Memoires van een verreisd verleden

Zo’n obscuur, schmutzig restaurantje waarvan je vermoedt dat de geserveerde koffie bestaat uit gerecyclede koffiedrek en waar het rundvlees waarschijnlijk is aangelengd met rat. Afbladderende muren en een vergeelde inrichting die meestal is voorzien van wit, plastic meubilair of kitscherige prullaria. Daar hou ik nou van. Het doet me denken aan verre reizen naar landen die obscuurder zijn dan de inrichting van hun restaurantjes. Daar, waar de obscuriteit is verheven tot cultureel erfgoed, daar voel ik me thuis. Hoe vergeelder, kitscheriger en afgetrapter hoe beter.

Ik koester warme herinneringen aan Chinezen die hun geluk beproefden in het uitgestrekte Amazonewoud, om aldaar een prefab hut in elkaar te drukken dat dienst moest doen als restaurant annex winkel. En die alleen per boot bereikbaar was. Of een Libanees die in Monrovia een kebabzaak bestierde, de immense ruimte hels verlicht door tl-buizen en de voordeur bewaakt door een beer van een neger met een AK-47 in z’n knuisten. Het vreten was er overigens abominabel. Nee, dan die verschraalde eettentjes langs de weg in Indonesië, dáár was het voedsel altijd briljant, maar mijn God, wat ging je ervan aan de diarree. Halve liters lokaal bier hielpen me bij het doorslikken van m’n malariapillen. Ook daar ging je inherent van aan de schijt. Op reis waren de toiletten altijd verstopt, walgelijk ranzig maar vaak wel voorzien van felroze toiletpapier. Soms was er alleen een gat in de grond, omhuld door een lemen hut. Dan had je van verstopping geen last, wel van ophoping.

Mijn gedachten dwalen af wanneer ik een paar varkenssateetjes naar binnen werk in een broeierig, vervallen Indonesisch restaurant. Ik zou me kunnen verheugen op cabaretier Micha Wertheim, die ik ruim een uur later zal bewonderen. Het lukt me niet. Door dit warme, buitenlandse restaurant waan ik me weer even in de sferen van die tuin vol lampionnetjes en watervalletjes, met op de achtergrond Urdu-popmuziek, afkomstig uit de manshoge breedbeeldtelevisie. Het is avond en nog steeds vreselijk benauwd. De smog boven de stad houdt de warmte vast. Gelukkig is deze tuin een oase van rust. Ik ontsnap hier even aan de uitlaatgassen, de herrie en het tumult. Die warmte neem ik dan graag voor lief. Om mij heen zitten gesluierde dames met hun man te eten. Het valt me op dat ze niet zo fanatiek gesluierd zijn als op straat. Hier wordt de om het hoofd gevouwen doek losjes naar achteren geschoven, een enkele lok ontsnapt evenals ik tijdelijk aan deze rare stad. Ik voel me hier vreemd en tegelijkertijd verbazingwekkend op mijn gemak. Gretig herbeleef ik situaties die in mijn herinnering idyllischer aanvoelen dan dat ze in werkelijkheid waren. Mijn blik staat op oneindig als ik aan mijn koffie nip, in gedachten vervang ik de koffie door thee, die ik met locals drink. Ik eet plat brood met hen en kip die in zijn eigen vet is gekookt. Op de grond liggen vieze kleden van Pakistaanse schapenwol, maar dat interesseert me niet. Ik vraag me af hoe schoon het water van die ietwat troebele thee eigenlijk is.

Mijn reizende dagdroom komt abrupt ten einde wanneer ik op mijn horloge kijk. Micha staat in de Arnhemse Schouwburg te popelen om te beginnen met zijn voorstelling. Ik sta op en reken af. Veertig euro. Weemoedig bedenk ik: veertig euro, da’s eigenlijk geen geld voor anderhalf uur wereldreizen.