Half

Mijn zus haalde een pak kerstkransjes uit een van de tassen en gaf die aan mij. Ik opende het pak en nam er twee kransjes uit, een voor mezelf en een voor haar. ‘Papa weet nog steeds niets van Edwin,’ zei ik.

Tekst: Willem Claasssen Illustratie: Rens van Vliet

Op de dag voor kerst kwam ik thuis bij mijn vader. Tante Noor stond in de keuken. Ze maakte iets met zalm. ‘Je ziet er goed uit’, zei ze en gaf me drie zoenen. Oom Andries stond op van tafel en schudde mijn hand. ‘Je vader is in het schuurtje.’ Ik bladerde het stapeltje post door, maar er zat geen brief bij die aan mij geadresseerd was. ‘Ik ga even naar boven’, zei ik. ‘Over twintig minuten is het eten klaar’, zei Noor. Boven op de gang stond de stofzuiger tegen de muur. De deuren naar de kamers waren open. Ik keek op de kamer van mijn vader. Het tweepersoonsbed was strak opgemaakt. Over de stoelleuning hing een broek met de riem er nog in. Mijn kamer was ook keurig opgeruimd, maar dat had mijn tante waarschijnlijk al eerder gedaan. Vier weken geleden was ik hier voor het laatst. Ik zette mijn weekendtas in de hoek en ging op bed zitten. Ik dacht aan Edwin, die ik twee keer had gezien. Op Tweede Kerstdag zou hij er weer bij zijn, als ik met mijn zus naar mijn moeder ging. Mijn vader wist nog altijd van niets. Op mijn nachtkastje stond een doos met papieren van vroeger. Ik bladerde er doorheen en vond een schrift dat volgeplakt was met stickers. Het verbaasde me. Ik kon me niets van dat schrift herinneren.

Noor en ik zaten aan tafel. Mijn oom liep naar het schuurtje om mijn vader te halen. ‘Hoe bevalt je studie?’, vroeg Noor. ‘Heel goed. Ik heb tot nu toe nog alles gehaald.’ Via de achterdeur kwamen mijn vader en Andries binnen. Mijn tante wees naar de schoenen van mijn vader. Zijn veters zaten los. Mijn vader knielde om ze te strikken. Toen hij overeind kwam, stak hij zijn hand naar me uit. Ik vond het raar om de hand van mijn vader te schudden. ‘Fijn dat je er bent’, zei hij. Na het eten stond iedereen op om iets op het aanrecht te zetten. Noor haalde de afwasbak tevoorschijn en draaide aan de kraan. ‘Nee, dat hoeft niet’, zei mijn vader. ‘Dat doen wij straks wel.’ ‘Weet je dat zeker?’ ‘Ja.’ Hij keek naar mij. ‘Zet jij even koffie?’ Hij wilde weer aan tafel gaan zitten, maar mijn oom en tante bleven staan. ‘We moeten helaas gaan’, zei Noor. Andries knikte. ‘De koeien staan te wachten.’ ‘Ja, dat gaat gewoon door natuurlijk’, zei mijn vader. Hij begeleidde ze naar de voordeur. Even schenen de koplampen de woonkamer in. Andries toeterde.

Mijn vader waste af, ik droogde af. Hij ging snel en hardhandig te werk. Met zijn linkerhand duwde hij de afwasborstel onder water, met zijn rechterhand haalde hij een bord eruit. Soms gooide hij meerdere spullen tegelijkertijd in de afwasbak. Ik probeerde hem bij te houden, maar dat lukte niet. Op het aanrecht ontstond een stapel. Toen hij klaar was, schonk hij een kop koffie voor zichzelf in. ‘Zet jij de spullen maar terug in de kast.’ ‘Ik weet niet waar alles moet staan’, zei ik. ‘Hoe kan dat nou?’ ‘Die pan bijvoorbeeld.’ ‘Daar’, zei hij. Hij wees het aan en nam de koffie mee naar de tafel.

Ik ging in bad. Op de rand stond een fles met een bodempje badschuim. ‘Speciaal voor ontspanning’, stond erop. Die had mijn moeder nog gekocht. Ik draaide de dop los en maakte hem leeg in het water. Het water was heter dan goed voor me was. Ik bleef lang liggen. Ik wachtte tot het water langzaamaan koud zou worden, tot mijn vingers begonnen te rimpelen. Mijn vader was beneden. Ik wist niet wat hij aan het doen was. Misschien keek hij tv, misschien las hij de krant. Hij hoorde in elk geval alles wat er in de badkamer gebeurde. Vaak genoeg had ik zelf in de woonkamer gezeten en het gebonk van armen en benen in het bad gehoord. Daarom lag ik nu zo stil mogelijk.

Onder de kerstboom stond een nieuw stalletje met grote beelden. Ik woog Jozef in mijn hand. Mijn vader keek op. Hij lag uitgestrekt op de bank voor de tv. ‘Van tante Noor gekregen’, zei hij. ‘Wist jij dat ik vroeger stickers verzamelde?’, vroeg ik, terwijl ik Jozef terugzette. ‘Stickers? Nee.’ Op tv werden oude vakantieliefdes met elkaar in contact gebracht. Ik bleef een tijdje naast de bank staan. Ik keek van mijn vader naar de tv en van de tv weer naar mijn vader. Een oog zat verborgen in een kussen, met het andere staarde hij naar de televisie. Edwin was zo anders. Jong, lang, mager. Fris. Maar ook: irritant. Hij zou Surinaams voor ons gaan koken. Op een gegeven moment leek het alsof mijn vader in slaap was gevallen. Het oog was dicht. Maar toen ik op de stoel naast de bank ging zitten, verschoof hij zijn benen. Hij draaide zijn hoofd mijn kant op. ‘Haal eens twee biertjes.’

De volgende ochtend zocht ik in mijn oude pyjama naar croissants en kerstbrood, maar het enige wat ik vond was een volkorenbrood. Ik smeerde boterhammen op het aanrecht. Met het bord in mijn hand liep ik door het huis. Het was koud. Ik draaide aan de verwarmingsknop. Toen ik het brood op had, nam ik een douche en kleedde me aan.

Mijn zus stond met twee volle boodschappentassen voor de deur. ‘Koud, koud, koud’, jammerde ze. ‘Hoe is het hier? Waar is papa?’ ‘In het schuurtje, geloof ik.’ ‘In het schuurtje? Op Eerste Kerstdag?’ We gingen een kijkje nemen. Mijn vader stond voorovergebogen over de werktafel. Hij droeg zijn oude kloffie. In de hoek zoemde een straalkacheltje. ‘Ha pap’, zei mijn zus. ‘O, hoi, ja, leuk dat je er bent.’ Even leek hij haar een knuffel te geven, maar het werd een slappe highfive. ‘Waarom zit je hier vandaag?’, vroeg mijn zus. ‘Ik wilde dit nog afmaken. Het is een raamkozijn, voor Frans en Conny. Dit zijn heel fijne scharnieren. Kijk maar.’ Hij opende en sloot het raam. ‘Het is nogal een gedoe om dat er goed op te zetten.’ ‘Ik wil eigenlijk zo snel mogelijk beginnen met koken’, zei mijn zus. ‘Dan kunnen we de hele dag rustig aan doen. Om de zoveel tijd een gerecht.’ ‘Da’s goed. Ik kom er zo aan.’

Mijn zus deed een schort met kerstfiguurtjes om. Ik leunde tegen het aanrecht. ‘Weet jij of ik vroeger stickers verzamelde?’ vroeg ik. ‘Nee, dat was ik. Ik plakte ze in een schrift.’ Mijn zus haalde een pak kerstkransjes uit een van de tassen en gaf die aan mij. Ik opende het pak en nam er twee kransjes uit, een voor mezelf en een voor haar. ‘Papa weet nog steeds niets van Edwin’, zei ik. ‘Nee.’ ‘Moeten we dat niet een keer vertellen?’ ‘Wij? Nou, mooi niet hoor. Dat mag mama zelf doen.’ ‘Dat kun je vergeten.’ ‘Ze zal toch een keer moeten. Wou jij het vandaag vertellen?’ ‘Misschien.’ Mijn zus keek me ongelovig aan. ‘Het is kerst, dat kan echt niet.’

Mijn zus vloekte in de keuken. Mijn vader deed alsof hij het niet had gehoord. Ik speelde met hem Yahtzee. Ik stond op en ging naar de keuken. ‘Ik hoef geen hulp’, zei ze. ‘Wat is er dan?’ Ze zuchtte. ‘Niks.’ ‘Kan ik echt niets doen? Ik wil graag helpen.’ ‘Het is al te laat.’ Ze had zout gebruikt terwijl ze dacht dat het suiker was. De bussen waar het in zat leken veel op elkaar. Mijn vader hoorde wat ze zei en lachte. Hoewel het een heel kort lachje was, had mijn zus het in de gaten. Ze gooide een van de bussen op de grond en liep met grote stappen naar de wc. Ik keek naar de suiker op de vloer, drukte mijn schoen erin en haalde toen stoffer en blik.

Mijn zus was terug. ‘Sorry’, zei mijn vader. ‘Maakt niet uit’, zei ze, al keek ze nog wat boos. ‘Het is misschien ook wel grappig.’ ‘We kunnen het nog best eten.’ De tafel was gedekt. Mijn zus zat niet op haar vaste plek. Mijn vader had een stoel bij de tv gezet. De overige drie stoelen stonden gelijk verdeeld om de tafel. Eigenlijk zat mijn zus tussen haar oude plek en die van mijn moeder in. We namen een hap. Alledrie hadden we moeite met doorslikken. Mijn zus schoof haar bord weg en begon zachtjes te huilen. Het eten was veel te zout. ‘Toch heb je het goed gedaan’, zei mijn vader. ‘Hou op’, snikte mijn zus. ‘Je hebt je best gedaan’, ging hij door. ‘Meer kun je niet doen.’ Ik gooide het eten weg. Mijn zus wreef in haar ogen en haalde het andere gerecht dat ze had gemaakt.

Het was half negen. We stonden met onze jassen aan bij de deur. Mijn weekendtas lag al in de auto van mijn zus. ‘Wat ga je morgen eigenlijk doen?’, vroeg mijn zus aan mijn vader. ‘Naar de buren.’ Hij wees een richting uit, alsof we niet wisten welke buren hij bedoelde. We bedankten hem. Hij bedankte ons. Ik zei nog iets over zijn raamkozijn. Mijn zus gaf mijn vader drie zoenen. Voordat ik in haar auto stapte, legde hij even zijn hand in mijn nek. Mijn zus startte de auto en liet de motor stationair draaien. Ze zat aan alle knoppen, maar het duurde lang voordat het warm werd. Ik ademde wolkjes. Mijn vader bleef buiten staan, de handen in zijn zakken. Toen we wegreden, zwaaiden we naar elkaar. De hele weg naar mijn moeder had ik de neiging achterom te kijken.