Marx' Mensen (week 37)

Hij is dusdanig zelfingenomen dat zelfs zijn toiletpot is voorzien van een familiewapen. Zijn naam is Louis Eduard Arthur Herbert Theodorus van Heijst, kortweg L. E. A. H. T. van Heijst; zijn vrienden noemen hem Bert. Wij dus niet en U al helemaal niet.

Mensen die uitermate succesvol zijn op een bepaald gebied, presteren vaak bedroevend slecht op alle andere gebieden. Mijn bloedeigen broer is hier een goed voorbeeld van. Financieel heeft hij de zaakjes goed voor elkaar, maar zijn liefdesleven is nog het best te vergelijken met een miezerig stapeltje stront. Dat komt misschien ook omdat zijn voorkomen van dat laatste een hoop wegheeft. Sommige mensen zijn de overtuiging toegedaan dat als je geld hebt, de andere gelukzaligheden des levens je vanzelf toekomen. Het is een pertinente misvatting dat geld een liefdevolle, meelevende vrouw aan je zal binden. Juist het tegenovergestelde is waar.

Ik heb een hekel aan kleine, bazige Aziatische vrouwen. Het is dan ook mijn geluk dat mijn broer met uitgerekend zo'n viswijf terugkwam van een zakenreis in China. Dat 'viswijf' is overigens vrij letterlijk te nemen; Qui Hue Ting (kortweg 'Spleetoog') stamde uit een deprimerende familie van toekomstarme vissers. Zij was als enige van de familie helder genoeg om te beseffen dat het vissersbestaan in China niet het meeste carrièreperspectief had. Dus trouwde ze met een rijke, doch extreem lelijke en daardoor onwaarschijnlijk onzekere zakenman. Het duurde dan ook welgeteld drie dagen voordat zij de touwtjes in handen had. Nog eens vier weken voordat ze over zijn complete vermogen beschikte, en vier weken en een half uur voordat haar collectie schoenen een impuls kreeg van cataclysmische proporties.

Ik zag dit natuurlijk met lede ogen aan. Totdat het meest onwerkelijke gebeurde. Ze overleed. En tot op de dag van vandaag geloof ik heilig dat er een God bestaat, want wat is nou een passender dood voor een chagrijnig viswijf dan het stikken in een graat? Saillant detail: De vis waarvan de graat afkomstig was, had mijn broer zelf gevangen. Hij voelt zich er nog steeds schuldig over, de sukkel. Het was niet makkelijk hem over dit verlies heen te praten. Maar wellicht was ik daarvoor ook niet de geschikte persoon.

Al op de basisschool was mijn eerste respons als iemand huilend in de kring vertelde dat zijn hamster was overleden: 'Dan koop je toch gewoon een nieuwe?' Ik snapte de ophef wel, maar vond ze onzinnig en triviaal. Natuurlijk kan je niet tegen je broer zeggen dat hij maar een nieuwe moet kopen. Het werkwoord 'kopen' zou te hardvochtig zijn, maar desalniettemin de waarheid. Dus toen hij tegen mij zei 'Mijn leven is niets meer waard. Mijn lieve vrouw is overleden.', was mijn respons 'Dan haal je toch gewoon een nieuwe?'