Column: De hond die tegen het huis aan plaste

‘Meneer, dat is mijn huis’, zeg ik tegen de man met de witte terriër. De man met de witte terriër woont in ons rijtje en loopt bijna elke dag langs. De witte terriër heeft lang haar, blaft tegen alles dat loopt (en alles dat stil staat) en momenteel staat hij met zijn achterpoot opgeheven tegen de erker aan te plassen. De plek waar de hondenzeik zich langzaam een weg onze stenen in vreet, is al een stuk donkerder dan het huis en het ooit aanwezige cement is naar de eeuwige cementvelden verdwenen. Ik ben geen forensisch expert, noch Sherlock Holmes, maar ik vermoed dat dit niet de eerste keer is dat de witte terriër een plasje heeft gepleegd tegen ons huis.

‘Goh ja, dat klopt’, zegt de man. Ik sta met mijn fiets in de hand een beetje besluiteloos naar het tafereel te kijken. Ligt het nou aan mij of is het bijzonder onaangepast en asociaal om je vriendelijke viervoeter tegen andermans huis te laten plassen?

‘Nou eerlijk gezegd vind ik dat nogal vervelend.’ Dat was een fout. Nu heb ik het probleem bij mij gelegd. De man heeft het door.
‘Nou dan lopen we snel door.’ Hij geeft een ruk aan de riem maar de witte terriër is nog niet klaar met plassen. Hij wankelt en plast over zijn witte voeten heen. 
‘Ik zou het fijn vinden als u in het vervolg uw hond tegen de boom wil laten plassen.’ De boom in kwestie staat nog geen meter van de plek waar de terriër plast. In mijn beleving plasten honden altijd tegen bomen en lantaarnpalen, niet tegen huizen.

‘En hoe moet ik dat doen?’ zegt de man terwijl hij verontschuldigend naar de hond wijst.

‘Barney bepaalt zelf waar hij plast.’ 
Barney is nog geen vijf kilo en de man is niet lichamelijk gehandicapt. Ik vraag me hardop af of de man Barney wellicht met een ruk aan de riem kan verbieden om tegen mijn huis aan te plassen. Daarop wordt de man boos. 
‘Jij hebt zeker een hekel aan honden’, zegt hij terwijl zijn hoofd rood wordt en zijn vinger priemend naar mijn hoofd wijst.

‘Nee meneer, ik heb sentimentele gevoelens voor alles met vier poten en twee ogen, maar helaas heb ik geen sentimentele gevoelens voor viervoeters die tegen mijn huis plassen.’ Dat is teveel voor de man. Hij tiert en tiert over hondenhaters en dat tegenwoordig ook niks meer mag en dat alles te duur is geworden in de samenleving. Ik vermoed dat de tirade dan ook niet op mij is gericht maar op het algemene onrecht dat deze man op dagelijkse basis wordt aangedaan.

‘En jouw katten schijten in mijn tuin.’ De man wijst op mijn katten die het tafereel vanaf de andere kant van de erker gadeslaan.

‘Mijn katten komen niet buiten meneer, dus dat lijkt me een vergissing.’ Hij stampt van frustratie. Zelfs dat kan hij me niet kwalijk nemen.

‘Nou mijn hond plast waar hij maar wil.’ Ik begin het een beetje zat te worden.

‘Meneer, als ik die hond nog één keer tegen mijn huis zie plassen licht ik de wijkagent in. Is dat duidelijk?’ De autoriteiten erbij roepen doet de truc. De man kijkt verslagen en geeft een ruk aan de riem. Barney dribbelt vrolijk naar hem toe en zet zijn twee bepiste pootjes vol liefde tegen zijn broekspijp. De man loopt grommend en brommend de straat uit.