Johan Roos | De wijndrinkers

Biografie

Een keten van gebeurtenissen heeft Johan Roos gebracht tot een punt, waarop hij plotseling opmerkelijk vaak gevraagd wordt een 'kort biografietje' te schrijven. Zo schreef hij al 'Gisteren dacht ik nog dat ik geen eendagsvlieg was' en 'Ik heb geen rijbewijs en mijn werk is niet autobiografisch'. Johan Roos houdt van zijn vriendin en van zijn kinderen. Die keten van gebeurtenissen? Dat is een lang verhaal.

De wijndrinkers

Ik ben vinoloog, weet mij staande te houden met een glas in mijn hand. Ik kan walsen, ken mijn tong van buiten, weet wat waar aangrijpt en beheers het palet van woorden waarmee aanspraak conversatie wordt.

Voor deze spiegel werk ik aan mijn houding. Het hoofd onder precies de juiste hoek. Het glas bij de steel of de voet, in geen geval bij de kelk. Wel opvallen, maar nooit uit de toon. Zoiets luistert nauw.

De vrouwen van mijn generatie zullen nooit enig benul hebben

van avatar of internet. En altijd blijven hangen aan de man die het spel speelt, die hun stiltes voor ze invult. Ik verkoop ze vergezichten op hoe een leven had kunnen zijn. Wijn is mijn metafoor, Wikipedia mijn wapen.

Toen we jong waren schreven we gedichten over drank, liefde en dood. In onze kelen keerden we alles om. We spraken van liefde, alsof ze dood was en flirtten met de dood, alsof het om liefde ging.

Later, een half leven geleden, schreef ik gedichten over mijn midlifecrisis.

Een spiegel kan een one-way mirror zijn, een two-way of een no-way. Hoe scheef je je hoofd ook houdt, er is geen manier om het onderscheid te maken. Toch blijf ik aan mijn houding werken. De fles altijd bij de ziel, in geen geval bij de hals.

Mijn wijnvlek zorgvuldig verborgen onder mijn driedelig kostuum.

Soms zie ik haar opeens, helder, door deze spiegel. Ze maakt zich op voor een receptie, haar lippen iets te rood, haar gelaat daaromheen al zo bleek. Ik ken haar tong nog van buiten, weet wat waar aangreep, welk vergezicht haar leven had kunnen zijn.

Ze zet de fles aan haar mond. Zoals zij kan niemand uit de toon vallen. Hoe ik mijn armen ook naar haar uitstrek: het komt nooit uit. In onze knoken wringt iets, verbergt zich een worsteling. Ergens halverwege blijft het altijd stokken.

De wijnvlek begint nu door haar blouse te schijnen, het bloed door haar ogen, het paars is niet meer van haar tong te scheiden. In het medicijnkastje liggen scheermessen, een verdwaalde kaasschaaf misschien, maar dat is achter deze spiegel en eerst moet nog

de bodem van de fles. (Altijd bij de ziel, in geen geval bij de hals.) Het glas bij mijn voet. Mijn wijnvlek:

ons bed is niet ver, ons bed kan niet ver meer zijn. We weten meer van wijn dan ons lief is.