Herman in de zon op een terras
‘Dat zijn verdomme goeie billen, Sjakkelien’, bromde Herman tegen zijn vrouw terwijl de serveerster deed of ze hem niet hoorde. Hij liet de laatste druppels bier uit zijn pul naar binnen glijden en mompelde binnensmonds ‘verrekte goeie billen ja’. Herman, zestiger en met een smerig Amsterdams accent, had de neiging in elke zin een vloek of krachtterm te gooien. Ook had hij de grootste moeite met de naam van zijn vrouw en een coherent gesprek voeren met de inmiddels zatte Jordanees was volstrekt onmogelijk. Wanneer ik hem per ongeluk ‘u’ noemde, antwoordde hij steevast met ‘mijn naam is Herman’, uitgesproken zoals alleen Amsterdammers dat kunnen met hun poging tot taalverkrachting. Ik vroeg Herman iets in de trant van ‘maar wat dééd u dan bij de KLM destijds?’, want dat was wat ik wilde weten. Herman begon dan met ‘ach vent, donderstraaltyfus toch op man, krijg de pestpokken. Mijn naam is Herman’. Hij vond het zelf erg geestig.
Herman verzoop zich in zijn leugens; hij was ooit piloot, momenteel goed bevriend met André van Duin en hij deed ‘iets’ met musicals. Hij had het steeds over de voor mij onbekende show ‘Setterdé Neizfiever’ waarin Chantal Janzen een rol had, zo wist vrouwlief Sjakkelien. Ik wist van haar ondertussen dat ze terminaal was, ze leed aan zo’n acht ziektes en haar linkervoet was gehuld in een skischoen. Dat was omdat ze moeilijk liep maar zij kon er vast ook aan doodgaan, terminaal als ze was. Ze zou spoedig sterven en dan zou ze gecremeerd worden waarna haar as als inkt zou dienen voor een tatoeage voor Herman. Sjak was uitgesproken, ze rochelde flink, stak een Gaulloises op en nam een slok bier. Ja, ze zou spoedig sterven. Ik kende Herman en zijn vrouw inmiddels vijf minuten.
Joop van den Ende was Hermans maatje en samen gingen ze de Publieke Omroep op z’n kop zetten, dat moest ik van hem aannemen. Paul de Leeuw was toch ook zo’n vervelende man, hij mocht best homo zijn maar nu maakte hij zijn eigen ras belachelijk, aldus de onsamenhangende visie van Herman. Ik had honger en mijn saté werd koud maar ik kreeg de kans niet er aan te beginnen. Hoe kwam ik in hemelsnaam naast deze totaal verknipte, wezenloze randfiguren te zitten?
Tegenover mij zat een vriend die net als ik in rap tempo zijn saté zag vergaan. Hij is nieuwslezer en dat was tegen het zere been van Herman want hij had toch wel zo’n gloeiende teringhekel aan de verkeersinformatie op Radio 1. Hij wond er geen doekjes om dat hij überhaupt een afkeer van Radio 1 had. Ja, hij luisterde iedere dag naar Radio 1. We vertelden Herman over de knop op de radio, en dat hij die kon omzetten. In respons ging Herman zijn lijstje bekende journalisten opdreunen. Humberto Tan, da’s een neger, wat vond ik nou van hem? En van die overbetaalde klootzakken van Pauw & Witteman en Knevel & Van den Brink? En dan Matthijs van Nieuwkerk met z’n bek, dat was ook een lul.
We waren het stadium van politiekcorrecte antwoorden nu wel voorbij. Humberto Tan had zijn huidige baan inderdaad nóóit mogen krijgen als kleurlingzijnde en al die overbetaalde Publieke Omroepambtenaren moesten direct hun salaris met 80 procent terugschroeven. We beloofden snel langs te komen om met Joop van den Ende onze carrière door te spreken en we hoopten hem te ontmoeten bij Setterdé Neizfiever. Gerustgesteld dronk Herman zijn inmiddels hervulde pul leeg, hij vloekte nog wat, stond op en vertrok. Bij het opstaan verloor Herman een bonnetje van de Christine le Duc waarop een setje batterijen, een butt plug en een anusdouche vermeld stonden, bij elkaar €34,95. Arme Sjak. Ze waggelde haar man willoos achterna en als ze niet vlug overleed aan één van haar ziektes dan zou haar langdurige aanwezigheid in de nabijheid van Herman haar ongetwijfeld hersendood maken. Beste Sjakkelien, ik hoop dat je snel uit je lijden verlost bent. Krijg de pesttyfus, Herman.