Huwelijks leed

In een vlaag van verstandsverbijstering hebben we kaartjes gekocht voor Les Misèrables. Wij houden niet van films waarin wordt gezongen. Terwijl we op rij acht ons af zitten te vragen waarom we niet naar huis gaan, loopt een gezin de bioscoopzaal in. Vader loopt wild te tieren op de parkeergarage automaat. Als de slagboom eerder open was gegaan hadden ze niet zo hoeven haasten. Als ze eerder van huis weg waren gegaan hadden ze überhaupt niet hoeven haasten, maar zijn vrouw lijkt dat soort wijsheden allang niet meer openlijk te verkondigen. Het is een klein vrouwtje met een lange bloemetjesrok en een flets gezicht. Totaal uitdrukkingsloos. Vermoedelijk murw geslagen door de slagboomfrustraties van haar man. Ze marcheren naar de rij achter ons en gaan zitten. Er valt wat popcorn in mijn nek, afkomstig uit de trog popcorn van hun dochter. De dochter lijkt eigenlijk niet zozeer op een dochter, meer op een biggetje. Ze heeft een roze shirt aan dat strak om haar te dikke lijf heen zit gevouwen en roze uggs met glitters. Ze eet onophoudelijk. Met veel geluid. Haar vader kijkt gedesoriënteerd om zich heen. Hij is gestopt met klagen en wanhopig op zoek naar een nieuw object om zijn frustraties op te botvieren.

‘Naar welke film gaan we eigenlijk?’ Hij heeft om zich heen gekeken en gezien dat het overgrote deel van het publiek bestaat uit vrouwen, in alle soorten en maten, en hier en daar wat ongelukkige vriendjes die teveel van hun vriendin houden. Oh en wij. ‘Les Misèrables’, zegt zijn biggetjesdochter terwijl ze stukjes popcorn in mijn nek spuugt. Ik hoor zenuwachtig geschuifel achter me. Vrouwlief kijkt zenuwachtig naar haar man. ‘Lisa wilde er zo graag naartoe’, mompelt ze zachtjes. Inmiddels is de film begonnen en terwijl Hugh Jackman (potdomme dat lijkend wel de wolverine) al zingend een boot de haven in trekt met zijn gevangenisbuddies ontstaat er achter mij iets veel leukers dan chansons. ‘Dat Lisa er zo graag naartoe wil betekent niet dat we hoeven te gaan, Lisa is een kind. Wij bepalen, wij zijn haar ouders. Dit is vullis. Ik wil niet dat mijn kind hier aan wordt blootgesteld.’ Pa is boos. Volgens mij wil hij gewoon niet naar een zoetsappige musicalfilm kijken, en geef hem eens ongelijk, maar wil hij dat niet toegeven. Je zal zomaar eens iets over hebben voor je vrouw en kind.

Wat mij betreft had de film kunnen stoppen na het liedje van Anne Hathaway. Helaas is dat het begin van een twee uur lang durende marteling aan gezang. Nergens wordt er gepraat. Ergens is het een metafoor voor de huwelijkse crisis die zich ook uitzichtloos en tergend voortsleept in de rij achter ons. Vader praat niet meer zachtjes, maar verdedigt op luide toon zijn standpunt. Moeder kijkt uitdrukkingsloos naar het scherm. Dochter schept zo veel mogelijk popcorn in haar mond en doet alsof ze het niet hoort.

‘Ik wil gewoon een beetje respect van je, hoor je dat? Respect! Ik ben wel degene die de bioscoopkaartjes betaalt.’ ‘Dat is geen excuus om alles in ons leven te willen bepalen’, sist moeder uiteindelijk terwijl de aftiteling over het scherm rolt. Vader is met stomheid geslagen. Waarschijnlijk is hij hun hele huwelijkse leven nog nooit tegengesproken. In stilte verlaten ze de zaal weer. Terwijl hun biggendochter het restje popcorn naar binnen stouwt en de emmer weggooit kom ik tot de conclusie dat het kleine drama van het echte leven bijzonder veel interessanter is dan een zingende Hugh Jackman (het blijft de wolverine, ook in Franse kledij).

Meer Mensenkinderen lezen? Kijk hier.

 

Fleecetruien en roze Crocs

‘Voordat je de kleine meid meekrijgt wil ik wel graag een aantal dingen met je doornemen.’ Veronica draait nerveus met haar handen en giechelt. Het stoort me.

‘Het is een rashamster en dat is net even wat anders dan een gewone hamster. Dus dat vraagt om een baasje met wat meer aandacht.’ Ik ben een baasje met vijf euro op zak om de hamster te betalen, ras of niet. Volgens mij ruikt Veronica dat. Ze leidt me de woonkamer in, die vol staat met pluche beesten, mandjes en hamsterkooien. Ze heeft vijf hondjes die allemaal op Swiffers lijken en tegen onze benen oprijden terwijl we ons een weg banen richting de woonkamer. Daar staat een doorzichtige bak op tafel. Mijn toekomstige hamster kijkt wantrouwend om zich heen.

Veronica haalt een enorme stapel papier tevoorschijn uit de enorme berg zooi op de tafel en pakt een leesbril. Ze trekt een heel ernstig gezicht.

‘Voordat je Armgard mee mag nemen moet je eerst een contract tekenen.’ Plechtig legt ze me het contract voor. Met een mix van verbazing en afschuw staar ik naar het papier. De vuige verkrachting van de Nederlandse taal en het nationale rechtssysteem staart terug. Wantrouwend slaat Veronica me gade.

‘Wat voerde je de vorige hamster?’ Ik kijk op van het contract. Gewoon hamstervoer. Dus de zakken voer bij de dierenwinkel met ‘hamstervoer’ erop. Meestal staat er ook een plaatje op van een hamster, om zelfs de echte Nederlandse flapdrol duidelijk te maken dat het de bedoeling is dat je de korrels in de zak voert aan een hamster. Dit is blijkbaar niet het goede antwoord.

‘Daar was ik al bang voor.’ Ze schudt haar hoofd meewarig en legt een stapeltje papier voor mijn neus. Dit stapeltje blijkt het dieët van Armgard te zijn. Pagina voor pagina neemt ze door wat het beest moet eten en laat zeer duidelijk doorschemeren dat er geen ruimte is voor improvisatie. Oh, en als ik ook maar een klein beetje neig naar afwijking, krijg ik de hamster niet mee. En ik begin er steeds meer van overtuigd te raken dat ik Armgard moet redden van dit monster in fleecetrui op roze Crocs. Fleecetruien en roze Crocs zijn altijd een slecht voorteken. Een voorteken van een manloos en seksloos huishouden zonder hoop op verbetering of verandering. Een huishouden waar de hele dag TLC aanstaat en ijs wordt gegeten om de miserabele omstandigheden van haar eigen leven te vergeten. Of om de stank van de vele hamsterkooien te negeren.

Na de stamboom te hebben doorgenomen (Armgard’s ouders heten Sparklezz’s Twinkle Stars en Moonlight’s Eternal Shine) mag ik Armgard in een reiskooi stoppen en naar huis. Als we bij de deur staan bedenkt Veronica zich.

‘Oh, trouwens, hoe groot is de kooi die je thuis hebt?’ Al sla je me dood. Dat zeg ik dan ook. Blijkbaar was dat ook al niet het goede antwoord want Veronica legt haar hand op het reiskooitje in mijn handen. Armgard krimpt ineen, de angst voor de woonkamer vol stinkende honden en een wolk van ammoniak weerspiegelt in haar kraaloogjes. Ik raak in paniek en weeg mijn opties af, vechten of vluchten. Ik kies het laatste.

‘Het was me een genoegen Veronica’, en ik sprint richting de auto. Ik zet Armgard in de stoel naast me en rijd snel weg. Veronica staat in de deuropening met een vuurrood hoofd. Ze schreeuwt iets. Ik denk niet dat ik ooit nog bij Veronica een hamster mag kopen.

 

Monarchistisch

Als ik het station uitloop komt Anwar al naar me toelopen. Dit keer heeft hij een witte jas aan met het logo van BNN erop. We high fiven. We high fiven eigenlijk al vanaf het moment dat hij me in september probeerde over te halen om lid te worden van het WNF. Ik was al lid van het WNF. Anwar zag dit als een uitstekend moment voor een rookpauze. Mijn bus reed voor mijn ogen weg en we raakten aan de praat. Sindsdien high fiven we.

Aangezien ik heel vaak de bus mis en Anwar heel vaak uitstekende momenten voor rookpauzes ziet, raken we vaak aan de praat. We praten nooit over onszelf, we zijn geen vrienden. We praten over politieke voorkeuren, buitenlands eten en het vertrouwen in de administratie van WNF.

Anwar steekt een peuk op en gaat naast me staan terwijl ik op mijn bus wacht. ‘Waar was jij toen je het hoorde?’ ‘In de auto, jij?’ ‘Thuis, mijn moeder begon te janken. Ongelooflijk.’ We zwijgen en kijken naar de bussen. ‘Ben jij monarchistisch?’ Dit is een bijzonder persoonlijke vraag van Anwar. ‘Je bedoelt monarchist.’ ‘Loop je me nou te verbeteren omdat ik een buitenlander ben?’ ‘Anwar, je bent een Nederlander.’ ‘En monarchistisch, net als mijn moeder. Al moest ik niet huilen.’ Ik knik. Ons gesprek bloedt een beetje dood en we kijken naar de stromen mensen die zich in bussen proberen te proppen die allang vol zitten. ‘Heb jij haar ooit ontmoet?’ ‘Wie?’ ‘Beatrix, pannenkoek.’ ‘Soort van. Ik heb haar een hand geschud en op de trap van de Troonzaal gekotst.’ Ik trakteer Anwar op mijn beste anekdote voor feesten en partijen. Hij kijkt me met grote ogen aan terwijl ik vertel over hoe ik met 40 graden koorts roggebrood met palingmousse naar binnen heb staan werken omdat het onbeleefd is iets te weigeren als de Koningin het aanbiedt. En over het feit dat ik het roggebrood in vloeibare vorm ook weer heb aangeboden aan de trappen van de Troonzaal. Het gedeelte waarin ik ondersteund door mijn docent het Binnenhof wordt afgeleid laat ik weg. ‘Wauw, kicken. Had ik niet achter je gezocht.’ Anwar is duidelijk onder de indruk en ik ben zeer tevreden met de impact van mijn spannende verhaal. ‘Niets blijft hetzelfde.’ Ik begrijp niet waarom we zo snel van onderwerp wisselen en vraag aan Anwar waar hij het over heeft. ‘De Koningin gaat met pensioen en ik ben ontslagen. Dit is mijn laatste werkdag.’ Anwar en ik kijken elkaar melancholisch aan. Dat was het dan. Onze bijna-vriendschap is voorbij. Uit mijn ooghoek zie ik mijn bus aankomen en ik sta op. ‘Kut man, ik hoop dat je snel wat nieuws vindt.’ ‘Ja man, mazzel!’

Terwijl ik richting mijn bus loop bedenk ik me dat ik nu voor eeuwig in Anwar’s geheugen gegrift sta als dat meisje dat gekotst heeft op de trappen van het Binnenhof, niet als het meisje waar hij een kortstondige high five relatie mee had. Dat is ergens wel een beetje triest.

 

Okselman

We staan in de trein, als sigaretten in een net te klein doosje. Mijn neus zweeft ergens onder de oksel van een heftig zwetende man met een aktetasje. Hij ziet eruit alsof zijn kantoor ergens halverwege Lapland staat, dik ingepakt met een soort Russische muts met oorflappen, skihandschoenen en een dikke fleecesjaal. Op zijn degelijke Clarks zit nauwelijks sneeuw, een busganger dus. Zweet in de winter ruikt anders dan in de zomer. In de zomer is het een scherpe, penetrante lucht waar je van moet kokhalzen, in de winter heeft het de geur van kapstokken vol met natte kinderjasjes op basisscholen gecombineerd met ongewassen T-shirts. Tegen mijn achterhoofd drukken zacht de borsten van een iets te dikke vrouw. Ze ruikt naar patchouli. Verder kijk ik alleen tegen ruggen aan en heb geen flauw idee meer waar de deur is. Dat is het nadeel van klein zijn in mensenmassa’s, je gevoel van richting verdwijnt. De oksel wordt door een plotselinge stop van de trein flink in mijn gezicht geduwd en ik denk dat ik ga overgeven.

Snel pak ik een zakdoekje en snuit mijn neus. Terwijl ik zeer bevredigend sta te toeteren draait de gehele coupé zich om en kijkt mijn kant op. Vol walging. Een vrouw knikt afkeurend en twee scholieren zeggen zachtjes ‘gadver.. dat doe je toch niet?’ Alsof ik net al kotsend naakt de macarena heb staan dansen.

Volgens mij zijn er drie dingen die de meeste mensen bijzonder intolerant maken. Dat zijn spits, de NS en sneeuw. Helaas komen die drie regelmatig in combinatie voor. Als dan ook nog eens iemand zomaar zijn of haar neus gaat staan snuiten in het openbaar dan is de maat gewoon vol. Langzaam zwelt het geroezemoes aan tot een driftig gekakel over normen en waarden in de trein. De oksel praat tegen de borsten in mijn nek over geluidsoverlast en de scholieren zijn op hun smarttelefoontjes ongetwijfeld aan het whatbooktwitteren over die bizarre snuitert in de trein. Ik durf uiteraard mijn zakdoek niet meer te pakken dus ben overgestapt op zachtjes snuffen. De oksel draait zich om en kijkt me aan. ‘Zeg, kun je nou gewoon even ophouden? Wij hoeven dit allemaal niet te horen ja. Ga lekker ergens anders staan’. Terwijl hij het zegt knikken diverse mensen instemmend. Hoe durf ik, rebel en smeerkees, hier een potje mijn neus op te halen. Ik kijk langzaam om mij heen op zoek naar een gaatje. ‘Nou, ga dan?’, zegt het gezicht van de oksel ongeduldig. Ik doe een stap opzij. Achterin de mensenmassa klinkt protest, ongetwijfeld van de mensen die nu tegen de deur of wand worden gedrukt. ‘Dat dacht ik’, zegt het gezicht van de oksel tevreden. ‘U stinkt’, murmel ik zacht. Ik ben namelijk zelf ook bijzonder intolerant, maar heb helaas bijzonder weinig ballen. ‘Wat zeg je?’, vraagt de oksel agressief. ‘Niks meneer’, zeg ik terwijl ik me afkeer van mijn toeschouwers. Ik pak mijn zakdoek.

 

Hotspots

Mijn vriend en ik staan in de wachtkamer. Ik draag het kleine reishokje van Evert. Hij ligt als een soort kleine hamsterloempia opgerold in een handdoekje, bovenop een kruik. We staan al ruim vijf minuten te kijken naar een vrouw die druk in gesprek is met de assistente achter de balie. Naast haar zitten twee neppitbulls die om de haverklap de andere mensen en bijbehorende huisdieren in de wachtkamer lastigvallen. Dat heeft ze echter niet door omdat ze druk bezig is de assistente duidelijk te maken wat er mis is met haar honden. 'Nee, eerst had alleen Rex hotspots, maar nu heeft Spot ze dus ook!' 'Ah, Spot heeft ook hotspots', zegt de assistente terwijl ze rustig door typt op haar computer. Ik snap niet waarom dit niet als grappig wordt ervaren. 'En heeft u op die hotspots ook schilfers gezien? Of heeft u het vermoeden dat Spot ergens allergisch voor is?' 'Ja, voor die hotspots dus. Hij blijft maar krabben. Dus dat zal het wel zijn', zegt de vrouw net iets te hard. Ze draagt een zwart t-shirt met daarop de afbeelding van twee pitbulls in aquarel. Een echte liefhebster. Haar Nike Airmax zien zwart. Ofwel van de vele wandelingen met Rex en Spot, of vanwege de ongetwijfeld modderige bende bij het woonwagenkamp waar ze vandaan komt. 'Ik snap dat ze jeuk hebben bij de hotspots mevrouw, maar dat heeft meestal een aanleiding. Een huidirritatie ontstaat door iets anders. Een hotspot opzich is geen aandoening.' Dat is ontzettend lastige informatie en de mevrouw kijkt een beetje verloren de wachtkamer rond. Inmiddels heeft Spot de reiskooi van Evert ontdekt en gaat met zijn volle gewicht met twee poten op mijn borst staan om te kijken. Ik ben persoonlijk niet zo’n fan van pitbullmixen uit woonwagenkampen dus ik verstijf. Mijn vriend lokt Spot weer van me af en Spot besluit dat mijn vriend zijn nieuwe beste maat is. Uiterst tevreden vlijt hij zich op zijn voeten en begint uitgebereid zijn handen te likken. De mevrouw moet lachen 'Wat maakt hij toch makkelijk vrienden hè?' Dat was niet helemaal wat onze indruk was. 'Mevrouw, misschien zou u hem bij u kunnen houden? Wij zijn niet zo van de honden.' Dit is een totaal nieuw concept voor de mevrouw en ze doet een joviaal gebaar in de lucht. 'Oh maar Spot doet niks hoor!' Ja, dat kennen we. Gelukkig is Spot niet te beroerd om zijn baasje ongelijk te geven. Er komt een meisje binnen met een grote kattenmand. Ze is nog niet binnen of Spot vliegt luidt blaffend en grommend op de kattenmand af. Het meisje houdt de kooi boven haar hoofd en kijkt paniekerig. 'Oh maak je niet zo druk, hij wil alleen maar spelen', zegt de mevrouw. Mijn vriend en ik worden zachtjes door de dierenarts geroepen. 'Nee Spot, nee af. Nee het is klaar nou. NEE SPOT!' Horen we nog achter ons. En een huilend meisje.

 

Meeluisteragressie

'Je kent Olga toch nog wel? De tweede vrouw van Frank?' Brigitte schudt haar hoofd. Ze kent Olga niet. Daar hoopte Gerda, die gretig op het puntje van haar stoel gaat zitten, al op.

'Nou, Olga is dus kunstenares. Ze maakt conceptuele kunst, niet de standaard schilderijtjes. Bij haar is het altijd even zoeken naar de juiste inslag. Oftewel, een echte kunstenares voor de liefhebbers.' Brigitte was stil en vermoedelijk heftig aan het twijfelen of zij onder de liefhebbers viel of niet. Gerda vatte haar stilte op als teken om vooral door te praten en deed dat met verve.

'Frank en ik waren dus afgelopen week toevallig in Huizen' -sorry hoor, maar niemand komt ‘toevallig’ in Huizen- 'waar Olga dus haar nieuwste expositie heeft. Heel interessant, iets met een vrije interpretatie van maskers en de verborgenheid van de ware ziel. Heel erg boeiend. Nou, we besloten dus toevallig eens naar binnen te lopen.' -sorry hoor, maar niemand loopt ‘toevallig’ een expositie binnen over iets met een vrije interpretatie van maskers en de verborgenheid van de ware ziel- 'Zat Olga daar dus! Heel erg grappig.' -nou hilarisch- 'Ze bood ons dus meteen aan om een rondleiding te geven en de wat diepere gedachte achter sommige stukken uit te leggen. Niet dat ik dat nodig had hoor, Olga en ik hebben een beetje dezelfde mindset.' Brigitte was afgehaakt. Daar kan ik me iets bij voorstellen na zoveel keer ‘dus’ in één zin. Helaas bleek Gerda verbaal incontinent te zijn en de dampende hertenrug op haar bord leek haar niet te weerhouden van een lange analyse over het leven van Olga en haar ogenschijnlijk verborgen ziel.

Mijn vriend was ondertussen zijn meeluisteragressie aan het afreageren op de entrecôte op zijn bord en keek heel strak niet naar het tafeltje naast ons. Ons gesprek was al lange tijd geleden verstomd omdat Gerda het godsonmogelijk maakte om te praten met iemand binnen een cirkel van 100 meter waar haar spraakwaterval neerdaalde.

'Nou, en dus toen gingen Frank en ik skiën in Lech en raad eens wie we daar tegenkwamen? Ja hoor, Olga. We doen nu dus ook wat projectjes samen. Om beurten simpel naakt enzo, met nieuwe kleuren.' Mijn vriend laat zijn bestek vallen. We hebben Gerda en Brigitte al een kleine twintig minuten kunnen gadeslaan. Brigitte is een muizig vrouwtje van in de vijftig met een al net zo’n grijs mantelpakje aan. Gerda een dikke taart met een flamboyant oranje soepjurk aan en een wilde vilten bolletjesketting en een bril met knalgroen montuur. Haar haren worden bijeengehouden door zo’n Chinees pennetje en haar handtas heeft de vorm van een treurwilg. Mensen kunnen niet om Gerda heen, al zouden ze het willen.

Inmiddels heeft mijn vriend zijn bord van zich afgeschoven en doet alsof hij kotst. Ik probeer mijn lach in te houden in de angst dat Gerda zich realiseert dat er meer mensen in het restaurant zitten en ons betrekt in haar relaas over Olga. Gelukkig gaat ze zo op in haar verhaal dat ze ons niet doorheeft. Mijn vriend trekt het bord weer naar zich toe.

'Echt zo grappig, in Lech skiet de Koningin dus ook hè? Dus Frank en ik gingen eten in hetzelfde restaurant waar zij normaal zou eten, volgens de hotelmanager, nou viel dat even tegen. Je zou toch verwachten dat ze smaak had maar ik vond het eten dus echt ongeïnspireerd. Ik zat daar een potje creatief dood te gaan van jewelste.' Mijn vriend vraagt de rekening en ik vraag me af hoe je in godsnaam een potje creatief dood kan gaan van jewelste. Al helemaal in combinatie met ongeïnspireerd eten.

'Mevrouw, doe de wereld een plezier en laat niemand dat naaktschilderij van u zien. Daar gaat de wereld namelijk een potje daadwerkelijk dood van, van jewelste.' Mijn vriend knikt de dames vriendelijk toe en helpt mij heel rustig in mijn jas. Brigitte en Gerda staren hem verbijsterd aan.

Het zijn de kleine momentjes waarop je je weer realiseert waarom je als een blok voor iemand bent gevallen.

Meer Mensenkinderen lezen? Kijk dan hier.

 

Staatsvijand nummer een

In Nederland kunnen scheidsrechters worden doodgetrapt, schepen zinken in de Noordzee en politici aftreden om iets teveel gedeclareerde bonnetjes, niets houdt de gemoederen zo ontzettend bezig als sneeuw. Sneeuw is staatsvijand nummer een en zodra het witte doodsvonnis zich als een lijkwade over ons land heeft gelegd ligt alles stil. Bussen zitten overvol, mensen hamsteren in de supermarkt alsof ze weken niet meer het huis uit kunnen en auto’s blijven onberoerd.

Op het station ontvouwt zich een rampscenario van grote proporties. Rijen dik staan kleumende Nederlanders op de trein te wachten. Die uiteraard vertraging heeft. Of helemaal niet komt.

'Het is ook altijd hetzelfde hè', moppert de 40+ forensvrouw naast mij. Ze is gekleed op temperaturen ver beneden het vriespunt. Om haar heen klinken instemmende geluiden. Het is altijd hetzelfde met die rotsneeuw. Aan de andere kant naast mij staat een conducteur angstvallig te doen alsof hij geen conducteur is in de hoop dat hij niet opgemerkt wordt.

'Ja meneer, dan kunt u wel zo schuldig naar beneden kijken, maar we zien u heus wel hoor', zegt de forensvrouw. De conducteur krimpt ineen en ziet alle gezichten rondom ons omdraaien. Iedereen kijkt beschuldigend zijn kant op. Iemand moet immers de schuld krijgen van de sneeuw. 'Je snapt het niet hè, dat ze daar in Den Haag nog geen oplossing gevonden hebben', gaat de forensvrouw haar relaas verder. 'Wat, aan de sneeuw?', vraag ik, maar vanaf het moment dat ik het gevraagd heb, heb ik spijt. Je moet nooit de discussie aangaan met chagrijnige mensen op het station, dat win je toch nooit. 'Ja, aan de sneeuw ja. Ze kunnen kanker genezen en naar de maan vliegen maar sneeuw goed voorspellen? Ho maar. Treinen op tijd laten rijden? Nooit. Ik heb altijd vertraging. En nu sneeuwt het ook nog eens. Het zal eens niet. Het zal een keertje goed gaan zo ’s ochtends.' Ze kijkt me zoekend aan, alsof ze verwacht dat ik stiekem de oorzaak ben van de sneeuw omdat ik het leuk vind. Inmiddels heeft ze medestanders gevonden en staat iedereen een potje boos te zijn op de NS en op de sneeuw. Vooral de combinatie schijnt iedereen tot absolute wanhoop te drijven. Ergens voel ik de behoefte om de sneeuw te verdedigen, maar ik vermoed dat ik dan door een boze menigte opgeknoopt word.

De intercity naar Dordrecht Centraal van 08.15 uur, vertrekt over ongeveer één kwartier in verband met sneeuw. De omroepstem is nog niet opgehouden of de menigte ontsteekt in woede. De arme conducteur doet nog alsof hij door een portofoon aan het praten is maar het mag niet baten. Onder leiding van mijn forensbuurvrouw reageert iedereen zijn frustraties af op de conducteur en de NS. Snel maak ik me uit de voeten en loop verder het perron op. Stel je voor dat ik ontmaskerd wordt als sneeuwsympathisant, omdat ik de conducteur niet wil lynchen.