezers zonder enige ambitie het straatbeeld vullen. Op de universiteiten zal het niet veel beter gesteld zijn. De sportzalen zullen gevuld zijn met studenten die in grote getale multiplechoicetentamens maken. Massaliteit is de enige manier om hoger onderwijs betaalbaar te houden. Een tentamen voorbereiden staat gelijk aan driemaal de collegesheets doorbladeren: zolang het maar genoeg is voor een zesje. Studieverenigingen bestaan doorgaans uit drie strebers die eenmaal per jaar een lezing Verstandig omgaan met studieschuld organiseren. Een bestuursfunctie of buitenlandstage zou de studievoortgang in gevaar brengen en daar staat een boete van drieduizend euro op. Van verdere verdieping en verbreding is geen sprake, dat is immers niet aantrekkelijk wanneer financiële factoren de belangrijkste studiemotivatie vormen. De maatregelen dwingen niet gepassioneerd te studeren, maar om zo snel en zo gemakkelijk mogelijk een studie af te ronden. Wat dat betreft werkt uw plan: het rendement zal stijgen. Dit betekent echter wel de dood van het academische klimaat.

De consequenties zullen niet alleen in de toekomst voelbaar zijn. Uw gebrek aan empathie zal studenten die om wat voor reden dan ook uitlopen direct treffen. Door de dood van een familielid of een langdurige ziekte kan de hardste werker in één klap een jaar vertraging oplopen. Bovendien kan een foute studiekeuze niet meer worden gecorrigeerd zonder daarvoor zwaar beboet te worden. Zo dwingt u studenten niet zozeer een goede keuze te maken, maar om de verkeerde door te zetten. In het nieuwe beleid is geen ruimte meer voor uitzonderingen bij persoonlijke omstandigheden in de breedste zin van het woord.

De mensen die het hardst worden getroffen zijn ofwel de studenten die zich breed ontwikkelen tijdens en naast hun studie, ofwel individuen die door ongelukkige voorvallen vertraging oplopen. De eerste groep betreft de excellente studenten die het kabinet wil stimuleren, de omstandigheden van de tweede groep zijn onmogelijk bij te sturen. Het probleem ligt elders, namelijk bij de lakse student die allesbehalve zijn best doet en slechts gemotiveerd raakt van het leven buiten de campus. Een financiële prikkel jaagt hen wellicht sneller door hun studie heen, maar pakt de werkelijke oorzaak van motivatiegebrek niet aan. Het resultaat zal geen kritische academicus zijn. De langstudeerdersboete is slechts symptoombestrijding en levert alles behalve een structurele verbetering van het onderwijs op.

Beste meneer Zijlstra, als u Nederland echt naar de top vijf van kenniseconomieën wilt verheffen, zijn de huidige maatregelen zeer onverstandig. U treft het academische leven onnodig hard, terwijl de studieperiode een essentieel onderdeel in de persoonlijke ontwikkeling is. Waar het slechts op korte termijn een positief effect op de begroting zal opleveren, zullen deze plannen in de toekomst desastreus blijken. Dat er moet worden bezuinigd, soit. Maar op de inhoud en vorm mag u nog best een jaartje langer doorstuderen.

Met vriendelijke groet,

ANS

Klik hier voor alle artikelen van de ANS uit juni 2011.

 

Het laatste oordeel der studenten

Slechte docenten zijn een van de grootste ergernissen van studenten. Door het invullen van enquêtes kunnen ze hun gal spuien, maar de resultaten blijven veelal buiten zicht. Gebeurt er eigenlijk wel iets met deze evaluaties?

Tekst: Eva-Marijn de Vries en Mart Waterval

Studenten wordt na iedere cursus een evaluatie-enquête voorgelegd. Naast de vakopbouw, collegestof en literatuur wordt ook de kwaliteit van de docenten beoordeeld. Met dit laatste onderdeel lijkt weinig te gebeuren. Jaar na jaar staan kwaliteitsarme docenten gewoon weer voor volle collegezalen en zorgen zij voor frustatie. ANS bevroeg de opleidingscommissies (OLC), onderwijsdirecteuren en decanen van alle faculteiten aan de RU. Wordt er eigenlijk wel naar het oordeel van de student geluisterd?

Zelden ontslag OLC’s vormen als afvaardiging van de studentenpopulatie een belangrijke schakel in het evaluatieproces van de docentenkwaliteit. Ze onderzoeken de oorzaak van eventuele problemen en kijken naar mogelijkheden om het onderwijs te verbeteren. Sommige OLC’s organiseren bovendien bijeenkomsten waar studenten hun opvattingen kunnen ventileren. ‘We kunnen met trots vertellen dat er bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid erg serieus wordt omgegaan met de resultaten van de enquêtes’, aldus de OLC. Ook uit reacties van andere OLC’s blijkt dat men tevreden is over zowel de beoordelingsmethode als de uitvoering ervan. De enquêtes worden opgesteld door het adviesbureau voor hoger onderwijs (IOWO). Nadat het IOWO de ingevulde evaluaties heeft verwerkt, krijgt het onderwijsbureau van iedere faculteit de resultaten te zien en stelt het een analyse op. Deze wordt geëvalueerd in de OLC. Zij signaleert mogelijke problemen die blijken uit de enquêteresultaten en bespreekt de reactie van de docent hierop. ‘Elke cursus met een score van minder dan drie op vijf wordt nader besproken,’ aldus de OLC Engels en Amerikanistiek. Daarnaast moet iedere docent ongeacht de score een kritische zelfreflectie schrijven over de cursus. Dit geldt in grote lijnen voor elke opleiding. De vicedecaan Onderwijs van de Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica Hans ter Meulen legt de verdere procedure uit. ‘Bij een onvoldoende score van de docent onderneemt de onderwijsdirecteur actie. Hij zal, al dan niet samen met de voorzitter van de OLC, een gesprek aangaan met de betreffende docent ter verbetering.’ Zowel OLC’s als opleidingsdirecteuren zijn van mening dat extra evaluatietechnieken onnodig zijn. Het huidige systeem is toereikend en de docenten zouden zichtbaar verbeteren. Een ontslag naar aanleiding van een slechte evaluatie vindt dan ook zelden tot nooit plaats.

Slechts een adviserende rol Naar aanleiding van slechte beoordelingen worden vakken vaak verbeterd qua literatuur en inhoud, maar concrete oplossingen voor een kwaliteitsgebrek van de docent lijken meestal achterwege te blijven. Zo zegt OLC Natuurwetenschappen dat er ‘nog nooit directe maatregelen van het opleidingsbestuur richting de docent vanwege zijn slechte presteren’ zijn uitgevaardigd. Ook de OLC Psychologie stelt dat ‘het aan de docent is om in de praktijk iets te doen met de uitkomsten van de enquêtes’. Naast enkele opmerkingen over een begeleidingstraject, was er slechts één OLC die concrete maatregelen kon aandragen: ‘Bij een vak waar jarenlang negatieve evaluaties kwamen over de beheersing van de Engelse taal, heeft de betreffende docent een cursus Engels moeten volgen. Ook heeft een docent geen vast contract gekregen bij gebrek aan een Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) in combinatie met een slechte evaluatie’, aldus de OLC Informatica en Informatiekunde. Tegenwoordig geldt universiteitsbreed dat nieuwe docenten een BKO moeten halen, voordat ze een vaste aanstelling krijgen. Uiteindelijk kunnen de OLC’s geen besluiten nemen. ‘Wij hebben slechts een adviserende rol. Ons advies gaat naar het opleidingsbestuur en wordt vervolgens medegedeeld aan de docent,’ aldus de OLC Bachelor Pedagogische Wetenschappen. De opleidingsdirecteur zet de eventuele uitvoering van dit advies op.

‘Er zijn geen slechte docenten’ De onderwijsdirecteuren en decanen zijn net als de OLC’s overwegend positief over het beoordelingsproces. Zij wijzen op het aanpassen van cursussen en de inzet van vakdidactici om de docenten tot betere prestaties te brengen. Een enkeling plaatst wel kritische kanttekeningen bij het proces. ‘De terugkoppeling van de resultaten naar de studenten toe moet wat mij betreft beter,’ aldus Daniël Wigboldus, directeur Onderwijsinstituut Psychologie en Kunstmatige Intelligentie. Zelfs bij jarenlange dramatische beoordelingen door studenten hoeven opleidingsbesturen niet tot ontslag over te gaan. Dit komt doordat er meerdere indicatoren zijn voor de kwaliteit van een universitair docent of hoogleraar, zoals zijn wetenschappelijke bijdragen. Deze indicatoren kunnen in de jaarlijkse gesprekken tussen leidinggevenden en docenten naar voren komen, waarbij het denkbaar is dat serieuze maatregelen genomen worden. ‘Mijn ervaring is echter dat er vrijwel geen echt slechte docenten zijn. De kunst is om de juiste persoon op de juiste plek in het onderwijsprogramma te krijgen,’ aldus Wigboldus.

Ondanks de tevredenheid bij zowel OLC’s als opleidingsbesturen klaagt menig student nog steeds over slechte docenten. Jaar na jaar worden enquêtes negatief ingevuld, maar verbetering lijkt uit te blijven. Natuurlijk kunnen studenten niet zeker weten of hun kritiek wordt gedeeld door medestudenten. Hoewel opleidingsbesturen claimen dat docenten door de evaluaties verbeteren, blijft dit voor de studenten vaak onopgemerkt. Door de gebrekkige transparantie hebben zij bovendien het gevoel dat hun mening niet serieus wordt genomen. Daarom is het van essentieel belang dat studenten inzage krijgen in de docentevaluaties, zoals ook Wigboldus bepleit. Daarnaast verloopt het proces van evaluatie misschien te veel op basis van vertrouwen in de verbeteringen die de docent zelf aandraagt. Slechts in extreme gevallen worden bijspijkercursussen verplicht gesteld. Wellicht doen OLC’s er goed aan om te pleiten voor beoordeling van docenten onderling. Wanneer ze bijvoorbeeld zelf in de collegezaal zouden plaatsnemen, worden docenten soms geconfronteerd met zwakke collega’s. Op die manier kunnen onderling tips worden uitgewisseld en kunnen docenten ook kritischer naar hun eigen colleges kijken. Dat kan de kwaliteit slechts ten goede komen.

Klik hier voor alle artikelen van de ANS uit mei 2011.

 

De drooglegging

Dat de RU zuipen niet wenst te promoten was al duidelijk. Nu lijkt zij echter door te slaan met een universiteitsbreed alcoholverbod. ‘Dit is de zoveelste maatregel waarmee het CvB studeren van haar pleziertjes ontdoet.’

Tekst: Pieter Hengst en Henk Strikkers

Het spel is uit voor de studentikoze student. Lang studeren is niet langer te betalen, bij vrijwel elke studie zijn er vakken met aanwezigheidsplicht en nu wordt zelfs het meest kenmerkende van de student afgenomen: het bier. Het College van Bestuur (CvB) bezint zich op een drooglegging van de campus. De dreigende langstudeerdersboete zou een dergelijke draconische maatregel noodzakelijk maken. Er zou op universiteitsterrein geen alcohol meer mogen worden geschonken, zelfs niet in faculteitskroegen en kantoren van studentenorganisaties. Ook de tap in het Cultuurcafé moet eraan geloven. Zijn studenten voortaan veroordeeld tot maltbier en Fristi? Woordvoerder Willem Hooglucht verdedigt de stelling van het CvB: ‘We doen dit om de student te helpen serieuzer te studeren.’

De voortrekkersrol Het verbannen van alcohol van de campus komt niet uit de lucht vallen. Na de aankondiging van de langstudeerdersboete heeft het CvB meerdere proefballonnetjes opgelaten. Onder andere versobering van de vergoeding van studentbestuurders en het afkeuren van de harde knip passeerden al de revue. ‘We willen een omgeving scheppen waarin studenten serieus kunnen studeren en niet worden geconfronteerd met gigantische boetes’, aldus woordvoerder Hooglucht. Die redenering stond uiteindelijk aan de basis van de te nemen maatregel. Men baseert de drooglegging onder andere op een onderzoek van de Islamic University of Minnesota (IUMN). Daaruit bleek dat alcoholgebruik een negatief effect heeft op het studiegedrag. Mannelijke studenten die meer dan twee glazen alcohol per week drinken presteren significant slechter dan geheelonthoudende studenten. Bij vrouwen is dit bij anderhalf glas in de week al het geval. Hooglucht: ‘Die cijfers spreken voor zich. Het IUMN-onderzoek is degelijk en op basis daarvan hebben wij een zeer vooruitstrevend beleid opgesteld.’ Dat er sprake is van een trendbreuk wil Hooglucht best toegeven, maar dit is volgens hem niet per definitie slecht. ‘Tradities zijn er om te breken, zeker wanneer dat op basis van betrouwbaar onderzoek gebeurt. Binnen enkele jaren zullen andere universiteiten ons ongetwijfeld volgen. Dit beleid is gewoon heel erg goed.’

Substituut-tripels De Refterdienst is niet onverdeeld positief over de ingeslagen weg. Als uitbater van zowel het Gerecht, het Cultuurcafé, het Sportcafé en de Refter staat hen een grote financiële strop te wachten. Gustaaf Cirkel, directeur van de Refterdienst, begrijpt de beslissing van het CvB, maar vreest voor de gevolgen. ‘In het Cultuurcafé en het Sportcafé vormt alcohol het grootste deel van onze omzet. In één klap verdampt dat.’ Maltbier en andere alcoholvervangers moeten de winstdalingen gaan opvangen. Cirkel heeft hoge verwachtingen van het alcoholvrije gerstenat: ‘We hebben al bij enkele grote brouwers geïnformeerd naar verschillende maltbieren. Op dit moment zijn we bezig de beste substituut-tripels te selecteren.’ In de Refter verwacht Cirkel minder problemen, aangezien het alcoholverbruik daar vrijwel minimaal is. Toch zullen ook Refterbezoekers de gevolgen van de drooglegging merken. ‘Wij moeten sinds dit collegejaar onszelf bedruipen. Wanneer na een half jaar blijkt dat maltbieren minder omzet genereren dan hun alcoholhoudende varianten, zal worden overwogen de prijzen van de Reftermaaltijden te verhogen.’

Een grote farce De voorzitter van studentenvakbond AKKU is ziedend wanneer hij wordt geconfronteerd met deze plannen. Willem de Kleijne: ‘Dit is de zoveelste maatregel waarmee het College van Bestuur het studeren van haar pleziertjes ontdoet. Waar eindigt dit? Wordt er straks ook alleen nog maar klassieke muziek gedraaid op de campus?’ De Kleijne verwijt het CvB vooral dat zij de eigen verantwoordelijkheid van studenten op grove wijze onderschat. Zij kunnen prima zelf bepalen hoeveel alcohol gezond voor hen is. ‘Na een zware dag vind ik het heerlijk om een biertje te drinken in het Cultuurcafé en ik weet zeker dat ik niet de enige ben.’ De AKKU-voorzitter verwacht dat dit beleid geen structurele veranderingen tot gevolg zal hebben. Het probleem wordt volgens hem alleen maar verplaatst: ‘Veel studentenorganisaties halen nu al bier bij de ALDI in Brakkenstein. Ik verwacht dat veel studenten dat voorbeeld zullen volgen.’ Het IUMN-onderzoek waar het College van Bestuur naar verwijst is volgens De Kleijne een farce. ‘Als ik de Theologische Universiteit Kampen onderzoek laat doen naar de positieve gevolgen van bidden voor studieresultaten, kan ik ook wel raden wat de uitkomst zal zijn.’ Volgens De Kleijne is het CvB elk gevoel van de werkelijkheid verloren. Hij verwacht dan ook dat hij veel studenten op de been kan krijgen voor een actie tegen dit ‘volslagen idiote voorstel’.

Paternalisme en betutteling Het is zeer onwaarschijnlijk te denken dat deze plannen effectief zullen zijn. Studenten zullen andere manieren vinden om hun alcoholbehoefte te vervullen. Dat het CvB hier blind voor is, zegt voldoende over zijn standvastigheid. Alhoewel elke nieuwe maatregel om sneller studeren te stimuleren op haar merites beoordeeld moet worden, lijkt hiermee de verschoolsing door te slaan. De student kan blijkbaar niet langer zelf bepalen wat goed voor hem of haar is. Het College van Bestuur kiest duidelijk voor paternalisme en betutteling en dat is een zeer kwalijke trend. Een trend die zo snel mogelijk een halt moet worden toegeroepen. Zo niet, dan zal de academische wereld al snel haar nog bestaande vrijheden verliezen en degraderen tot het niveau van een crèche voor jongvolwassenen. Dat moet ten koste van alles worden voorkomen.

Klik hier voor de pdf-versie van de ANS uit april 2011.