Dr. Ammens alledaagsheid (week 36)

Het was zo’n druilerige zondagmorgen waarop de wekker bij het ontwaken weer 08:15 liet zien. Met tegenzin deed kleine Joop zijn ogen open alvorens de schelle tonen van zijn Jip-en-Janneke-wekker met een rasse handbeweging te doen stoppen. Zijn roodblauwe Spiderman-pyjama trok hij uit, vouwde hij op en legde hij naast zijn PSV-hoofdkussen. Joop slaakte een diepe zucht. Hij had echt geen zin.

Bij het ontbijt dwaalden zijn gedachten af naar de naderende hel. Zijn witte tijgerboterhammetjes smaakten anders dan in de rest van de week. Het glas melk dronk hij half leeg. Zijn moeders stem schalde door de keuken. ‘Jopie, tandenpoetsen. Anders komen we te laat. En de pastoor vindt het niet leuk als je te laat komt.’

Joop sleepte zichzelf de trap op naar de badkamer. In de spiegel kijkend vroeg hij zich af welk merk pepermuntjes zijn moeder deze week voor hem had gekocht. Wederom beneden concludeerde hij: ‘Mentos. Chips, zit er dan niets mee?’ Zijn moeder sprak hem streng toe: ‘Zulk taalgebruik wil ik hier niet horen. Niet in mijn huis en niet in het huis van God.’

Het was nog geen kwartier later dat hij in oog in oog stond met de poorten van zijn hel. In de opening die de gigantische donkere deuren lieten stond pastoor Van Uden, tegen wie hij Jos mocht zeggen. ‘En Joop, ben jij deze week zoet geweest?’, zei hij op een misschien wel iets te vriendelijke manier. ‘Ja, wel degelijk, mijnheer pastoor.’ ‘Joop, je weet toch dat je Jos mag zeggen.’ Joop baalde. Zijn nachtmerrie stond op het punt van beginnen.

Joop keek naar het heilige kruis en wist wat hem te doen stond. Langzaam daalde hij neder totdat zijn knieën de koude grond raakten. Pastoor Van Uden hief zijn handen ten hemel. ‘O God, O God’, wist hij in geestesvervoering uit te brengen.