Column: Het leed dat het decanaat heet

Ik heb een afspraak met de decaan. Naast me zit een meisje met een grote stapel formulieren. Ze kijkt me aan. ‘Wat heb jij?’ ‘Operatie, jij?’, zeg ik. ‘Dyslectisch’, zegt ze en ze laat me de voorkant van haar agenda zien. Spelling is ook maar een mening, staat erop. Ik word geroepen door een vrouw in een strak mantelpakje en sta op.

‘Eigenlijk moet je hiervoor naar de examencommissie.’ ‘De examencommissie stuurde me juist naar u.’ Ik zit al ruim twintig minuten te verdedigen waarom ik naar de decaan ben gegaan. Dat was in mijn ogen heel logisch aangezien de examencommissie zei dat ik bij de decaan moest zijn. Ze weigert het te geloven. Afwezigheid door ziekte zit niet in haar portefeuille. Mocht ik eventueel een permanente aandoening oplopen door iets te lange narcose of een ongelukkig geplaatste scalpel dan kan ik bij haar terecht voor studiebegeleiding en een vrolijke folder over ‘gehandicapt studeren’. ‘Ik kan me niet voorstellen dat ik de eerste student ben die met dit probleem zit’, probeer ik wanhopig. De vrouw blijft maar streng over haar leesbril heenkijken en dingen aantekenen in mijn map. Ik heb een eigen map. Een eigen map bij het decanaat. ‘Nou, je bent de eerste die ik hier voor mijn neus krijg. Studenten laten zich meestal opereren in de zomervakantie. Of niet. Of het is zo ernstig dat ze tijdelijk stoppen met studeren.’ Ze begint met de minuut bozer te klinken. ‘In de zomervakantie begint mijn stage. Daarom wil ik het rond de meivakantie doen, maar het herstel duurt nou eenmaal twee weken zei de arts.’ ‘Ja daar wilde ik het ook nog even over hebben. Kun je ons bewijsstukken voorleggen? Die heb je nodig voor je zitting bij de examencommissie.’ ‘Mijn zitting?’ ‘Ja je begrijpt dat dit een officiële zitting wordt hè? Je moet bewijs hebben voor de noodzaak van deze operatie. Dat het echt nu moet. Kun je anders je medische dossier opvragen?’ Ik ben verbijsterd. Ik vond het bewijs genoeg dat mijn arts zei dat ik geopereerd moest worden. Hij is de expert. Het is niet zo dat ik voor de lol mijn amandelen ga laten wegsnijden zodat ik lekker een week niet naar college hoef. We hebben het hier over twee weken vloeibaar eten. Ik ben gek op eten. We hebben het hier over twee weken niet praten. Ik ben nog gekker op praten. Dit wordt hel. En dan moet ik mijn medisch dossier voorleggen op een officiële zitting om te bewijzen dat ik dit niet voor mijn plezier doe? ‘Ik snap dat het nogal veel voor je is nu, maar het is echt nodig. Anders kan je er later mee in de problemen komen. En gezien het feit dat je een langstudeerder bent kan je dat volgens mij niet gebruiken.’ Ze zegt ‘langstudeerder’ alsof ze eigenlijk ‘gevaarlijke delinquent’ bedoelt.

Na drie kwartier oeverloos gebabbel sta ik weer buiten de deur. Met een formulier in mijn hand dat ik moet laten invullen door mijn dokter. Die heeft vast niets beters te doen dan de formulieren voor de examencommissie invullen. Stel je voor dat je echt iets hebt? De eindeloze administratieve bewijsvoering alleen al zou me een permanente migraine bezorgen of een burn-out. Het meisje van eerder zit weer op haar stoel met haar stapel documenten op haar schoot. Verzoek afgewezen staat er in grote rode letters op. Ze zit hartstochtelijk te huilen.

 

Column: De hond die tegen het huis aan plaste

‘Meneer, dat is mijn huis’, zeg ik tegen de man met de witte terriër. De man met de witte terriër woont in ons rijtje en loopt bijna elke dag langs. De witte terriër heeft lang haar, blaft tegen alles dat loopt (en alles dat stil staat) en momenteel staat hij met zijn achterpoot opgeheven tegen de erker aan te plassen. De plek waar de hondenzeik zich langzaam een weg onze stenen in vreet, is al een stuk donkerder dan het huis en het ooit aanwezige cement is naar de eeuwige cementvelden verdwenen. Ik ben geen forensisch expert, noch Sherlock Holmes, maar ik vermoed dat dit niet de eerste keer is dat de witte terriër een plasje heeft gepleegd tegen ons huis.

‘Goh ja, dat klopt’, zegt de man. Ik sta met mijn fiets in de hand een beetje besluiteloos naar het tafereel te kijken. Ligt het nou aan mij of is het bijzonder onaangepast en asociaal om je vriendelijke viervoeter tegen andermans huis te laten plassen?

‘Nou eerlijk gezegd vind ik dat nogal vervelend.’ Dat was een fout. Nu heb ik het probleem bij mij gelegd. De man heeft het door.
‘Nou dan lopen we snel door.’ Hij geeft een ruk aan de riem maar de witte terriër is nog niet klaar met plassen. Hij wankelt en plast over zijn witte voeten heen. 
‘Ik zou het fijn vinden als u in het vervolg uw hond tegen de boom wil laten plassen.’ De boom in kwestie staat nog geen meter van de plek waar de terriër plast. In mijn beleving plasten honden altijd tegen bomen en lantaarnpalen, niet tegen huizen.

‘En hoe moet ik dat doen?’ zegt de man terwijl hij verontschuldigend naar de hond wijst.

‘Barney bepaalt zelf waar hij plast.’ 
Barney is nog geen vijf kilo en de man is niet lichamelijk gehandicapt. Ik vraag me hardop af of de man Barney wellicht met een ruk aan de riem kan verbieden om tegen mijn huis aan te plassen. Daarop wordt de man boos. 
‘Jij hebt zeker een hekel aan honden’, zegt hij terwijl zijn hoofd rood wordt en zijn vinger priemend naar mijn hoofd wijst.

‘Nee meneer, ik heb sentimentele gevoelens voor alles met vier poten en twee ogen, maar helaas heb ik geen sentimentele gevoelens voor viervoeters die tegen mijn huis plassen.’ Dat is teveel voor de man. Hij tiert en tiert over hondenhaters en dat tegenwoordig ook niks meer mag en dat alles te duur is geworden in de samenleving. Ik vermoed dat de tirade dan ook niet op mij is gericht maar op het algemene onrecht dat deze man op dagelijkse basis wordt aangedaan.

‘En jouw katten schijten in mijn tuin.’ De man wijst op mijn katten die het tafereel vanaf de andere kant van de erker gadeslaan.

‘Mijn katten komen niet buiten meneer, dus dat lijkt me een vergissing.’ Hij stampt van frustratie. Zelfs dat kan hij me niet kwalijk nemen.

‘Nou mijn hond plast waar hij maar wil.’ Ik begin het een beetje zat te worden.

‘Meneer, als ik die hond nog één keer tegen mijn huis zie plassen licht ik de wijkagent in. Is dat duidelijk?’ De autoriteiten erbij roepen doet de truc. De man kijkt verslagen en geeft een ruk aan de riem. Barney dribbelt vrolijk naar hem toe en zet zijn twee bepiste pootjes vol liefde tegen zijn broekspijp. De man loopt grommend en brommend de straat uit.

 

Column: Gewoon even lekker ontspannen

‘Je moet gewoon even lekker ontspannen en het over je heen laten komen. Iets anders zit er niet op’, zei de huisarts, niet wetende wat voor een ongelooflijke opgave hij me mee naar huis gaf. Dit advies kreeg ik op maandagochtend, vanwege een nasty ontsteking aan mijn amandelen (ik kijk er graag elke ochtend even naar door met een fietslampje in mijn keel te schijnen. Instant zelfmedelijden). Inmiddels is het vrijdag en ben ik op van de stress.

Lekker even ontspannen. Dat is ideaal, dacht ik maandag. Gewoon even achterover zitten met een kop thee en een goed boek. Even goed voor jezelf zorgen. Vroeger gebruikte je daar niet het woordje ‘even’ tussen. Dan zei je dat je ‘het rustig aan ging doen’ of ‘goed voor jezelf ging zorgen’. Tegenwoordig zeggen we wel ‘even’ omdat we het ook inderdaad maar eventjes volhouden. Ik zat op maandagmiddag na mijn colleges thuis in een stoel, met een kop thee en een goed boek. Dit hield ik welgeteld een uur vol. Toen zat mijn hoofd zo vol met de dingen die ik allemaal nog moest doen dat ik niet meer rustig zat. Dat was ook het moment dat het drama begon.

Je kunt namelijk niet verplicht ontspannen. Althans, ik kan dat niet en ik hoop dat iedereen die dat wel kan direct zijn geheim met me deelt. Plichtmatig en op dokters order schrapte ik alle leuke dingen in mijn agenda en ook de dingen die niet leuk waren, maar ook niet echt noodzakelijk. Met een tentamenweek voor de deur en allerlei deadlines in het vizier is echter het lijstje ‘niet leuk – niet noodzakelijk’ niet bijzonder lang. Dus bleef ik over met een lijst deprimerende klussen en verplicht ingelaste uurtjes lezen, film kijken en badderen. Afschuwelijk vond ik het. Met elke zinloos besteedde minuut groeide mijn stress, en de pijn in mijn keel want uiteraard werd de hele ontsteking alleen maar erger.

Gisteren was het hoogtepunt. Naast een bonkende pijn in mijn keel en hals kreeg ik een hoofdpijn waar je kopzeer tegen zegt, van de stress natuurlijk. Had ik kunnen zien aankomen. Affijn, al mijn briljante columnplannen konden uit het raam want als ik langer dan twee minuten naar een beeldscherm keek begon het te dansen voor mijn ogen. Daarom krijgen jullie nu deze ellenlange klaagzang over de (on)zin van ontspannen.

Want ontspannen, daar word je dus alleen maar zieker van. Geef mij maar een hoge dosis chemicaliën zodat ik vol vuur door de week heen kan knallen en uiteindelijk, als mijn lijstje helemaal leeg is, op zondag een uurtje kan lezen in een goed boek. Met een kop thee. Dat is ontspanning.

 

Paradepaardenmiddel

Als stokpaardje voor het Groot Dictee van 2013 koos Kees van Kooten ‘przewalskipaardenmiddel’. Dit is geen woord, zoals Microsoft Word mij op dit moment ook aan het vertellen is, maar een guitige samentrekking van het woord ‘przewalskipaard’ en ‘paardenmiddel’. Ha-ha Kees. Wat ontzettend jolig van je. En dat nog wel voor zo’n serieuze aangelegenheid als het Groot Dictee van 2013. Het was dan ook de enige makkelijke grap tijdens het dictee. Geloof ik. De rest van het dictee begreep ik namelijk eigenlijk niet. Ik heb lang nagedacht of ik dit zomaar zou toegeven, maar ik heb besloten dat mijn intellectuele inferioriteit vroeg of laat toch wel naar boven komt. Dus bij deze, ik begreep geen woord van het Groot Dictee van 2013.

Bij zin 1 begon de ellende. Met het zweet in mijn pennenhand en een blocnote in mijn andere hand luisterde ik naar het volgende: ‘niettegenstaande de taalcriticus Charivarius zijn macedoine 'Is dat goed Nederlands?', die verrukkelijke thesaurus vol linguïstische bêtises, publiceerde in 1940, zou het journaille anno hodie een raillerend exposé van onze pennenstrijd alsnog met dit piteuze zinnetje kunnen initiëren.’ Pas nu ik het over heb getypt van de website van de Volkskrant heb ik enig idee wat hier eventueel mee bedoeld wordt. Charivarius heeft een boek geschreven en ontketent hiermee een literaire strijd. Nou is mijn zin inderdaad een stuk minder spannend, maar ik begrijp tenminste wel wat ik opschrijf.

Bij zin 2 dwaalde ik even af en dacht ik met weemoed terug aan dat prachtige dictee van vorig jaar. Adriaan van Dis liet ons zweten op kasuarissen en onder-een-kapwoningwijken. Ook moeilijk, maar wel in zinnen die erg mooi waren en ook nog eens te begrijpen. Juichend zat ik voor de televisie vorig jaar, toen ik maar 13 fouten had.

Dit jaar zijn dat er 23. Een stomp in mijn figuurlijke maag (ha-ha, een woordspeling). Omdat ik polysyndetons niet kon spellen. Of zeugmata. Of Babels imbroglio. En omdat ik niet doorhad dat ‘mits’ in zin 7 onjuist gebruikt werd. Het was een grammaticale veldslag, bloederig en vernederend. Ken je die droom dat je een tentamen moet maken en de vragen zijn allemaal in het Chinees? Zo voelde ik mij, op de bank, kijkend naar Kees van Kooten die grijnzend als den Duivel handenwringend van genot achter zijn jurytafeltje intellectueel superieur zat te wezen. Je zou er bijna PVV van gaan stemmen. Bijna.

 

Column: drieëntwintig

Ik sta in de boekhandel voor een enorme kast met kinderboeken. Naast mij staan twee moeders de achterkant van de nieuwste ‘Geronimo Stilton’ te lezen, een soort Sherlock Holmes maar dan met eenhoorns en een muis. Zachtjes schuifel ik richting de moeders. ‘Sorry, mag ik iets vragen?’ Ze kijken verstoord op. ‘Ik zoek een leuk boek voor een jongetje van zes, heeft u nog suggesties?’ Dat was blijkbaar een hele rare vraag. De moeder die het dichtst bij me staat schudt haar hoofd in afschuw. ‘Hoe oud ben jij?’ Dat vond ik een nogal vreemde vraag. ‘Drieëntwintig mevrouw.’ Ze wierp een veelbetekenende blik naar de vrouw achter haar. ‘Drieëntwintig’ mompelt ze zachtjes terwijl ze verder gaat met Geronimo Stilton. Nogal in de war door de vreemde conversatie loop ik naar de kassa. Daar staat een vrouw van middelbare leeftijd woest te vechten met een rol Sinterklaasinpakpapier. ‘Sorry, mag ik u iets vragen?’ Zeg ik weer op mijn allerbeleefdst. Ze kijkt op van haar worstelwedstrijd. ‘Ja natuurlijk mag dat.’ Ik slaak een zucht. Er is hoop. ‘Ik ben op zoek naar een leuk boek voor een jongetje van zes, heeft u een goede suggestie?’ De mevrouw legt de rol inpakpapier neer en loopt met me naar de boekenkast. Ik vertel ondertussen dat de gelukkige ontvanger van het boek van dieren houdt en dinosauriërs. De mevrouw knikt en begint de rijen boeken af te speuren. Ondertussen houden de moeders ons nauwlettend in de gaten. De moeder die vroeg hoe oud ik was loopt onopvallend, maar heel opvallend, naar de kassamevrouw toe en fluistert net iets te hard in haar oor. ‘Ze is pas drieëntwintig.’ De kassamevrouw houdt op met het zoeken naar een boek. Ze kijkt stomverbaasd over haar brilletje heen en neemt me eens goed in zich op. ‘Gut, nou zie ik het. Wat triest zeg.’ Dat was wel zo’n beetje het punt dat ik er wel een beetje klaar mee was. ‘Sorry, maar wat is er nou precies zo triest aan het feit dat ik drieëntwintig ben? Dat overkomt de meeste mensen op een bepaald punt in hun leven.’ De vrouwen staan nu bij elkaar en schudden hun hoofd. ‘En nog brutaal ook, het is altijd een bepaald slag hè, die tienermoeders.’ Ze zijn het roerend met elkaar eens en bekijken me nog eens even goed van top tot teen. ‘Ah, u denkt dat dit boek voor mijn zoonlief van zes is? Nou, het gaat eigenlijk om het neefje van mijn vriend.’ Een moment zie ik gêne in hun ogen, vooral bij de kassamevrouw die overduidelijk bang is zojuist een klant kwijt te zijn geraakt om een hele stomme reden. De moeders duiken zonder iets te zeggen weer in Geronimo Stilton en de kassamevrouw prevelt zachtjes dat het haar spijt en dat Yvon Jaspers een heel leuk boek heeft geschreven voor kinderen van zes. Terwijl ik aan het afrekenen ben pakt ze het boek in en mompelt nog een keer dat het haar spijt. Ik besluit dat ik nooit meer terug wil komen in de boekwinkel. ‘Het geeft niet hoor, ik heb het wel vaker. Maar mijn eigen zoon is al negen dus die gelooft niet meer in Sinterklaas’ zeg ik heel erg hard door de winkel. Geronimo Stilton klapt op de vloer en de moeders hebben zich met een ruk omgedraaid. Ik zie de mevrouw achter de kassa druk rekenen hoe oud ik dan wel niet moet zijn geweest toen ik zwanger werd als mijn (fictieve) kind al negen is. Met een glimlach pak ik mijn aankoop van de toonbank en wandel de winkel uit.

 

Column: Open podium

Op het podium staat een man die ergens tussen de 30 en de 40 jaar bungelt. Hij heeft een piercing en zijn haar net iets te hip voor zijn leeftijd. Achterin de zaal staan zijn moeder en vermoedelijk zijn zus met een videocamera en twee fototoestellen in de aanslag. Met zijn hand in zijn zak en de microfoon in de andere stelt hij zich voor als Remco uit Breda. En dan gaat de echte pret beginnen.

Mocht je ooit het gevoel hebben dat je een faalhaas bent, bijvoorbeeld als je scriptie vastloopt, je vriend(in) het uitmaakt, je geen vriend(in) kan krijgen of omdat je in het algemeen minder begaafd in het leven bent, heb ik de oplossing. Ga naar de Open Podium-avond van comedycafé Toomler. Mensen als Remco doen je beseffen dat je eigen leven zo slecht nog niet is en dat al je problemen bijzonder behapbaar zijn. Zolang je ze maar niet op een Open Podium-avond van comedycafé Toomler gaat bespreken met een wildvreemd publiek.

'In Breda woont een op de zes mensen naast een pedofiel. Ik niet, ik woon naast een heel leuk meisje', grapt Remco. Het blijft stil. Iedereen kijkt een beetje ongemakkelijk om zich heen. Achter bij de cameraploeg van Remco wordt een beetje gehinnikt.  Remco's moeder zegt net iets te hard: 'Toe maar schat, gewoon doorgaan.' Ze knikt er bemoedigend bij. De stilte verandert van ongemakkelijk naar gênant. 'Ik ben onlangs gescheiden van mijn vrouw, ze was echt superslecht in bed.' Iedereen wacht op de rest van het verhaal. Dat komt niet. Remco kijkt om zich heen in zijn zorgvuldig getimede lachpauze. Hier en daar wordt een beetje zenuwachtig gegiecheld. Remco wordt rood en gaat sneller en Brabantser praten. 'Sommige mensen zeggen wel eens: "Remco, sinds je van de pillen en dat wijf af bent, ben je een stuk rustiger geworden." En dan zeg ik: "Ja, en een stuk rijker." De lachpauze. Doodse stilte.

Achterin de zaal staan ervaren comedians van Comedytrain rustig toe te kijken naar de kleine ramp die zich voltrekt op het podium. Ik vraag me af of ze zich een beetje verantwoordelijk voelen voor de ontstane situatie omdat ze Remco nooit gewaarschuwd hebben dat publiek best kieskeurig is. Er komt een serveerder langs die vraagt of ik nog wat wil drinken. Ik vraag of hij toevallig ook scherpe voorwerpen heeft liggen. Hij moet lachen en schudt zijn hoofd. Ik mag wel even mijn hoofd in de frituurpan steken als ik het niet meer trek. Ondertussen heeft Remco gefrustreerd het podium verlaten en wordt door zijn moeder en zus opgevangen. Hij slaat hun handen van zijn schouders en schudt zijn hoofd. Het biertje dat voor hem klaarstaat slaat hij in één teug achterover. Zijn droomcarrière aan diggelen. 'Ach, zo erg was het niet schat', zegt zijn moeder net iets te hard. Daar moet iedereen dan weer wel heel hard om lachen.

 

Column: Grootzerig

Ik kijk naar de plakstrip van de pleister om mijn vinger. Die zit precies over de wond heen. En plakt. Zoals je dat mag verwachten van merkpleisters die watervast horen te zijn. Plakken als een dolle. Om de plakrand heen steekt nog wat rafelige huid uit. In mijn onderbuik begint lichte paniek te ontstaan en op mijn voorhoofd vormen zweetdruppeltjes. Als watervast echt ‘watervast’ betekent dan heeft soppen in warm water geen nut.

In deze netelige situatie ben ik verzeild geraakt na een verschrikkelijk ongeluk met een wasmand, de muur en een kat. Iedereen die een kat heeft weet dat de kat zich de hele dag op de stoel bij de verwarming bevindt, behalve op de momenten dat je het echt niet kan gebruiken dat de kat voor je voeten loopt. Bijvoorbeeld als je een volle wasmand in je handen hebt. Afijn, ik struikelde dus met wasmand en al over de kat die vrolijk rond mijn benen kronkelde en trakteerde de hele gang op een lading onderbroeken en T-shirts. Het was een wonder dat ik ongedeerd was, dacht ik bij mezelf. En dat was het moment dat ik de grote rode streep over onze witte muur zag lopen. Als in een horrorfilm.

In slow motion gingen mijn ogen over mijn lichaam, op zoek naar die missende teen of mijn darmen die er half uit hingen. Mijn pink bleek het slachtoffer te zijn. Over de gehele zijkant van mijn vinger was de huid verdwenen. Om het nog dramatischer te maken drupte het bloed inmiddels over mijn pols. Kat was niet onder de indruk en gaf kopjes, om er vervolgens hard vandoor te rennen met een sok. Met mijn pink zo ver mogelijk van me af strompelde ik de badkamer binnen om het bloed weg te spoelen. Dat bleef maar komen. Achteraf ben je altijd blij met dat soort details, omdat je er dan een smeuïg verhaal van kunt maken maar op dat moment was ik niet blij.

Toen het bloeden eindelijk wat minder werd ging ik op zoek naar een pleister. Ik ben altijd fan geweest van de watervaste kinderpleisters, die krijg je er namelijk met geen mogelijkheid meer vanaf. Als een soort aapje opende ik het pakje met één hand en één voet om vervolgens linkshandig een pleister te knippen. Ik zat tegen de tranen aan tegen die tijd. Als ik een pijntje heb dien ik altijd uitvoerig getroost te worden, ik ben net een man wat dat betreft. Terwijl ik druk aan het wensen ben dat er iemand was die kon zeggen dat ik onwijs zielig ben plak ik de pleister op mijn vinger. Met de plakstrip over de wond. Een grimas trekt over mijn gezicht. Kinderpleisters vragen om kindermaatregelen. Met mijn tanden op elkaar trek ik het hele ding eraf. En neem nog wat huid mee. Daarna wordt het zwart.