Mijmelarij

Op een vochtige dinsdagavond ben ik op zoek naar het Parooltheater. Ik ken de binnenstad van Amsterdam wel een beetje, maar van deze locatie heb ik nog niet gehoord. Het is even opletten. Ik loop een verlaten steegje in. Moet zich hier een theater bevinden? Behalve een klein uithangbord is er niets van te merken. De steeg lijkt eerder een plek waar verdwaalde dronken toeristen na een kroegentocht hun blaas legen.

Ik ben de eerste aanwezige. De verwarde eigenaar vertelt me dat hij de sleutels vergeten is en snelt terug naar huis om ze te halen. Hij woont toch om de hoek. Ik wacht in mijn eentje, in het donker. Het miezert. Zo alleen in deze steeg lijkt heel Amsterdam wel verlaten. Ik hoor geen mens.

De eigenaar is terug en opent de deur. En inderdaad, een echt theater is het niet te noemen. De ruimte is minuscuul, nauwelijks groter dan een huiskamer: er passen hoogstens 35 toeschouwers in. Langs de balustrades op de tweede verdieping is misschien nog plaats voor enkele meer. Het podium is piepklein, maar beschikt wel over spotlights en toneelgordijnen. De muren zijn felrood en knalgroen geverfd. Oorspronkelijk was dit een poppentheater, vertelt de eigenaar. In andere tijden.

Het zoetige bier dat aan het kleine barretje wordt verkocht wordt gebrouwen door psychisch gestoorden, ‘a la die damschreeuwer’, legt de eigenaar uit. Mooie oplossing, bier brouwen als bezigheidstherapie. Proef je niets van. Hij zet jazzmuziek aan.

Langzaam druppelen de andere gasten binnen. Ik ga alvast zitten op een van de houten stoelen.

Eerst wordt een lezing gegeven, daarna volgt een film. Ik kan niet de volle tijd blijven. Ik moet de laatste metro halen. Zachtjes loop ik naar de kapstok, pak mijn jas, loop naar buiten en sluit voorzichtig de deur. Buiten hoor ik niets meer van de film.