Column: Kast-Sinterklaas

Vorig jaar ging Mensenkinderen bewapend met kleurpotloden de strijd aan met de discriminatie van Zwarte Piet. Die moest namelijk vervangen worden door uitsluitend gezonde, blozende, vrolijke Hollandse Pieten. Dat vond ik nogal ondankbaar, om na jaren trouwe dienst alle zwarte Pieten te vervangen voor witte. En nogal gemeen. Nu durf ik dat soort dingen niet meer hardop te zeggen (laat staan schrijven). Want tegenwoordig ben je dan een racist en zo wil ik uiteraard niet de ANS-archieven in gaan.

Daarom zal ik het verder niet meer hebben over Zwarte Piet. Op mijn Facebookpagina is een heuse oorlog ontsproten rond het onderwerp. Onwaarschijnlijke voor- en tegenstanders hebben kampen gevormd en binden de verbale strijd aan met elkaar bij elke referentie naar het onderwerp. Soms gaat het er zo hevig aan toe dat Facebookvriendschappen ruw verbroken worden met harde woorden.

Jij hebt de Pietitie getekend, dus je bent een racist. Ik wil nooit meer met je praten.

Ja echt.

Ik maakte de grote fout door me in te laten met het onderwerp. Ik vroeg me hardop af waarom de VN zich bemoeien met een Nederlandse feestdag. Vooral omdat er zeg maar in Brunei binnenkort weer mensen gestenigd mogen worden en er zeg maar op best wel veel plekken in de wereld mensenrechten op zeer grove wijze geschonden worden en dat er daar zeg maar best wel wat meer behoefte is aan bemoeienis van de VN. Dat vond ik best een legitieme vraag. Ik kon echter niet vermoeden dat dit een 67 reacties (and counting) durende discussie zou worden over het al dan niet racistische karakter van Zwarte Piet. Ik had het ZP woord niet eens genoemd. En eerlijk gezegd weet ik ook niet meer zo goed wat ik er nou allemaal van moet vinden. Sinterklaas is mijn lievelingsfeestdag (omdat ik mentaal eigenlijk nog vijf ben) en die doe je niet zomaar weg omdat andere mensen ineens vinden dat je dat moet.

Dit jaar vier ik dus kast-Sinterklaas. Dan stoor ik niemand met mijn al-dan-niet racistische occulte festiviteiten en kan ik toch nog stiekem in mijn pyjama op de bank kijken naar de intocht. Terwijl ik kilo’s taaitaai naar binnen aan het werken ben. En pepernoten. En gevulde speculaas. En marsepein in de vorm van varkentjes. En warme chocolademelk met slagroom. Dan kan ik daarna, misselijk van de spanning en al die calorieën, mijn schoen zetten en duimen dat mijn lieftallige vriend ook meedoet met kast-Sinterklaas en er iets instopt. Maar dat vertellen we niemand.

 

Column: Zo'n handige plek

Mijn OV-chipkaart is gestolen. Ooit riep ik dat je wel echt een harde idioot moest zijn als alleen je OV-chipkaart gestolen wordt, die hoort immers in je portemonnee. Maar God luistert en straft niet meteen, maar pas op het moment dat je het minst op je hoede bent en geen gezeur kunt gebruiken. Dus werd mijn OV-chipkaart gestolen. Uit mijn zak. Midden in een week dat ik mijn OV-chipkaart echt heus heel veel nodig had. Naast een gevoel van moedeloosheid en ongecontroleerde woede voelde ik me ook nog eens stiekem betast. Maar boven alles voerde een soort typische misplaatste trots de boventoon.

Normaal raak ik dingen namelijk kwijt omdat ik ze ‘op een handige plek leg’. Iets op een handige plek leggen is een doodvonnis. Ik vind dingen op handige plekken namelijk nooit meer terug. Het gebeurt regelmatig met mijn sleutels, portemonnee en mobiel (die uiteraard dan ook op stil staat) en ik verkeerde in de heilige overtuiging dat ik hetzelfde trucje met mijn OV-chipkaart had uitgehaald. Dat dacht mijn vriend overigens ook, die hoofdschuddend voor de derde keer deze week mijn handtas ging uitpluizen omdat hij zeker wist dat ik hem echt heus wel zelf had, maar was kwijtgemaakt. Toen ik vanochtend eindelijk opgaf en de OV-chipkaart hotline ging bellen bleek echter dat de volledige 60 euro reissaldo verbruikt was door de gelukkige ‘vinder’ van mijn kaart. En nee, die 60 euro kan ik niet terugkrijgen, want dan had ik de kaart maar eerder moeten laten blokkeren en aangifte moeten doen. Toen ik zei dat ik normaliter te stom ben om op mijn bezittingen te letten en ze dus regelmatig meerdere dagen kwijt ben, mocht dat helaas niet baten. De vriendelijke mevrouw aan de andere kant van de lijn kon me alleen binnen zeven werkdagen (laten we er voor de zekerheid en ter voorkoming van teleurstelling maar veertien werkdagen van maken) een nieuwe kaart opsturen. Na het telefoontje maakte ik de berekening. Ik was 60 euro kwijt, plus 11 euro voor de nieuwe kaart, plus al het geld voor de kaartjes die ik in de tussentijd moet kopen (zonder korting), plus 1,35 euro gesprekskosten, omdat de OV-chipkaart hotline ook een hot price per minuut wil hebben. Dat was behoorlijk deprimerend. Dus besloot ik mijn vriend maar te smsen dat ik de komende paar dagen op water en brood moest leven en vooral geen gebruik kon maken van het openbaar vervoer. Echter nam mijn zieke geest het over en toen ik klaar was met typen keek ik naar het scherm. ‘HA! Ik was mijn OV niet kwijt, hij is gewoon gestolen!’. Ja Laura, wees er maar blij mee.

 

Schatje

'Ik ben je schatje toch?' Dit was het startschot van zoveel moois dat ik het jullie niet kon onthouden. Sterker nog, ik heb de column die ik al klaar had weggezet voor een andere keer. Ik sta in de Hema, met een mandje vol goedkope, maar duurzame t-shirts en maillots (want het wordt immers weer winter), en achter me staat een nietsvermoedende man te bellen. Het is een beetje een zielig type, net iets te oud voor het hippe mutsje dat hij over zijn ongewassen haar heeft getrokken, en zich net iets te lang niet geschoren. Nadat hij 'slaap lekker schatje' in de hoorn heeft gemompeld hangt hij op. Achter hem staat een vrouw van grote proporties. Haar afrokapsel doet haar figuur geen goed en ze heeft een trainingspak aan. De man kijkt een beetje leeg haar kant op. 'Hallo! Ik zeg iets tegen je sukkel, ik was toch je schatje? Ja toch?' De man knikt een beetje lijzig. Zijn ogen staan op horrormodus. Betrapt. In de Hema. 'Nou wie is dan dat andere schatje?' Tjah. Wat moet hij daar nou op antwoorden. Hij denkt na. Te lang voor de vrouw, want ze blijft maar vragen wie het andere schatje is, terwijl ze haar borsten steeds dieper in zijn buik begraaft. Haar vinger wijst beschuldigend naar zijn neus. 'Je moet niet denken dat je me gaat lopen playen jongen!' Ze gooit haar mandje op de grond. 'Kijk nou wat je doet!', zegt ze terwijl ze op haar mandje wijst. De man weet inmiddels helemaal niet meer wat hij moet doen en gaat op zijn knieën om de spulletjes weer in het mandje te doen. 'Sorry' mompelt hij. 'Sorry? Sorry!? Ik vraag je wat eikel, wie is dat schatje? Zeg, anders maak ik je telefoon kapot! Jij vuile rondneuker. Rotzak. Je bent een lul.' Je snapt dat inmiddels iedereen in de omtrek van ons gangpad is komen kijken. Dat maakt de vrouw niets uit. De man zal publiekelijk sociaal vermoord worden en schuld betuigen. Hoe meer bekijks hoe beter. Ergens vind ik het een beetje zielig worden. 'Schatje ik kan het uitleggen, maar niet hier. Zullen we even ergens gaan zitten?' Hij heeft zijn stem weer gevonden en probeert de vrouw bedeesd weg te leiden. Ze laat zich echter niet leiden en geeft hem een klap. 'Smeerlap. Ik durf te wedden dat je dat tegen al je vriendinnetjes zegt. Hoeveel heb je er? Nou?' Hij haalt zijn schouders op. 'Schat, dat was mijn dochtertje. Ze wilde me nog even spreken voordat ze ging slapen.' De vrouw wordt stil. Iedereen probeert weg te kijken van de gênante situatie. 'Oh, je dochter. Ja. Dat is waar ook', zegt ze zachtjes. 'Ja', zegt hij. Omstanders druipen voorzichtig af en ik kan niet langer doen alsof ik twijfel tussen twee verschillende pannenlappen, dus ik loop richting de kassa. Een minuut later lopen ze samen de winkel uit.

 

Mega Martin

‘Mama, ik wil deze.’ Moeder kijkt vertwijfeld naar wat kindlief uit het rek geplukt heeft. Ik bevind me in een tweedehands kledingwinkel, deels omdat ik een arme student ben en deels omdat er een ware revolutie heeft plaatsgevonden in de tweedehandsbranche. Tegenwoordig ruikt het in dit soort winkels niet meer naar muffige anticonceptieluiers en leren jassen, maar hangen er zowaar hippe en frisgewassen kleding die je daadwerkelijk aan zou kunnen doen. Mijn portemonnee en ik deden een dansje tussen de kledingrekken toen we het eerste prijskaartje gezien hadden van een oude nieuwe trui. 
‘Ik weet het niet hoor lieverd, weet je het zeker?’ Het kindje, een jongetje van een jaar of vijf heeft een mooie lichtblauwe prinsessenjurk van de kinderafdeling in zijn hand. Een bijpassende tiara heeft hij al opgezet. Zijn moeder worstelt openlijk met een enorm dilemma. Moet ze haar zoon vroeg bijbrengen dat jongetjes alleen maar jongetjeskleren dragen en geen jurkjes aan mogen, of is ze open minded en geeft ze toe aan de wens van haar zoontje. Met alle gevolgen van dien. Het jongetje heeft zich inmiddels in de jurk gehesen en draait pirouettes door de winkel. Iedereen kijkt vertederd en lichtelijk verward toe. Wat moeten we hier nou met zijn allen een potje van vinden? En wat is het allesbepalende oordeel van moeder? Wordt er nu een jongetjesdroom kapotgemaakt op deze winkelvloer? Of gaat hij maandag naar school in zijn favoriete prinsessenjurk om daar emotioneel gemolesteerd te worden? 
 ‘Nou Martin, je mag wel wat anders uitzoeken, maar ik vind het jurkje niet echt iets voor jou.’ Iedereen houdt zijn adem in. Martin kijkt even vertwijfelt naar de plooien in het jurkje. Dan stapt hij eruit en geeft het teleurgesteld terug aan zijn moeder. Die kijkt opgelucht en begint het jurkje weer op de hanger te doen.
'Mama, mag ik iets anders zelf kiezen dan?' 'Ja hoor lieverd, dat mag.' Als moeder weer op kijkt is het stil geworden in de winkel. Martin heeft iets anders aangedaan.
 ‘Kijk, hier staat de M! Van Martin! Mega Martin!’ zegt hij trots terwijl hij een superhelden pose aanneemt. Dolgelukkig rent hij een paar rondjes door de winkel. Zijn moeder kijkt nog een keertje besluiteloos naar de hanger in haar hand. Martin vliegt om haar middel. 
‘Je bent een Super Mama, mama!’ Moeder breekt. Ze loopt naar de kassa en loopt de winkel uit met het jurkje in haar ene hand en aan de andere een klein jongetje in een zuurstokroze Mega Mindy-pakje.

 

De monsterarm

Om me heen zitten bejaarden te snuffen, te kuchen en onophoudelijk te klagen over het weer. Mijn eigen huisarts is op vakantie dus ik moet naar een vervanghuisarts. Blijkbaar behandelt mijn vervanghuisarts alleen maar mensen boven de 70. En duurt dat ook nog eens erg lang. Inmiddels is mijn afspraak al een half uur geleden en heeft de assistente al drie keer verontschuldigend gezegd dat ‘de dokter een beetje uitloopt’. ‘Mevrouw Van der Vet?’ Ik veer op uit mijn stoel en draai me richting de deur. Daar staat 1.85 M. puur visueel genot. Hij leidt me de spreekkamer in en schudt mijn hand. ‘Jelle Verhof, ik ben nieuw hier in de praktijk. Zeg maar Jelle hoor.’ Ik ga tegenover hem zitten aan zijn bureau. ‘Wat scheelt eraan?’ Ik hou mijn arm omhoog. Daar loopt een grote diepe kras overheen. Echter, de kras wordt dramatisch geaccentueerd door een enorme onderhuidse zwelling eromheen. Jelle’s gezicht vertrekt. ‘Oeh, pijnlijk.’ Ik beaam het, blij dat ik eindelijk erkend word in mijn lijden. Een heel weekend lang heb ik rondgezeuld met mijn onmenselijk dikke arm omdat ik geen mietje wilde lijken. Jelle wil weten wat er is gebeurd. Ik vertel dat mijn kat is aangevallen door een hond, maar dat de betreffende kat zich op het moment van de aanval in mijn armen bevond. De kat koos het hazenpad (haha) en worstelde zich in blinde paniek vrij. Daarvoor gebruikte hij naast brute kracht ook zijn nagels. Jelle luistert geboeid naar mijn spannende verhaal en pakt ondertussen het Grote Kwalenboek erbij. Ik kijk hem verontwaardigd aan. ‘Jelle, noem jij DIT een kwaal?’ Zeg ik, terwijl ik naar mijn monsterlijke arm wijs. Jelle wordt een beetje rood. ‘Nee, nee zeker niet maar ik dacht, ik kijk even om alles uit te sluiten.’ Een minuut lang is het stil, terwijl Jelle het hoofdstuk ‘verwondingen door huisdieren’ doorneemt. Dan belt hij een collega. Die wil ook even komen kijken. Een bevredigende ‘oeh pijnlijk’ volgt ook uit zijn mond. Hij draait mijn arm, prikt in mijn zwelling met zijn vinger en is weer weg. Jelle mompelt iets over antibiotica en begint te typen. ‘Doxycicline, hoorde ik dat nou goed?’ Hij knikt en gaat verder met typen. ‘Nou Jelle, volgens mij zijn doxyciclinepillen de geen pret, geen zon, geen alcohol pillen en het is 100 graden buiten dus ik weet niet of ik daar erg warm voor loop.’ Jelle moet hard lachen en gaat op zoek naar een alternatief. Hij wil me wegsturen maar lijkt zich nog iets te bedenken. ‘Ben je nog ergens anders geraakt?’ Vraagt Jelle. ‘Ai, dat is een beetje een pijnlijke vraag.’ Jelle begrijpt in eerste instantie niet waarom, maar als ik mijn shirt omlaag trek en mijn verminkte borst laat zien begrijpt hij waarom. ‘Dat ziet er niet mooi uit.’ ‘Zeg je nou dat je mijn borst niet mooi vindt?’ Het was eruit voordat ik er erg in had. Jelle wordt vuurrood. Ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan. ‘Je borst is prachtig, jammer van de krassen.’ Zegt Jelle uiteindelijk. Ik word de deur uitgestuurd met een fikse antibioticakuur en een gevoel van ultieme schaamte.

 

Narcisme 2.0

Het is druk in de bibliotheek. Het bordje met ‘tussen 12.00 en 13.00 selfservice’ staat nog op de balie en de klok geeft 12.59 aan. Ik sta voor de balie te wachten. Aan de andere kant zit een vrouw de krant te lezen. Toen ik twee minuten geleden mijn vraag stelde wees ze alleen op het bordje en op de klok. Dus nu wacht ik geduldig tot het 13.00u is. Inmiddels heb ik alle foldertjes binnen handbereik doorgebladerd. Eentje ligt open op het blad, mijn foto prijkt prominent op de middenpagina. Ik geneer me een beetje. Als de secondewijzer eindelijk de twaalf passeert legt de vrouw haar krantje weg. ‘Zegt u het maar’ zegt ze terwijl ze van bril wisselt. ‘Ik wilde graag mijn abonnement verlengen’ zeg ik terwijl ik mijn bibliotheekpasje overhandig. Zonder iets te zeggen begint de bibliothecaresse te tikken en ernstig te fronsen. ‘Daar ben je dan mooi een maand te laat mee’ zegt ze streng. ‘Ik had het een beetje druk’ antwoord ik verontschuldigend. Direct daarna vraag ik me af waarom ik me verontschuldig. Ik kom mijn abonnement toch weer verlengen? Dat is alleen maar positief. ‘Ja ja, druk. We hebben allemaal wel een excuus.’ Ik durf niets meer te zeggen. Inmiddels staat er achter me een rij vol met middelbare vrouwen die vast hun abonnement wel op tijd hebben verlengd. ‘Wat is je naam?’ Ik noem mijn naam en adresgegevens. Met een schuin oog kijk ik naar de folder, mijn naam staat in koeienletters onder de foto. ‘Okee, heb je verder iets met de bibliotheek te maken gehad?’ Ik vertel dat ik de bibliotheek geholpen heb met hun flyer. Ze wil knikken maar besluit me niet te geloven en door te gaan met tikken. ‘Ja ja, en waar kan ik het geld van afschrijven?’ Ik geef mijn rekeningnummer. ‘Nou dat is dan geregeld, de volgende keer hoef je niet meer terug te komen. Dit soort praktijken houden we hier niet zo van.’ Ik word afgescheept als zijnde bibliotheek delinquent en draai me om richting de deur. De vrouw achter me zet een stap richting de balie. ‘Hé wat grappig! Jij bent dat meisje van de flyer, had jij die columnwedstrijd niet gewonnen?’ Mijn hart springt op en stralend draai ik me om. ‘Ja dat klopt’ zeg ik, mijn trots niet verhullend. Ik kijk de bibliothecaresse tevreden aan, ze kijkt niet terug en tikt nukkig door. Mijn ego loopt naast me op een roze wolkje de bibliotheek uit.

Meer Mensenkinderen lezen? Kijk hier.

 

Dierenambulance

'Om wat voor een dier gaat het over mevrouw?' 'Er zit een baby roek achter mijn otto.' 'Oh, kunt u hem niet wegkrijgen?' 'Nee, alle buurtkatten zitten al op de schutting met servetjes omgeknoopt.' Er wordt niet gereageerd op mijn grap, er wordt alleen maar diep gezucht. 'Okee, we komen hem wel ophalen. Binnen een half uur is er iemand bij u.' Ik keer terug naar de tuin. Van achter het woonkamerraam zitten mijn eigen twee katten me woedend aan te kijken. Ik, het onmens dat mijn katten naar binnen jaag als er een baby roek de tuin in tuimelt. Aangezien het kantoortje van de dierenambulance om de hoek zit is de dierenambulance er niet binnen een half uur, maar binnen twee minuten. Ik ben groot fan van Animal Planet, en dan voornamelijk van de ‘red de arme dieren in Amerika’ programma’s. Hoofdrolspeler chief investigator Jim Boller (dat is zijn volledige naam, niemand noemt hem Jim. Of Jim Boller), is al jaren de held van de serie en dus ook mijn held. Met een sigaar in zijn mond en een stoere cowboyhoed op redt hij arme alligators en kittens. Een echte man. Als de deur van de ambulance opengaat hoop ik dus ook op de Nederlandse equivalent van de chief investigator himself. Niets is minder waar. Jan Bolletjes is een klein kalend mannetje. Hij heeft een net iets te groot jasje aan van de dierenambulance en een soort schepnetje in zijn rechterhand. Aan de andere kant stapt zijn hulpje uit, een roodharige jongen met downsyndroom. Jan steekt zijn hand op als hij me ziet. 'Waar heeft patiënt zich verstopt?' 'Achter de otto.” Ik hoop dat de teleurstelling niet al te veel doorklinkt in mijn stem. 'Otto!' Zegt zijn hulpje. 'Ahaa, en hoe is de roek daar gekomen?” Vraagt Jan terwijl we de tuin in lopen, op de voet gevolgd door mijn twee katten. Ik leg uit ik een uurtje geleden heerlijk in de tuin lag, te genieten van de zon. Mijn katten deden exact hetzelfde, maar dan in de schaduw tegen de muur van het huis geleund. Er vloog met veel kabaal een familie roeken over, op de baby roek na. Die vloog namelijk tegen het huis en viel bovenop één van mijn katten. Ik heb zelden zoveel gelukzaligheid in de ogen van een kat gezien. Loki geloofde spontaan in het bestaan van God. Het moest immers wel God zijn geweest die hem uit de lucht een vogel naar zijn hoofd heeft gesmeten. Nou moet ik erbij vermelden dat onze katten op het moment van de vallende vogel geen nagels meer hadden, want die had de dierenarts geknipt, en weinig tot geen tanden, want die had de dierenarts eruit gehaald. Dus toen Loki dronken van geluk bovenop de roek sprong, bleef het daar ook wel een beetje bij. Hij kauwde en klauwde woest op de doodsbange vogel, maar er gebeurde eigenlijk vrij weinig. Dat vond ik wel een beetje zielig voor de roek, om bekwijld en geslagen te worden maar niet dood te gaan. Dus ik pakte de katten bij hun lurven (waar zitten eigenlijk je lurven?) en deed ze naar binnen. De baby roek kroop achter de otto. 'Ahaa, okee.' Zegt Jan. Hij pakt zijn schepnet stevig beet en loopt richting de otto. Heel voorzichtig schuift hij het ding iets naar voren en kijkt erachter, alsof er geen baby roek zit maar een levensgevaarlijke cobra. 'Ja, er zit hier inderdaad een roek.' Verrassing. 'Roek!' Zegt zijn hulpje. Jan zet zijn schepnetje achter de otto en probeert de roek erin te scheppen. Hij doet dit echter niet echt handig. De roek wordt twee keer geslagen met de randen van het net en kruipt snel onder de schutting door. Jan kijkt mij aan. 'Nu kan ik er niet meer bij!' Ik knik instemmend. Dat is correct Jan. Even blijft hij verdwaasd staan. 'Huis!' Zegt zijn hulpje. 'Ja, laten we maar naar huis gaan' zegt Jan. Als ik de heren heb uitgelaten ga ik Animal Planet kijken, daar hebben ze tenminste echte mannen.

Meer Mensenkinderen lezen? Kijk hier.