Uit de Oude Doos: De studie Geschiedenis

Iedere twee weken rakelt ANS herinneringen op door een artikel uit de archieven te plukken. Deze week in de nostalgische rubriek: De toekomst van de studie Geschiedenis

Over de toekomst en het nut van Letterenstudies wordt vooral door bètastudenten, Economiestudenten en Rechtenstudenten lacherig gedaan. De wetenschappelijke waarde wordt even vaak in twijfel getrokken als de relevantie voor een toekomstige baan. De doorsnee student Geschiedenis kiest daarom niet voor zijn studie omdat hij later een goede baan wil krijgen, maar omdat hij de studie interessant vindt. Al in het tweede nummer van ANS werd er een discussie gevoerd over het voortbestaan van de studie Geschiedenis, de relevantie en de toekomst ervan, die ook werd doorgetrokken naar andere Letterenstudies.

Het artikel, geschreven door Peter Versteeg, constateerde dat de gemiddelde student steeds vaker voor Geschiedenis kiest met een bepaalde toekomst voor ogen. Deze tendens lijkt zich niet te hebben doorgezet. De doelstelling om studies breder te trekken en meer naar het Amerikaanse systeem over te stappen, bestaat wel nog steeds. Het wordt steeds minder belangrijk welke studie er wordt gevolgd, dan dát je een studie volgt. De angst dat 'vrouwenstudies' hier slachtoffer van zou worden, was uiteindelijk ongegrond. Dit onderdeel van de Geschiedenis is tegenwoordig onderdeel van het verplichte curriculum voor studenten van deze opleiding.

Toch is er een belangrijke overeenkomst te herkennen tussen het midden van de jaren tachtig en nu. Toen al bestond er een angst voor een verschraling van het aanbod van Letterenstudies. Deze angst bestaat nog steeds en is zeer terecht, zo bleek uit het openingsartikel van december 2009 en de Lead Story van diezelfde maand.

Lees hieronder de reportage, die verscheen in de ANS uit april 1986

De toekomst van geschiedenis

Op 31 januari jongstleden werd aan onze universiteit onder de titel 'Geschiedenis in de Toekomst' een studiedag gehouden over de toekomst van het vak en de sectie geschiedenis. De problematiek die toen ter sprake kwam, leeft waarschijnlijk bij de meeste letterenvakken, en valt uiteen in twee delen: - instroomproblematiek: wie zullen geschiedenis gaan studeren en waarom? Hoe zal de sectie er uit gaan zien en waaraan zal ze haar bestaansrecht ontlenen? - uitstroomproblematiek: waartoe kunnen studenten worden opgeleid, en wat kunnen ze met hun studie beginnen?

Tekst: Peter Versteeg

Het onderwijs is als beroepsmogelijkheid voor historici erg belangrijk geweest, maar kende de laatste tijd een forse inzinking, de universiteiten bieden historici weinig vast werk. Een belangrijke werkgever is de overheid. Voor historisch onderzoek en de opleiding tot onderzoeker is weinig geld beschikbaar. Voor vele oude-stijl studenten was de kandidaats- en vooral de docteraalscriptie een fase in hun studie waarin ze geconfronteerd werden met een soort gedwongen onderzoeksschap: de universiteit als onderzoeksfabriek. De Twee Fase Structuur daarentegen voorziet nauwelijks in een fatsoenlijke onderzoeksopleiding, maar voorziet in zijn eerste fase wel in de behoefte van veel studenten aan een algemener georiënteerde opleiding: tweede fase studenten hebben meer keuze in het samenstellen van hun studiepakket en zijn minder gedwongen beroepsgericht. Die tweede fase echter, blijft volgens prof. Weiler boerenbedrog: 'De tweede fase, zoals die beloofd was, is opgeheven ten voordelen van de assistenten-in-opleiding. Waarom laat men die kleine groep studenten die echt goed is niet door studeren met een volwaardige beurs in plaats van zo'n arbeidscontract? Voor die groep moet gewoonweg geld te vinden zijn!' Ook legde hij uit dat de Twee Fase Structuur als een tussenfase beschouwd dient te worden tussen de oude-stijl en een systeem dat nog komen gaat. De politiek wil naar het Amerikaanse 'college'-systeem: men begint zijn studie in een algemene discipline, en slechts weinigen is het voorbehouden in een specifieke richting een topopleiding te volgen. Eenmaal in dit stelsel aangeland, zullen de twee fase structuur studenten net zo gemytologiseerd worden als de oude-stijlers nu.

Wat zijn nu de arbeidsvooruitzichten van historici? De twee fase structuur studenten blijken vaak erg negatief te zijn over hun kunnen en over de hardheid van de papieren waarmee ze later de arbeidsmarkt opgaan. Over het eerste merkte dr. Janssen op dat dat niet zo erg is als veelal gesteld wordt.

Dat de papieren van een eerste fase opleiding geen harde bevoegdheden bevatten, is evident. Dat men er darom niets mee kan beginnen, is een ander punt. Zowel prof. de Blois als prof. Weiler merkten op dat de historicus vanwege de vaardigheden van zijn vak zeer breed inzetbaar is in deze maatschappij. Laatstgenoemde ontkende het belang van de vakgroep waarvoor men gekozen heeft in dit verband: 'Daar vraagt men niet naar. Prof. de Blois durfde met enige voorzichtigheid te zeggen dat die historici de meeste kans op een baan maken, die getoond hebben vlot te kunnen (af-)studeren en bovendien opvallende combinaties van disciplines, niet-historisch of zelfs buiten-universitair, beheersen. Een andere, veel gehoorde redenering is dat het voor de historici belangrijk is zich te profileren door eigen interesses te volgen. Het zou erom gaan te leren problemen te stellen en oplossingen te zoeken, en praktische vaardigheden eigen te maken. Hoe men tot deze vaardigheden komt, zou dan niet ter zake doen. Een stuk persoonlijkheid, gevormd door het 'worstelen' met allerhande materie, scoort dan hoge punten.

De meeste geschiedenisstudenten blijken niet in de eerste plaats aan hun studie begonnen te zijn vanuit een bepaalde concrete beroepsgerichtheid. Er zijn aanwijzingen dat de nieuwste generaties eerstejaars wat dat betreft wel concretere ideeën hebben. Of deze ontwikkeling gunstig is voor geschiedenis, moet maar afgewacht worden. Dat geldt ook voor mogelijke ontwikkelingen in het lager en middelbare onderwijs. Op de basisschool en de PABO is het al een feit dat geschiedenis is ingelijfd bij enkele andere vakken tot één breder leervak. Het blijkt dat geschiedenis er daar maar bekaaid vanaf komt. Over de toekomst van het vak geschiedenis op de middelbare school wordt nog flink gediscussieerd. Prof. de Blois vreest voor zowel geschiedenis als de talen een achteruitgang van het aantal uren dat aan deze vakken aandacht kan worden besteed. Een ander gevaar bestaat in de plannen (HOAK-nota) om de financiering van het universitaire aanbod zo te wijzigen dat de universiteiten hun betaling afhankelijk zullen maken van de belangstelling die er voor de programma's bestaat, terwijl een overheidscommissie een negatieve bekostigingsverklaring achteraf aan de universiteiten te geven, indien zij het aanbod niet waardevol acht. Maria Grever vreest dan ook voor een verschraling van het aanbod, waarvan bijvoorbeeld 'vrouwenstudies' het slachtoffer kan worden.

In de structuur van de sectie geschiedenis is op de korte termijn geen verandering te verwachten, ofschoon volgens prof. Weiler, eens voorzitter van die sectie, de vakgroepen in hun huidige vorm allang achterhaald zijn. Prof. Peters legde uit dat er een tendens is naar minder, en dus grotere vakgroepen. De Faculteit der Sociale Wetenschappen ligt hierin ver voor.

Grotere vakgroepen zouden het management en de flexibiliteit bij bijvoorbeeld afvloeiingsregelingen ten goede komen.

Blijven historici geschiedenis maken, of worden ze het wellicht? Als ook de toekomst tot het verleden behoort, zullen we het weten. Voor een verslag van de studiedag van 31 januari verwijs ik naar het februarinummer van het GSV-blad HInT, waarin tevens een interview te vinden is over een op te richten Nijmeegse afdeling van de Stichting Vakgerichte Belangenbehartiging Historici. De reader die voor de studiedag gemaakt werd, is nog verkrijgbaar bij ondergetekende (tel. 561010).