Column: Ingmar II

In de zomers beperkte Ingmar zich tot de ligstoel in de achtertuin van zijn ouderlijk huis. Een glas limonade in zijn hand, een vrouwelijke zonnebril op z’n neus. Gedurende de twee tot drie weken vakantie die zij zich permitteerden, bivakkeerde hij op de landelijke boerderij. Daar gaf hij feestjes waar hij de vrouwen vertelde dat dit zijn landgoed, en hij de heer des huizes was. Hij gaf zich uit voor zijn favoriete, fantastische fantasiepersonage – de succesvolle schrijver, een moderne variant van Jay Gatsby.

Na die weken keerde hij terug naar de stad waar hij de kost verdiende door teksten voor schreeuwerige reclamefolders te schrijven. Gekluisterd aan zijn pen op een stoffige zolder, schreef hij inleidende teksten voor de nieuwe zomerthriller van de boekhandel (voor zover die nog bestaan), combi-deals voor afslankthee en pleepapier. Als een marktkoopman op een goede dag verkocht hij netjes handsinaasappelen aan de lopende band. Ingmar vond het niet eerlijk. Deze bestsellers waren hun naam niet waardig – er was vast ergens vuil spel gespeeld. Het mag ondertussen duidelijk zijn dat Ingmar nogal dol is op zichzelf. Een klein elitair ventje met een kleinzerig hart.

Het kwam regelmatig voor dat wanneer hij zijn ego kwijt was (en daarna nog veel verder weg had gedronken aan een vloeibare vriendin die rosé heette), hij het gezelschap van het arbeidersvolk, de laaggeschoolden, zij die hard fysiek werk verrichten, opzocht zodat hij kon pronken met zijn matige poëzie. Zo dacht hij graag over anderen. Hij gebruikte holle, moeilijke woorden die nergens op sloegen en ontving een staande ovatie van zijn publiek dat er niets van begreep. Dan maakte het niet meer uit wat hij zei, want na genoeg losmakende drankjes (of hele flessen soms),verbroederden zij en vond hij de makkelijke, naar alcohol ruikende kameraadschap waar hij zo lang naar had gezocht.

Maar in de ochtenden die zulke avonden opvolgden vervlogen de laatste dampen en in het felle licht was niets moois meer te bekennen. Hoffman zou dan in zijn lange jas over de stoep zwalken, zich een vreemdeling voelen in de stoet mensen die richting hun werk gingen. Hij schuwde een georganiseerd leven. Zijn melkwitte huid en sproetjes gaven hem het gevoel nergens bij te horen. Tussen het erbij horen en buiten de boot vallen, bestaat groot, grijs gebied.