Column: Hoge zuurgraad

Taalvoutjes. Een terugkerende ergernis. Als talig aangelegd persoon kom je keer op keer tot de droevige constatering dat niet iedereen zijn of haar moedertaal even goed beheerst. D/t-fouten, spatieziekte, geen hoofdletters, noem maar op. In zijn recente column op Voxweb doet docent en onderzoeker ‘PH neutraal’ hier dan ook terecht zijn beklag over. Van studenten – veelal toekomstige academici - mag je een zeker basisniveau verwachten, vooral qua taalbeheersing.

 

Column: Noem mij maar ouderwets

Het digitale tijdperk laat zo haar sporen na in het onderwijs. Op het vwo kon ik zien hoe docenten prutsten met de nieuwe smartboards. In augustus vorig jaar openden ‘s lands eerste iPadscholen de deuren. Drie maanden geleden had ik hoorcollege van een docent in Zuid-Afrika, via Skype. In de toekomst zullen papieren lesboeken mogelijk zelfs verdwijnen.

Wat al jarenlang gemeengoed is in college, is PowerPoint. Bijna ieder college wordt tegenwoordig ondersteund door een beamer met het bekende diaprogramma. Ook bij paperpresentaties van collega-studenten is het niet meer weg te denken. Op zich is er niets mis mee– het kan colleges en andere presentaties behapbaarder maken door extra structuur aan te brengen, of door relevante tabellen en grafieken te laten zien.

Helaas betrap ik zowel docenten als studenten regelmatig op het gebruiken van PowerPoint als spiekbriefje bij hun presentatie of het simpelweg opseksen van een matig verhaal. Te vaak overschaduwt de presentatie de inhoud, of voegt hij niets toe. Dan is de PowerPoint er vooral omdat er nu eenmaal een PowerPoint moet zijn. En mocht de techniek onverhoopt falen, dan zakt de hele presentatie als een kaartenhuis in elkaar.

Begrijp me niet verkeerd – ik heb niets tegen PowerPoint en andere technische hulpmiddelen an sich. Maar dan moet het wel toegevoegde waarde hebben. ‘Het ligt niet aan het programma, maar aan hoe mensen het gebruiken’, hoor ik verstokte ICT-fanaten al zeggen. Daar zit best wel iets in, maar de vraag moet dan niet zijn wat het juiste gebruik is, maar of het überhaupt nodig is om het te gebruiken. Soms is dat namelijk niet zo, en op PowerPoint om de PowerPoint zit niemand te wachten. Mijn beste collegeaantekeningen zijn nog altijd van colleges zónder PowerPoint, want dan kun je je tenminste volledig concentreren op het verhaal van de docent en schrijf je meer op. Docenten en medestudenten: vraag je dus eerst af of PowerPoint echt nuttig is en iets toevoegt, alvorens op de automatische piloot een presentatie bij elkaar te klikken.

 

Column: Zelfcensuur

In de master is de arbeidsmarkt opeens erg dichtbij. Menig student maakt halsoverkop een LinkedInprofiel aan en gaat kwistig netwerken. Na een jaar is het toch echt afgelopen en moet je aan het werk. Tot 2018 is het arbeidsperspectief voor hoogopgeleide jongeren ‘matig’, aldus het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) te Maastricht. Reden genoeg om werk te maken van werk zoeken.

Social media zijn daarbij steeds belangrijker. Niet alleen om te netwerken en via-via vacatures te bemachtigen, maar ook als mogelijke hindernis. We kennen allemaal de horrorverhalen over sollicitanten die afgewezen worden, omdat er ergens een ongelukkige Facebookfoto of lompe tweet online staat. Uit onderzoek van Jobbird.com blijkt dat 46 procent van de werkzoekenden zich daarom professioneel presenteert op social media. Veertig procent schermt de eigen account af. Uit Europees onderzoek blijkt dat 25 procent van de werkgevers social media een reden vindt om sollicitanten af te wijzen. Belangrijke redenen zijn ongepaste opmerkingen of afbeeldingen, tegenstrijdigheden tussen de CV en informatie op social media, en taalfouten.

Noem me naïef, maar overdrijven we niet een beetje? Ik ontken niet dát het gebeurt, maar serieus – gaat een bedrijf een misschien wel heel capabele werknemer mislopen op grond van een Facebookfoto? Zijn ze bang voor reputatieschade omdat willekeurige werknemer X een rare foto op Facebook heeft? Moet ik ook verbergen dat ik metal luister, voor het geval mijn potentiële werkgever het satansmuziek vindt? Een wat reëler voorbeeld: moet ik verbergen dat ik SP’er ben, voor het geval ik bij een VVD’er kom te werken? En is het dan ook verstandig om na dit collegejaar de lieve redactie van ANS te verzoeken al mijn columns te verwijderen?

Je professioneel opstellen is één ding, maar ik vind dat er grenzen zitten aan hoe ver je moet anticiperen op dit soort oppervlakkigheden en vooroordelen. Wíl ik wel voor iemand werken die sollicitanten afwijst om niet ter zake doende redenen als Facebookfoto’s, muzieksmaak of politieke voorkeur?

De vraag is natuurlijk of je je deze luxe kunt veroorloven in tijden van crisis – de banen zijn immers schaars. Desalniettemin ga ik niet zonder meer alles van mijzelf censureren wat wellicht verkeerd zou kunnen vallen bij een potentiële werkgever. Misschien ben ik dan een eigenwijze wereldverbeteraar die moeilijk aan een baan gaat komen straks. Maar ik heb in ieder geval niet mijn eigen identiteit verloochend.

 

Column: Alcoholvrij

Alcohol en het studentenleven zijn onlosmakelijk verbonden. Feesten worden vaak gepromoot met drankacties, om van cantussen nog maar niet te spreken. Verenigingen zijn voor hun financiën dermate afhankelijk van de (alcoholische) drankomzet dat zij recentelijk – overigens volledig terecht - in rep en roer waren toen de gemeente voorstelde dat zij na middernacht hun tap zouden sluiten. Zonder alcohol geen studentenleven. Toch?

Al op de middelbare school heb ik voor mijzelf besloten om geen alcohol te gaan drinken. Niet wegens medicijngebruik of religieuze principes, maar om dezelfde reden dat ik heb besloten nooit te gaan roken. Omdat het gezonder is, geld scheelt en omdat ik er gewoon geen behoefte aan heb. Voor sommige medestudenten betekent het zo ongeveer dat ik van een andere planeet kom. Hoe kun je nou van het studentenleven genieten zonder te drinken?

Welnu, dat is heel simpel. Ik heb óók gewoon intro gelopen. Ook ik ben – inmiddels alweer meer dan vier jaar geleden - lid geworden van een studentenvereniging, waar ik niet zelden tot laat op borrels en feestjes te vinden ben. Ik heb zelfs in het bestuur gezeten. Tijdens mijn bestuursjaar liepen er weddenschappen over wanneer ik zou beginnen met drinken, maar die zijn nog steeds niet beslecht en dat gaat ook niet gebeuren.

Toegegeven, soms is het ongemakkelijk. Nog altijd komen er soms mensen naar me toe met rondjes die ik af moet slaan, omdat ze nog steeds niet weten dat ik niet drink. Ook in alledaagse gesprekken met mensen die mij minder goed kennen worden er opmerkingen gemaakt die er bij voorbaat van uitgaan dat ik alcohol drink. Raar, want dat heb je nooit als het om roken gaat. Mensen die ik vertel dat ik niet drink zeggen vaak dat ze het knap vinden dat ik het volhoud, wat impliceert dat ze het zelf liever ook niet zouden doen. Toch doen ze het. Waarom? Door sociale druk, om erbij te horen? Volgens mij is dat helemaal nergens voor nodig. Ik weet als geen ander dat de vanzelfsprekendheid van alcohol in het studentenleven het mensen ook niet makkelijk maakt om niet-drinken vol te houden. Maar tegelijkertijd weet ik ook uit eigen ervaring dat je ook zónder te drinken gewoon verenigingslid kunt zijn, kunt feesten en een bestuursjaar kunt doen. Mensen die wel willen drinken moeten dat vooral blijven doen. Maar misschien moeten we als studenten eens af van de alomvattende vanzelfsprekendheid van alcohol drinken.

 

Column: de erfenis van Fortuyn

Ja, de onvermijdelijke zwarte pieten column. Ook ik heb eraan toegegeven. Wie mij volgt op Twitter op Facebook kent mijn positie in het debat, maar het gaat mij er nu even niet om of zwarte piet wel of niet racistisch is. Daarvoor mag u de andere duizenden columnisten en bloggers lezen die hier een mening over hebben. Het gaat mij nu even om de discussie zelf.

Dat mensen het oneens zijn met de kritiek op zwarte piet kan ik best begrijpen. Het Sinterklaasfeest is een van de meest geliefde onderdelen van de Nederlandse cultuur. Dat de VN opeens een onderzoek ernaar lanceert omdat het mogelijk racistisch is, roept uiteraard emoties op. Dit is echter geen excuus voor het volstrekte gebrek aan nuance en redelijkheid van het ‘Pietitie’-kamp.

Ik zal niet, zoals Kustaw Bessems deed in zijn BNR-column, goedkoop gaan cherry picken tussen de reacties en de meest onverbloemd racistische eruit lichten. Dat is –gelukkig– een minderheid. Het gaat mij om de groep die de discussie überhaupt niet serieus wil nemen. De discussie wordt afgedaan als politiek correct gezeur dat geen serieuze aandacht verdient. ‘...is racisme’-parodiepagina’s schieten als paddenstoelen uit de grond op Facebook. Er bestaat zelfs eentje over Blackboard. Het is een non-discussie, geen inhoudelijke reactie waard.

Het is deze houding waaraan ik mij stoor. Zij is het product van de culturele omslag die Pim Fortuyn teweeg heeft gebracht. Fortuyn rekende af met ‘politieke correctheid’: vanaf nu moest het afgelopen zijn met de toegeeflijke houding naar allochtonen. Niet alles was immers racisme. Die houding is nu echter compleet doorgeslagen. Alles moet tegenwoordig maar kunnen en allochtonen moeten niet zeuren. Legitieme klachten over discriminatie worden afgedaan als onzin van witte wereldverbeteraars of zwarte zeurpieten (pun intended). Men lijkt werkelijk te geloven dat discriminatie anno 2013 niet meer bestaat in Nederland. Wie iets anders denkt, is ‘politiek correct’ en moeten we niet serieus nemen.

Ongeacht of zwarte piet inderdaad racistisch is, is dit een oprecht gevoel onder een niet te verwaarlozen deel van de bevolking. Erik Mouthaan van RTL sloeg de spijker op de kop: 'al die boze blanke mensen die een serieuze maatschappelijke discussie afdoen als "gelul" en blijven volhouden dat piet "niet echt zwart is", helpen hun zaak niet.' De meningen over zwarte piet zijn verdeeld. Laten we de discussie dan in ieder geval serieus voeren.

 

Column: ‘Laat ze een echte studie kiezen’

De onvoldoende voor communicatiewetenschap aan de RU werd door velen met hoon ontvangen. Reacties als ‘hbo-studie’ en ‘laat die mensen maar een echte studie kiezen’ kwamen langs op Twitter en Facebook. Ook wanneer het over onderwijsbezuinigingen gaat, worden regelmatig tal van ‘onzinstudies’ genoemd waar best op bezuinigd mag worden. Het criterium hierbij is natuurlijk dat wat men zelf ‘nuttig’ vindt.

Wanneer is een studie ‘zinloos’? Als je er geen werk mee kunt vinden, hoor ik weleens. De arbeidsmarkt zou geen behoefte hebben aan zoveel – ik noem maar wat – filosofen. Een typische denkfout als gevolg van het doorgeschoten rendementsdenken. Alleen instrumentele kennis wordt nog als waardevol gezien. Kennis om de kennis is echter juist dat wat wetenschap tot wetenschap maakt. Opvallend genoeg worden meer praktijkgerichte studies als geneeskunde en rechten juist weer minachtend ‘hbo-studies’ genoemd. Het is ook nooit goed.

De kwalificatie ‘hbo-studie’ lijkt in het geval van communicatiewetenschap meer te verwijzen naar het vermeende niveau van de studie. Nu blijkt uit zowel mijn eigen ervaring (keuzevakken) als de beoordeling van de NVAO dat er inderdaad iets mis is met het academisch niveau van communicatiewetenschap in Nijmegen. De studie is, simpel gezegd, te makkelijk. De verwijzing naar het hbo getuigt echter van een nare arrogantie en elitementaliteit waar ik mij als universitaire student voor schaam en waar ik verder geen woorden aan vuil zal maken.

Het dedain richting zogenaamd ‘zinloze’ studies heeft dan ook meer te maken met vooroordelen. Sociale wetenschappen als communicatiewetenschap hebben de pech zich bezig te houden met onderwerpen waar ook leken alles van denken te weten. Sociaal-wetenschappelijk onderzoek krijgt daarom het verwijt open deuren in te trappen. ‘Daar is toch helemaal geen onderzoek voor nodig?’ Het helpt natuurlijk ook niet dat Diederik Stapel en Mart Bax sociale wetenschappers waren. Dit is echter vooral een kwestie van imago. Stapel en Bax zijn geïsoleerde gevallen met veel media-aandacht. En wat een ‘open deur’ is, is natuurlijk volledig subjectief. Veel algemene wijsheden zijn juist het gevolg van wetenschappelijke inzichten.

Bij communicatiewetenschap in Nijmegen is veel mis, zoveel is duidelijk. Dat zegt echter vooral iets over deze specifieke opleiding en niet over het vakgebied als geheel. Een goede wetenschapper weet dat overhaaste generalisaties een slechte raadgever zijn.

 

Column: Jong talent

Alle verhalen over de patatgeneratie ten spijt, hebben veel jongeren wel degelijk interesse in de politiek. Jongerenraden vinden gretig aftrek en om mij heen zie ik talloze leeftijdsgenoten die actief zijn bij een politieke (jongeren)partij. Prachtig toch? Helaas maakt het enthousiasme plaats voor cynisme en scepsis wanneer jongeren een gooi doen naar een politieke functie. ‘Geen levenservaring’ en ‘omhooggevallen student’ zijn veelgehoorde kwalificaties. Hiertegen ageren op een studentenmedium lijkt misschien preken voor eigen parochie, maar ook mijn medestudenten hoor ik laatdunkend spreken over de politieke aspiraties van hun leeftijdsgenoten. ‘Ze zullen wel wanhopig zijn’, wordt er gezegd over de partijen die zich met deze jongelingen inlaten.

Waarom deze negativiteit? Heb je levenservaring nodig om maatschappelijke betrokken te zijn, empathie te hebben tegenover de burger en om interesse te tonen in de wereld om je heen? En wie zegt dat deze politiek bevlogen jongeren zo onervaren zijn? Het zijn doorgaans niet de eerste de beste jongeren zich melden voor een politieke functie. Mark Buck, de 22-jarige lijsttrekker van CDA Nijmegen, loopt al 3,5 jaar mee als fractievolger in de gemeenteraad en heeft ervaring in diverse besturen en medezeggenschapsorganen, waaronder twee jaar USR.

Eenmaal in de politiek blijkt ook vaak dat deze jonge politici zich uitstekend kunnen handhaven. De Tweede Kamerleden Farshad Bashir, Manja Smits (beiden SP) en Jesse Klaver (GL) - allen voor hun vijfentwintigste verjaardag begonnen - doen niet onder voor oudere collega’s. Zij redden zich prima in de Haagse politiek doen keurig mee aan het parlementaire werk van moties indienen, Kamervragen stellen, werkbezoeken en meer. Vorig jaar werden zij voor hun succesvolle inzet beloond met verkiesbare plaatsen op de verkiezingslijsten van hun partijen.

Politiek talent is dan ook niet leeftijdsgebonden. Genoeg succesvolle politici beginnen op jonge leeftijd. Net als bij iedere ander leeftijdsgroep bevinden zich onder de jongere generatie zowel goede als slechte politici. Laten we mensen als Mark Buck, Farshad Bashir en Hidde van Koningsveld  - de scholier die burgemeester van Utrecht wil worden – daarom beoordelen op hun merites en capaciteiten en niet op hun leeftijd.