Enerzijds Anderzijds

De stelling van deze maand: De Nederlandse samenleving is racistisch.

Door: Bas Dikmans en Sascha Wijnhoven

Dit artikel verscheen eerder in de november-ANS

Nu december weer voor de deur staat, raakt Nederland langzaam in de ban van bergen pepernoten, warme chocolademelk en het gepassioneerde zwartepietendebat. De afgelopen jaren lijkt de discussie rondom de ‘zwarte knecht’ van Sinterklaas steeds heftiger te worden, met vele Facebook-discussies en pietities als gevolg. De politiek correcte poging van Albert Heijn om de gekleurde Piet te introduceren stuitte op zoveel weerstand dat de winkelmagnaat al snel zijn excuses maakte. De beruchte ‘minder, minder’-speech van Geert Wilders en de heisa omtrent de ‘oer-Hollandse’ negerzoen zijn mooie toevoegingen aan dit lijstje van racismeperikelen. Terwijl er in onze wetgeving regels zijn afgesproken om racistische opmerkingen en uitingen te beteugelen, wekt het de vraag op of Nederland wel de tolerante en open samenleving is die het pleit te zijn. Hoe racistisch zijn wij nu echt in Nederland?

Gina Plaggenborg, directeur Ieder1Gelijk, Bureau Gelijke Behandeling Gelderland Zuid ‘We hebben in Nederland zeker te maken met racistische uitingen en gedragingen. Historisch gezien vieren wij Nederlanders onze tolerantie, maar ik vraag me af of onderzoek dit nog steeds zou bevestigen. Sterker nog, de Europese Commissie voor Racisme en Intolerantie heeft vorig jaar een rapport uitgebracht waaruit blijkt dat racisme is toegenomen in Nederland. In dit rapport staat racisme voor discriminatie op grond van etnische afkomst, huidskleur, nationaliteit, godsdienst en taal. Dat kan tot uiting komen in dat de ene groep, bijvoorbeeld de autochtone Nederlander, zich superieur voelt tegenover andere groepen. Dit document riep nogal wat weerstand op, we willen nu eenmaal niet racistisch genoemd worden. Een dergelijk verdedigingsmechanisme zien wij op het bureau vaak ook terug: wanneer wij degene die discrimineert confronteren met een klacht, zorgt dit meteen voor heftige reacties. Bij discriminatie doet de bedoeling echter niet ter zake, het gaat om het effect van handelen. Slechts bij een kleine groep mensen is er sprake van bewust racisme. Door bijvoorbeeld actuele gebeurtenissen, zoals de dreiging van de IS of het conflict in Gaza, zien we dat groepen tegenover elkaar komen te staan. Deze polarisatie, ook een vorm van racisme, heeft invloed op de omgang van respectievelijk autochtone Nederlanders met moslims, Joodse mensen en mensen met een Arabische achtergrond, in dorpen en wijken, waar mensen daarvoor wellicht altijd met veel plezier naast elkaar hebben gewoond. Je krijgt door deze tweedeling een soort collectieve weerstand tegenover mensen met een andere culturele achtergrond. Er worden dan stellingen betrokken in plaats van dat er naar elkaar wordt geluisterd. De zwarte pietendiscussie is een goed voorbeeld hoe men collectief in de verdediging schiet, waarin sommige reacties ronduit racistisch zijn. Ook dichter bij huis komt er trouwens racisme voor: onlangs kreeg het bureau nog een klacht van een student van de Radboud Universiteit over discriminatie op grond van ras door een docent.’

Drs. Tine Davids, universitair docent Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies aan de RU ‘Ik ontken niet dat er wel degelijk racisme is in Nederland. We moeten echter niet alleen met de vinger wijzen, maar juist onderzoek doen naar de dynamiek achter dit fenomeen. Je kunt niet suggereren dat Nederland alleen maar bestaat uit een dominante ‘witte cultuur’ die discrimineert. Door hier impliciet naar te verwijzen sluit je bij voorbaat andere groepen uit, ze worden dan als het ware uitgesloten van het ‘Nederlands’ zijn. Dit maakt de stelling op zich al racistisch. ‘Racisme heeft te maken met ‘de macht van de vanzelfsprekendheid’: men bedoelt en herkent uitspraken niet altijd als racistisch. Je ziet, bijvoorbeeld bij de zwartepietendiscussie, dat mensen snel in de verdediging schieten om hun tradities en cultuur te waarborgen. Rassenideologie is echter niet het enige dat hierbij een rol speelt. Men voelt zich bedreigd door allerlei ontwikkelingen, zoals globalisering. Onze cultuur, wat deze ook mag inhouden, is constant aan verandering onderhevig. Men is op zoek naar wat het betekent om Nederlander te zijn, in het kader van Europa en bredere ontwikkelingen. Aan de ene kant kan dit leiden tot xenofobie, maar aan de andere kant kan de ‘ander’ ook ineens je buurman zijn. ‘Zij’ krijgen dan een gezicht en worden als ‘normaal’ beschouwd. Nederland kent bijvoorbeeld de polderislam, mensen die hun eigen islamitische cultuur aanpassen en zich erg thuis voelen in Nederland. ‘Ik denk dat onderwijs een belangrijke bijdrage kan leveren aan de herkenning van racisme en daar wordt in Nederland wel wat aan gedaan. Omgaan met racisme is een constant proces van bewustwording. De hele Nederlandse samenleving racistisch noemen is dus niet effectief en correct. Ik denk dat iedereen zich begeeft in racistische structuren, het gaat er echter om deze mechanismen te herkennen, te benoemen en je er bewust van te zijn hoe je deze internaliseert.’

Klik hier voor de overige artikelen uit de november-ANS.

 

Enerzijds Anderzijds

De stelling van deze maand: Bètastudies verdienen meer promotie dan alfastudies

Tekst: Lotte Coenen en Saskia Verheijden

Dit artikel verscheen eerder in de intro-ANS

In 2003 heeft de overheid ruim 340 miljoen euro gepompt in het aantrekken van bètastudenten, vanwege een dreigend tekort aan technici. Met dit aanzienlijke bedrag is het Platform Bèta en Techniek opgericht. Door middel van voorlichting op middelbare scholen en het bezoeken van bedrijven wil dit platform laten zien wat de mogelijkheden zijn na het volgen van een bètastudie. Elf jaar later wordt er nog steeds ontzettend veel aandacht gestoken in het promoten van deze studies. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap hoopt dat in de toekomst veertig procent van de afgestudeerden een bètaopleiding heeft gevolgd. Alfastudies daarentegen worden helemaal niet zo sterk toegejuicht. Draaft de overheid door in al deze bètapromotie?

Beatrice Boots, plaatsvervangend directeur en woordvoerder van Platform Bèta en Techniek ‘Bètatechnici zijn erg van belang voor Nederland, meer dan 27 procent van het Nederlands bruto nationaal product ontstaat door export waar technische ontwikkelingen mee gemoeid zijn. Over het algemeen zijn daar mensen voor nodig met een bèta-achtergrond. In de toekomst zal voor steeds meer banen technische kennis een vereiste zijn. Kijk bijvoorbeeld naar de zorgsector, daar wordt steeds meer gebruik gemaakt van apparaten en robots. Hiervoor zijn experts nodig die deze kunnen bedienen en beheren. Het is daarom belangrijk dat bètastudies worden gepromoot. ‘Het is voor iedereen goed om meer technische kennis te hebben. In de toekomst zullen er problemen op ons afkomen waar bepaalde vaardigheden voor nodig zijn die alfastudenten niet beheersen. Ik denk dat bètastudenten flexibel en breed inzetbaar zijn. De alfastudenten richten zich juist op een klein vakgebied, bijvoorbeeld geschiedenis of filosofie. Dit is wel nuttig, maar dit heb je niet per se nodig. In de praktijk zie je dat veel bèta’s in andere sectoren gaan werken. Andersom zie ik dit een stuk minder, ik heb nog nooit een taalwetenschapper opeens technisch werk zien doen. ‘Door meer voorlichting te geven hopen we dat in de toekomst vier op de tien mensen een technische achtergrond zal hebben. Dit percentage ligt nu veel lager, namelijk twee op de tien. Daarom is veel voorlichting en promotie geen overbodige luxe.’

Frans Wijsen, Vice-decaan Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen ‘De promotie van alfastudies is zeker net zo belangrijk als die van bètastudies. We hebben een enorme wetenschappelijke vooruitgang geboekt op het gebied van de bètawetenschappen in de twintigste eeuw. Deze technische ontwikkelingen hebben een enorme impact gehad op het welzijn van de mensheid. Hierdoor komen ook andere vragen aan bod die bètawetenschappers niet kunnen oplossen, zoals: ‘Wat is wetenschap?’ ‘Waartoe dient wetenschap?’ en ‘Waarom doen we dit nou eigenlijk?’ Je kunt technisch heel goed weten hoe iets moet, maar met alleen wiskundige formules kom je er niet. Wetenschap brengt ethische problemen met zich mee. Kijk bijvoorbeeld naar de medische wereld. We kunnen tegenwoordig heel veel, maar moeten we dat ook allemaal willen? Het is prachtig dat mensen eindeloos worden doorbehandeld, maar is dat nog menswaardig? Voor zulke ethische dilemma’s heb je alfawetenschappers nodig. ‘Ik denk dat de wereld er een stuk slechter uit zou zien zonder de alfawetenschappen. Kijk maar naar samenlevingen zoals de communistische Sovjet Unie, die alleen op wetenschappelijke rationaliteit gebaseerd waren, deze stonden niet bekend om rechtvaardigheid en menslievendheid. Daarbij kan ik geen wetenschappelijke doorbraak bedenken waar geen ethisch of levensbeschouwelijk aspect aan zit. ‘In onderzoek van de bètawetenschappen wordt veel geld gestoken, maar dit mag niet ten koste gaan van de alfawetenschappen. Het is daarom belangrijk om ook op het gebied van alfa-onderzoek meer geld te investeren, zodat hiervan de maatschappelijke relevantie duidelijker wordt. De alfastudies verdienen ook promotie. Alleen zo kunnen wij er voor zorgen dat we niet worden ondergesneeuwd door bètawetenschappers.’

Klik hier voor de overige artikelen uit de oktober-ANS.

 

Enerzijds Anderzijds

De stelling van deze maand: De intensieve inzet van de iPad in het onderwijs is een slechte ontwikkeling

Tekst: Daan van Acht en Jessy Funcke

Dit artikel verscheen eerder in de intro-ANS

Een ‘kleuterrevolutie’ zegt Maurice de Hond te hebben ontketend met de zogenaamde iPad-scholen. Volgens De Hond moeten deze scholen aansluiten op de technologische ontwikkelingen van de 21e eeuw, en kunnen leerlingen hier niet vroeg genoeg mee beginnen. Onder de naam Onderwijs voor een Nieuwe Tijd staat lesgeven en leren met de iPad centraal, met als uitgangspunt de individuele ontwikkeling van de leerling. De iPad zou bestaande lesmethoden moeten vervangen. Ondanks overwegende steun van de Tweede Kamer, zijn er ook kritische geluiden over het concept van De Hond. De ontwikkeling zou leiden tot klassen vol einzelgängers starend naar hun tablet-schermen, waardoor samenwerking tussen kinderen onderling verloren gaat. Is de iPad-school werkelijk een succesvolle vorm van onderwijs, of zitten leerlingen straks met vierkante ogen in het klaslokaal?

Presley Bergen, vicevoorzitter/woordvoerder Beter Onderwijs Nederland ‘De iPad-school is een opgedrongen didactiek en daardoor een zeer slechte ontwikkeling. Het gaat niet per se om de iPad, maar om het invoeren van een ‘het-nieuwe-leren-school’, waarbij leerlingen geacht worden het proces van onderwijs zelf te bepalen. Je moet ze juist structuur geven, kennis bieden en doelen voor ze stellen. Kinderen mogen nooit verantwoordelijk worden gehouden voor het leerproces. De voorstanders van de iPad-school hebben niet in de gaten dat er de afgelopen vijf jaar hevige kritiek was op deze nieuwe vorm van onderwijs. De Duitse hoogleraar Manfred Spitzer heeft een boek geschreven waarin hij stelt dat het kindermishandeling is om kinderen bloot te stellen aan een iPad. Maurice de Hond wuift zulke bezwaren weg als flauwekul, terwijl je te maken hebt met een hoog gerespecteerd wetenschapper die verstand van onderwijzen heeft. ‘Ik zie geen enkele verantwoording voor iPad-onderwijs. Het is ontstaan uit het sentiment dat kinderen het leuk vinden om met een iPad te werken en dat onderwijs leuk moet zijn. Dit heeft natuurlijk niets met educatie te maken. Onderwijs is geen speeltuin, maar een vak. Het kan best zo zijn dat de iPad nuttig is om kinderen procesgericht te laten werken, maar het moet geen integraal systeem zijn. Je gaat niet je hele onderwijsproces omgooien, dat slaat nergens op. ‘Ik geef zelf les ophet hbo. Als ik in een werkcollege een uur ga ouwehoeren over een verschrikkelijk saai onderwerp waarbij je de betekenis zelf mag googlen, dan ga je na vijf minuten YouTube-filmpjes kijken, toch? Je zegt ook niet tegen leerlingen dat ze het zelf maar moeten uitzoeken, dan snap je niet wat onderwijs betekent. Bij het iPad-onderwijs is wel sprake van een structuur, maar dit beperkt zich tot het vertellen wanneer de leerling moet inloggen.’

Eddie Denessen, universitair docent Onderwijskunde aan de RU ‘Ik zie wel voordelen in het gebruik van de iPad. Je kunt interactiever werken met combinaties van tekst en video en gebruikmaken van opnames, uitleg en illustratieve filmpjes en opdrachten die daarbij passen. Het voordeel ten opzichte van een boek is dat je de stof niet lineair hoeft aan te bieden. In plaats daarvan kun je de lesstof direct aanpassen aan de behoeften van de leerling. ‘De voordelen liggen met name in het afstemmen van het onderwijsaanbod op iedere individuele leerling. We doen op dit moment onderzoek naar de verschillende manieren waarop docenten in het voortgezet onderwijs de iPad gebruiken. Docenten kunnen, naast dat een tablet wordt gebruikt als interactief digitaal schoolboek, deze op meer manieren in de klas toepassen. De iPad heeft veel mogelijkheden om in het onderwijs goed te functioneren. ‘Ik ben het er niet mee eens dat leerlingen snel afgeleid raken door de iPad. Door het werken met een tablet komen leerlingen in een ‘flow’, waarbij ze worden meegezogen in de activiteit en de tijd vergeten. Deze ‘flow’-toestand kun je beter realiseren met een iPad dan met andere middelen. ‘Een collega van me, Inge Molenaar, doet onderzoek op een middelbare school in Emmen en zij gebruikt daar een toepassing die PulseOn heet. Hiermee kunnen leraren via een iPad de leeractiviteiten van leerlingen volgen. Op deze manier krijg je meer zicht op de opdrachten waarmee leerlingen moeite hebben en waar ze langer over doen. Met die informatie kan een docent de lessen gerichter invullen en dus onderwijs op maat aanbieden. Het is van belang het onderwijs te laten aansluiten bij de mogelijkheden die er zijn en de vaardigheden die jongeren anno 2014 nodig hebben. Het is mooi als je door de invoering van de iPad het onderwijs leuker maakt en je er leerlingen mee kunt motiveren.’

Klik hier voor de overige artikelen uit de intro-ANS.

 

Enerzijds Anderzijds

Steeds vaker verschijnen er artikelen over de positie van de hedendaagse man. Volgens een essay van vorige maand uit The New York Times zou de man van nu in de war zijn. Naar aanleiding hiervan verscheen er een stuk in Volkskrant Magazine waarin Jan Heemskerk, ex-hoofdredacteur van de Playboy, onderschrijft dat de toenemende gelijkheid tussen mannen en vrouwen slecht is voor het seksleven. Vrij Nederland publiceerde daarop een artikel waarin er vraagtekens worden gezet bij de geloof- waardigheid van Heemskerks beweringen. Aan de ene kant kan worden gesteld dat de hedendaagse man helemaal niet in de war is. Mannen zouden juist tevreden zijn met de emancipatie van de vrouw. Toch is er een groep mannen, onder leiding van Heemskerk, die het nodig vindt om aan de bel te trekken. Moet de man zich zorgen maken over de gelijkwaardige positie van de vrouw?

De stelling van deze maand: Emancipatie van de vrouw vormt een bedreiging voor de hedendaagse man

Tekst: Daan van Acht en Ronald Peeters

Dit artikel verscheen eerder in de juni-ANS

Jan Heemskerk, ex-hoofdredacteur van de Playboy ‘Veel mannen hebben het moeilijk met de emancipatie van de vrouw. Mannen ontlenen hun gevoel van eigenwaarde aan hun eigen positie en de manier waarop deze zich verhoudt tot de positie van de vrouw. Ze vinden het bijvoorbeeld moeilijk als hun vrouw meer geld verdient dan zijzelf. Andersom vinden vrouwen mannen die huishoudelijke taken verrichten minder aantrekkelijk. Dat vind ik best griezelig. Stel je voor dat mijn vrouw mij niet meer spannend vindt omdat ik vrouwenklusjes doe. ‘Door de toenemende gelijkwaardigheid raken we in een geslachtscrisis. De rol van de man en vrouw liggen steeds dichter bij elkaar. Als gevolg hiervan constateer ik twee tendensen die met elkaar botsen: aan de ene kant een volkomen terechte emancipatie van vrouwen. Aan de andere kant is het juist nodig om sekseverschillen te hebben. In de arena van het bed blijft de traditionele rolverdeling wel in stand. Vrouwen gaan toch vaker voor de echte man en mannen voor de echte vrouw. ‘Ik vind de emancipatie van de vrouw een goede ontwikkeling, alleen heb ik geen zin om door mijn vriendin te worden beschouwd als een kneus. Met mijn betoog waak ik alleen maar een beetje over de man. Wat vrouwen zeggen is één, maar wat ze vinden is misschien wel heel anders. Dat vrouwenemancipatie goed is, is wel een hele leuke politiek correcte opvatting, maar het zijn diezelfde vrouwen die dan uiteindelijk ook willen dat hun man ‘een echte man’ is. Wat vinden ze nou belangrijker, feminisme of seks? Dat is de vraag.’

Ellen Verbakel, universitair docent Sociologie aan de RU ‘Ik zie geen reden waarom de traditionele man-vrouwverhouding per se in stand zou moeten blijven. In sommige huishoudens werkt het weliswaar heel goed als er een aparte rol voor de man en vrouw is. Dat kan prima als die mensen er zelf voor kiezen om deze traditionele wijze aan te houden. Zulke paren floreren juist bij een traditionelere verdeling en gaan daardoor minder snel uit elkaar. Koppels die een moderne opvatting hebben, vinden het juist weer veel fijner om een gelijkere verdeling te hebben. Dan is een traditionele man-vrouwverhouding voor beide geslachten niet beter. ‘Dat mannen die huishoudelijke klusjes doen minder aantrekkelijk zijn voor een vrouw, doet me denken aan een bekend evolutionair argument. Vrouwen zouden tijdens de vruchtbare periode van hun cyclus voor de testosteronman gaan. Gedurende de rest van hun cyclus kiezen ze voor de verzorgende, huishoudelijke man. Onlangs is deze theorie in een artikel in de Volkskrant onderuit gehaald. ‘De stelling is dus een beetje overtrokken. Ik denk dat de hoge depressiescores bij mannen wiens vrouw meer verdient redelijk klein zijn en dat er ook situaties zullen zijn waarbij de man het juist fijn vindt dat de vrouw geëmancipeerd is. Veel mannen vinden het wel degelijk prettig als er meer gelijkheid optreedt tussen mannen en vrouwen en de taken gelijker zijn verdeeld. Daarnaast heeft de samenleving zeker baat bij de toenemende vrouwelijke emancipatie aangezien er simpelweg een extra economische inkomstenbron bij komt als de vrouw meer gaat werken.’

Bekijk hier de overige artikelen uit de juni-ANS.

 

Enerzijds Anderzijds

De stelling van deze maand: de vaste boekenprijs moet de deur uit

Tekst: Rutger Verhoeven en Cecile Vermaas

Dit artikel verscheen in de april-ANS.

Nu Polare landelijk failliet is gegaan, is het zwartepieten over de oorzaak daarvan losgebarsten. Een mogelijke boosdoener is de vaste boekenprijs in de winkel. Volgens Paul Dumas, investeerder van het bankroete Polare, heeft de vaste boekenprijs aan het faillissement bijgedragen. Stapels ingeslagen romans van bijvoorbeeld J. K. Rowling die niet verkochten, konden namelijk niet worden afgeprijsd. De vaste boekenprijs is ooit ingevoerd zodat handelaren niet kunnen stunten met boeken, waardoor ook de kleine boekhandels een kans krijgen te overleven. Daar staat tegenover dat het ondernemers beperkt in hun vrijheid. Hierdoor kunnen ze minder manoeuvreren in tijden van e-readers en economische crisis. Naar aanleiding van de discussies is er kort geleden een evaluatie op de Wet Vaste Boekenprijs verschenen. Hieruit bleek dat de wet wel voordelen biedt voor de boekhandelaren, maar dat het onduidelijk was of de rest van de boekenbranche er baat bij had. Alternatieven als subsidie voor beginnend schrijvers en boekhandels zijn volgens sommigen een betere optie. Is de vaste boekenprijs een vloek of een zegen?

Fred Lardenoye, uitgever bij QV Uitgeverij Nijmegen ‘Dankzij de vaste boekenprijs heb je zekerheid over je inkomsten als uitgever. Doordat alle winkels dezelfde prijs moeten hanteren, staat de winst voor mijn klanten – de boekhandelaren – minder onder druk en kunnen zij een groot assortiment aanbieden. Veel impopulaire boeken kennen een beperkte oplage, die typisch is voor een kleine uitgeverij zoals de mijne. Als de boekhandel zo’n oplage niet inkoopt, kan ik mijn boeken niet kwijt. ‘In een volledig vrije markt loop je het risico dat alleen boeken van het kaliber Harry Potter en Mart Smeets nog op de plank te vinden zijn. Bij minder voor de hand liggende onderwerpen binnen bijvoorbeeld de non-fictie is dan nauwelijks meer plaats. Voor dichtkunst en literatuur is immers maar een kleine markt. ‘Naast het risico dat er zonder vaste boekenprijs geen bijzondere boeken worden uitgegeven, biedt de controle die een uitgeverij standaard uitvoert meer zekerheid over de kwaliteit van de boeken. Het werk dat wij doen, bevat namelijk meer dan een auteur laten schrijven. De uitgever drukt een boek niet alleen, maar helpt in de volledige totstandkoming ervan. Voor een uitgever is de investering in drukwerk, auteursrecht en redactie slechts mogelijk als de inkomsten zeker zijn. ‘In een volledig vrije markt zijn de prijzen van minder snel lopende boeken al gauw hoger. Dit kan een afzetdaling tot gevolg hebben, waardoor de totale winst per uitgave drastisch afneemt. Als uitgeverij red je het dan niet meer om zonder compensatie kleine oplages te verkopen. Persoonlijk zie ik subsidie overigens niet als oplossing, omdat ik voor de keuze van een boekuitgave niet afhankelijk zou willen zijn van een compensatie en omdat je het probleem dan achteraf oplost. De vaste boekenprijs biedt veruit de meeste voordelen voor mij en de boekenbranche.’

Wouter Roelants, eigenaar van boekhandels Roelants in Nijmegen ‘Met de vaste boekenprijs beknot je boekenhandelaren in hun vrijheid. Ik mag nu niet zomaar korting geven en kan dus niet met boekenprijzen stunten. De kracht van mijn winkels bestaat uit het aanbieden van een breed assortiment “moeilijke boeken”. Zonder vaste boekenprijs zou ik daarnaast bestsellers en thrillers tegen de inkoopprijs kunnen verkopen. Ik lijd hier geen verlies op, maar door een populair boek tegen een lage prijs aan te bieden, trek ik wel een nieuw publiek naar de winkel. Je hoopt dat die mensen dan denken: “Leuk, dan nemen we dat kunstboek ook mee.” ‘Ik realiseer me dat in een vrije markt de Albert Heijn boeken ook voor de kostprijs de deur uit kan doen en in dat opzicht werkt de vaste boekenprijs misschien in mijn voordeel. Doordat mijn boekhandel echter veel wendbaarder is, zou die concurrentie mij niet de das omdoen. Het is een kleine zaak met een lage huur. De Albert Heijn is log en acties moeten daar worden voorbereid. ‘Marktwerking is er overigens nog steeds tussen verkopers en uitgeverijen. Grotere handelaren kopen naar verhouding meer in en krijgen daardoor meer korting, waardoor hun winstmarges gigantisch zijn. ‘Een mogelijk alternatief zoals subsidie lijkt me niet nodig. Je ziet dat ze het in de kunstwereld ook redden met minder subsidie. Minder geld wil niet zeggen dat er producten van lagere kwaliteit komen. ‘Meer marktwerking hoeft bovendien niet te betekenen dat de klant meer gaat betalen voor exclusieve boeken. Dat klanten meer dan bestsellers willen kopen, staat voor mij vast. Ik heb hier een enorme voorraad en ik zou klantenpassen kunnen invoeren waarmee je 10 procent korting krijgt op verschillende boeken. Die korting zou bijvoorbeeld kunnen stijgen naarmate je langer klant bent. Kortom, je kunt creatief zijn door marktwerking.’

Door een fout van onze kant is de reactie van Fred Lardenoye helaas niet juist in het blad verschenen. Onze grootste spijt betreft de naam van de heer Lardenoye - die in onze papieren uitgave als Paul de Lanoye staat genoteerd. Het stuk hierboven betreft de juiste versie van zijn verhaal.

Bekijk hier de overige artikelen uit de april-ANS.

 

Enerzijds Anderzijds

Bas Kortmann bepaalt als rector magnificus van de Radboud Universiteit het academisch beleid en vertegenwoordigt de RU naar buiten toe. Hij vervult hiermee belangrijke taken met veel inhoudelijke gevolgen voor student en wetenschapper. In Nederland is het de Raad van Toezicht die op basis van profielschetsen en een zoekcommissie de rector benoemt. Zou het een idee zijn om de studenten hier meer inspraak in te geven? In België is het bijvoorbeeld de normaalste zaak van de wereld dat de hoogste academicus wordt verkozen. Daar wordt op alle universiteiten het lot van de kandidaat-rectoren bepaald door middel van stemmen van alle studenten en medewerkers of een afvaardiging daarvan in een kiescommissie. Leidt een benoeming door de Raad van Toezicht wellicht tot aanstelling van een rector magnificus met te weinig draagvlak onder studenten en medewerkers? Of zorgen verkiezingen juist voor populistische benoemingen?

Tekst: Michiel van Lokven en Bas Verkooijen

Prof. dr. Freddy Mortier, verkozen vicerector aan de Universiteit Gent ‘De universiteit moet worden bestuurd door iemand met een breed democratisch draagvlak: iemand die verantwoording moet afleggen tegenover de hele universiteit. Deze steun kan men bereiken door een kiessysteem waarbij medewerkers en studenten – al dan niet via gewogen verkiezingen – hun stem laten horen. Om een democratisch draagvlak te creëren, moet de rector weten wat er speelt binnen de universiteit. Het gevaar bestaat dat wanneer een Raad van Toezicht op basis van bestuurlijke kwaliteiten een buitenstaander benoemt, die persoon zich kan gaan gedragen als een directeur van een groot bedrijf. Zo iemand zou nooit door de academische gemeenschap worden verkozen. Ik ben dus zeker niet voor het model van de aanstelling van een manager die alleen verantwoording verschuldigd is aan een Raad van Toezicht en niet aan studenten en medewerkers. Het is in mijn ogen overigens geen probleem dat een middelmatige academicus rector wordt. Besturen kun je leren, maar hangt ook af van de mensen die je om je heen verzamelt. ‘Een rector wordt niet verkozen op basis van zijn of haar retoriek, maar op inhoud en competenties. Ik ben dan ook niet bang dat degene met het meest populistische praatje uiteindelijk rector zal worden. Bij verkiezingen heeft het gros van de kiezers, academici en studenten, zelf een gegronde mening gevormd over wat belangrijk is voor de instelling. Dit speelt een grote rol binnen de verkiezingen en dat vind ik een goede zaak. Wat wel gebeurt, is dat mensen worden gekozen vanwege specifieke kwesties. Neem bijvoorbeeld de Vrije Universiteit Brussel, waar een van de kandidaten voorstander was van verregaande samenwerking met andere universiteiten. Een tegenstander vond juist dat ze hun eigen positie moesten behouden. Uiteindelijk is de verkiezing op dit punt beslecht.’

Prof. dr. Bas Kortmann, benoemd rector magnificus van de Radboud Universiteit ‘Ik vind de huidige procedure goed. Hier in Nijmegen besturen wij als College van Bestuur met zijn drieën, er is geen sprake van een sterke hiërarchie. Het is van belang dat een rector magnificus veel steun heeft binnen de universiteit. Daarom is het goed dat het vrijwel onmogelijk is dat er een rector wordt benoemd zonder bijval van decanen, de ondernemingsraad en de studentenraad. Voor een benoeming wordt een beoogd rector altijd eerst gehoord door de medezeggenschap. De studentenraad en ondernemingsraad laten vervolgens weten wat ze van de voorgenomen benoeming vinden. Pas daarna kunnen de toezichthouders tot benoeming overgaan. Dat betekent dat de decanen en medezeggenschap voor de benoeming dus al goed geïnformeerd zijn. De mensen weten wat voor vlees ze in de kuip hebben. Dat zorgt voor draagvlak. ‘Je ziet in de jaren zestig en zeventig dat er in Europa her en der kiesstelsels zijn ingevoerd met een eigen systematiek. Tegenwoordig zie je dat er toch wel wat aarzelingen zijn om er een al te groot verkiezingscircus van te maken. In Leuven stelt de nieuw gekozen rector magnificus zelf acht vicerectoren aan, ieder met een eigen portefeuille. Ik vind het idee dat iedere vier jaar de hele top wordt vernieuwd een risico dat ik zelf liever niet zou nemen. Dat betekent dat er de nodige expertise verloren gaat en dat kan afbreuk doen aan de efficiëntie. ‘Niet iedereen is geschikt om een universiteit te besturen, daar is een zekere aanleg voor nodig. Toezichthouders hebben bij de benoeming van een rector goed zicht op zijn bestuurlijke competenties. Het is een feit dat niet veel academici staan te springen om rector magnificus te worden. Een rectoraat kan het einde inluiden van je wetenschappelijke carrière.’

Bekijk hier de overige artikelen uit de maart-ANS.

 

Enerzijds Anderzijds

De stelling van deze maand: In huidige realityshows worden morele grenzen overschreden

Tekst: Janna Gerrits en Kiki Kolman

Voor een kijkje in het leven van een ander hoeven we allang niet meer tussen de gordijnen van de buurvrouw door te gluren. Realityshows zijn het afgelopen decennium een vast onderdeel van het dagelijkse televisieaanbod geworden. John de Mol en consorten brengen met alle plezier de passie en woede van anderen je kamer binnen, soms tot in het extreme. Dit jaar banjeren vijftien Nederlanders samen door de modder in het programma Utopia, met als doel een nieuwe samenleving op te bouwen. Reinout Oerlemans heeft aangekondigd Adam zkt. Eva op de buis te brengen, waarin potentiële koppels letterlijk aan elkaar worden blootgesteld: de eerste date is naakt op een onbewoond eiland. Gaan dit soort programma’s te ver of zijn zowel de mogelijkheden als de moraal onbegrensd?

Huub Evers, media-ethicus en lid van de Raad voor de Journalistiek ‘Op het gebied van reality-tv worden grenzen steeds opgerekt en soms overschreden. Producenten proberen elkaar telkens te overtreffen, dat zie je bijvoorbeeld bij Reinout Oerlemans’ Adam zkt. Eva en John de Mols Utopia. Een aantal mensen laat zich opsluiten onder het mom van een sociologisch experiment, maar de uiteindelijke bedoelingen zijn plat commercieel. Discussie in de media wordt door programmamakers vaak zelf aangewakkerd. Door mondjesmaat informatie over bijvoorbeeld het concept en de deelnemers los te laten, ontstaat gratis reclame. ‘Producers hebben de neiging deelnemers te manipuleren. Zodra zaken niet lopen zoals gehoopt, grijpt de crew in door bijvoorbeeld een nieuw personage te introduceren. In concepten als Temptation Island of De Gouden Kooi moeten mensen verliefd worden of elkaar de koppen inslaan, de middenweg is te saai. Wanneer een programma dit als doel heeft, worden morele grenzen overschreden. ‘Voor kandidaten zit het grootste risico bij de terugkeer in de gewone wereld. Relaties thuis kunnen op de klippen lopen. Veel deelnemers hopen op roem, maar dat kan flink tegenvallen. Het morele aspect van deze programma’s hangt daarom sterk af van hoe mensen van tevoren worden geïnformeerd over de risico’s en het effect van al die camera’s om hen heen. Ook nazorg is belangrijk. Bij Big Brother zei Ruud bijvoorbeeld achteraf dat hij niet had meegedaan als hij de gevolgen van zijn deelname van tevoren had geweten. ‘Als die uitzendingen tot gedonder leiden, is het excuus vaak: “die mensen wilden het zelf, wij hebben ze niet gedwongen”. De vinger wijst dan meestal richting de kandidaten, met andere woorden: je moet bij hen zijn. Dat is natuurlijk niet eerlijk, dan lopen de makers voor hun verantwoordelijkheid weg. Die vrijwilligheid is er voor een deel, maar mensen kunnen niet zomaar stoppen als zij ongelukkig zijn. Ze hebben immers, ook bij Utopia, een borgsom betaald en die werkt als een financiële stok achter de deur.’

Thomas Notermans, woordvoerder van mediaconcern Talpa Holding ‘Wat mij betreft zijn er geen bezwaren tegen realityshows. Utopia is bijvoorbeeld een heel interessant sociologisch experiment. We kijken hoe mensen reageren onder niet-alledaagse omstandigheden. Deelnemers zijn daarbij geen poppen in een spel en hebben zeggenschap over hun eigen doen en laten. Als kandidaten het niet leuk meer vinden, zijn ze vrij om te vertrekken. Een realityshow is geen gevangenis. De reden dat wij kandidaten toch een borgsom naar draagkracht vragen is dat niet iedereen dan vrijblijvend mee kan doen. ‘Toen Big Brother begon, was er veel discussie over welk effect het op mensen heeft als zij 24 uur per dag camera’s op zich gericht hebben. Toch kun je achteraf niet zeggen dat mensen daar geknakt of misvormd zijn uitgekomen. Kandidaten worden van tevoren uitvoerig lichamelijk en mentaal getest, ze moeten de situatie aankunnen. De verantwoordelijkheid van de programmamaker zit met name in de casting vooraf, alles daarna is vooral registratie. Alleen als mensen elkaar aanvliegen, grijpen we in. Natuurlijk wordt er niet gedacht: “We zetten Pietje en Marietje bij elkaar, die slaan elkaar binnen een dag de hersens in en dat is leuk voor tv”, maar je zoekt wel naar de meest interessante groepssamenstelling. Daarbij zijn tegengestelde karakters altijd van belang. ‘Als mensen zeggen dat we met Utopia tegen het morele randje aan zitten, is dat een compliment. We willen namelijk niet over de grens gaan, maar wel interesse wekken bij een groot publiek. In het realitygenre proberen we verhalen te vertellen zoals in soaps, maar dan met echte mensen. We kunnen daarbij niet de ethiek uit het oog verliezen, omdat we dat zelf niet willen en omdat reclame onze enige bron van inkomsten is. Adverteerders zijn bezorgd over hun imago en willen niet worden verbonden aan een programma dat moreel niet deugt. Niet alle publiciteit is goed. De kijker beslist daarin mee, want die kan ook iets anders kijken. Natuurlijk verschuiven grenzen. Dat gebeurt overal in de samenleving, televisie is daar een afspiegeling van.’

Bekijk hier de overige artikelen uit de februari-ANS.