Column: Verdomd Veel Vrijheid

Bij alles wat je doet, doe je duizend dingen niet. Met elke keuze die je maakt, sluit je honderd andere uit. Alles is mogelijk: reden tot een depressie of een feestje?

Vijf jaar geleden besloot ik om in Nijmegen te gaan studeren, de stad waar ik al sinds mijn tweede woon. De angst om het ouderlijk huis op mijn zeventiende al te verlaten om in een kamer van 8m2 in de Bijlmer te gaan wonen bleek groter dan mijn lust voor avontuur en dus bleef ik hier. Ondanks dat angst een slechte raadgever schijnt te zijn, ben ik nog steeds blij met mijn keuze. Al heb ik over één ding nooit goed nagedacht, totdat ik een baantje kreeg in de horeca: Nijmegen is klein, dus overal zijn bekenden.

Ik werk in een café dat voornamelijk wordt bezocht door (semi-)intellectuelen, geitenwollensokkenmensen die Bionade en verse zoethoutthee bestellen en wifi-slurpers met laptops en volgekalkte agenda’s. Nu blijken al mijn oudklasgenoten en docenten van de middelbare school hieronder te vallen. Geen probleem, zou je zeggen, dat is toch juist leuk? Nou nee.

Toen ik een brugpieper was droeg ik een klein vierkant brilletje, pluizige haarbanden, en trainingsbroeken van C&A. Met deze binnenkomst stond mijn imago voor de komende zes jaar vast. Ik verliet de middelbare school een halve meter langer, met lenzen, spijkerbroek en laagjes in mijn haar, maar populair was ik er nooit mee geworden. Buiten mijn vaste vriendengroepje, had ik dus op niemand een blijvende indruk achtergelaten, maar dat was nooit iets waar ik van wakker lag. Tot nu. Elk weekend word ik met minstens vier bekende gezichten geconfronteerd, die ik vervolgens weifelachtig glimlachend, op zoek naar een teken van herkenning, hun cappuccino’s voorschotel. Dit teken blijft meestal uit, en dus hou ik mijn mond.

Maar laatst was daar mijn lerares Grieks, bij wie ik vier jaar in de klas had gezeten, en nu besloot ik het roer om te gooien. Ze zat alleen achter een waldkornbol met biologische oude kaas: dit was mijn kans.

'Hoi', zei ik, terwijl ik een nieuw glas melk op haar tafeltje zette. 'Geeft u nog steeds les op het Gym?'

‘Uhm, ja. Jij kent mij dus. Maar ik heb jou nooit in de klas gehad toch?’ Zelfs nu ze me recht in de ogen keek, kon ze me niet plaatsen.

‘Jawel hoor’, zei ik vrolijk, ‘Ik ben Loes’. Niets.

‘Loes van Bart’, zei ik, mezelf vervloekend dat ik dit gesprek begonnen was en hopend dat er door de naam van mijn broer te noemen een belletje zou gaan rinkelen.

‘Ooooh, natuurlijk. Loes van Bart. Je bent wel veranderd zeg!’

Wat moet je daarop zeggen? Bedankt, vroeger was ik lelijk en nu niet meer? Ik knikte een beetje en we babbelden nog even verder, waarna ze me beloofde me voortaan te groeten. Whooptidoo! Ik wilde het niet toegeven, maar ergens was ik opgelucht: misschien waren ze me allemaal niet vergeten en ben ik in vijf jaar gewoon ontzettend geëvolueerd. Daar hou ik het maar bij.