Uit de Oude Doos: Stoomcursus politiek

Iedere twee weken rakelt ANS herinneringen op door een artikel uit de archieven te plukken. Deze week in de nostalgische rubriek: hoe word je minister-president?

Inmiddels heeft het Nederlandse volk iets anders om in rep en roer over te zijn, maar tot gisteravond beheerste de val van kabinet-Balkende IV het nieuws van deze week. Met de parlementaire én gemeenteraadsverkiezingen in het vooruitzicht kan een stoomcursus politiek uitkomst bieden. In 2002 voorzag ANS in deze behoefte, met als insteek een nieuwe generatie cynische carrière-politici op weg te helpen. Wat betreft de LPF - 'een ruziënd ratjetoe van verveelde zakenmannen [...] biedt weinig toekomstperspectief' - had de auteur het in ieder geval bij het rechte eind.

Lees hieronder de reportage, die verscheen in de ANS uit november 2002

Politiek voor Dummies

In de rubriek ‘...voor Dummies’ wordt de onwetende Nijmeegse student wegwijs gemaakt in een ingewikkeld onderwerp. Deze maand: politiek. Hoe word je minister-president?

Tekst: Jaap Stronks

Als ambitieus student streef je natuurlijk een succesvolle carrière na. Een vermelding in de annalen der vaderlandse geschiedenis moet haalbaar zijn, een wassen evenbeeld in Madame Tussaud is een neembare veste en voor minder dan een naar jou vernoemd stratenblok in Dukenburg begin je er al helemaal niet aan. Hoe realiseer je zoiets? Met een glorieuze politieke loopbaan natuurlijk! ANS biedt je de kortste cursus politieke filosofie ooit en handige tips om binnen de korste keren het stokje van Jan-Peter over te kunnen nemen.

In een ver en grijs verleden bestond er nog geen politiek. Hoewel het pad der mensheid niet werd verlicht door Melkertbanen, Zalmsnippen of dubbel teruggegeven Kwartjes van Kok, werd ook niemand geplaagd door glazen plafonds, vennootschapsbelastingen of Harry Wijnschenk. Moties van wantrouwen waren dun gezaaid, proefballonnetjes bleven veelal aan de grond en er werden geen klimaten geschapen waarin een politieke moord kan plaatsvinden. Gelukzalig was de mens, en hij telde zijn zegeningen. De mensheid bevond zich in wat de Franse filosoof Rousseau de natuurstaat noemde: bezit werd bepaald op basis van fysieke superioriteit. Concreet: wie het snelst was, raapte de meeste nootjes en de sterkste at ze op. Dit alles veranderde toen een bijzonder uitgekookt exemplaar een revolutionaire daad verrichtte. Hij koos een stuk grond uit met voldoende nootjes, bouwde hier een hekwerk met prikkeldraad omheen en plantte een bordje voor het geheel met de tekst ‘Deze nootjes zijn van mij.’ Toen niemand anders vervolgens zo stom was om hier in te trappen, was de introductie van het privé-eigendom en daarmee de basis van de huidige politieke samenleving een feit Omdat nooit iedereen precies evenveel kan bezitten, leidt het bestaan van privébezit per definitie tot maatschappelijke ongelijkheid. Dit veroorzaakt enerzijds hevige gevoelens van afgunst bij de onderbedeelden; anderzijds ontwikkelt het rijkere deel van de bevolking een sterke drang tot lijfsbehoud. De rijken hadden van oudsher de touwtjes in handen en gingen zich dan ook gretig te buiten aan schaamteloze zelfverrijking. Helaas hadden de nooddruftige sloebers de hinderlijke neiging om de machtige elite een kopje kleiner te maken, waarna de nieuwe, nobele leiders het helemaal anders zouden gaan aanpakken. Natuurlijk gingen deze onzelfzuchtige lieden binnen de kortste keren zelf de tirannieke oligarchen uithangen, waarna de hele geschiedenis weer opnieuw kon beginnen. Verantwoordelijk voor het feit dat tegenwoordig geen koppen meer worden gesneld, is de democratie. Het Unique Selling Point van dit deugdelijk doortimmerde staaltje lange termijnplanning, is dat het de politieke golfbewegingen in redelijk goede banen leidt. Wanneer een partij die de onderklasse vertegenwoordigt aan de macht mag ruiken, wordt zij na verloop van tijd hooguit beschuldigd van pluchekleverij en vervreemding van haar achterban. Deze zonden worden vervolgens slechts bestraft met een verkiezingsnederlaag en wegpromovering van de desbetreffende partijleider naar een willekeurig internationaal economisch orgaan, waarna de rest als gebeten hond de wijk in moet om het contact met de man in de straat op te waarderen. Ondanks het meer vriendelijke karakter, blijft de basis van het politieke proces echter identiek. Het democratische stelsel is een directe afspiegeling van de universele dissonante tussen de have’s en have-not’s. Er zijn dan ook ruwweg slechts twee relevante partijen aanwezig in de politieke arena: de rechtse, liberale, conservatieve bovenklasse enerzijds en de linkse, sociale progressieve onderklasse anderzijds. Deze worden in Nederland vertegenwoordigd door respectievelijk de VVD en de PvdA.

Andere partijen zijn minder relevant en in het licht van een aanstaande parlementaire loopbaan daarom een minder goede keuze: nu onder het verlichte adagium van scheiding van kerk en staat alle religieuze beleving naar de privé-sfeer is verbannen (en ook daar weinig relevant bleek), is een partij die gestoeld is op het christelijk gedachtegoed niets meer dan een zinkend schip. Exit CDA, kabinet-Balkenende of niet. Ook D66 is geen optie: een partij met als hoofddoel de politieke besluitvorming nog net ietsje democratischer te maken, heeft in beginsel een beperkte houdbaarheid. Een carrière bij de LPF heeft al helemaal geen kans van slagen: een ruziënd ratjetoe van verveelde zakenmannen dat, al dan niet in de geest van Pim, uitsluitend onzinnigheden debiteert, biedt weinig toekomstperspectief. Met SP en Groenlinks is het verhaal ietsje anders. Opkomen voor armlastige stumpers scoort altijd goed en je komt op feesten en partijen dan ook verrassend goed weg met linkse praat. Dankzij de identiteitscrisis van de PvdA, zullen beide partijen bovendien nog wel wat groeien in de nabije toekomst. Het manco van deze twee is echter dat ze eerder linkse intellectuelen aanspreken dan Jan-met-de-pet; bovendien mag worden verwacht dat Wouter Bos en de zijnen na het opgraven van de noodzakelijke roots weer op oude sterkte zullen terugkeren aan het linkse front, hiermee de SP en Groenlinks terugdrukkend in het extreemlinkse hoekje waar ze thuishoren. Uit carrière-overwegingen zijn beide partijen dan ook minder geschikt om een politieke loopbaan bij te beginnen.

Resteren aldus PvdA en VVD. Deze partijen belichamen de universele politieke strijd tussen links en rechts – wie beweert dat deze tegenstelling aan betekenis inboet, heeft er niets van begrepen – en fungeren dan ook als ideaal startpunt voor een flitsende carrière. Een baan bij de PvdA is dan wellicht nog het meest uitdagend: deze partij begint nu aan haar zeven magere jaren, moet een drastische verjongingskuur ondergaan en zal behoorlijk wat vindingrijkheid aan de dag moeten leggen om weer op volle kracht het linkse gedachtegoed te kunnen verkondigen. Een regeringsfunctie namens deze partij is al helemaal interessant: in deze positie zul je je machtige positie moeten kunnen verenigen met je verantwoordelijkheid ten opzichte van de zwakkeren in de samenleving. Werken bij de VVD is een stuk makkelijker. De partij heeft een natuurlijke autoritaire instelling die goed is te verenigen met het besturen van een land en ze heeft bovendien een ijzersterke greep op een relatief stabiele doelgroep: de autorijdende, blanke, ietwat egoïstische veelverdiener. Haar doelstellingen zijn helder: het opofferen van zeldzaam natuurlandschap voor zo veel mogelijk vijfbaanswegen, lastenverlichting uitsluitend voor welgestelde huizenbezitters en een sluitende rijksbegroting ten koste van betaalbare zorg. Wanneer je als vertegenwoordiger van dergelijke idealen nog in de spiegel durft te kijken, kun je direct bij de VVD aan de slag. Zo niet, dan staat niets een glorieuze toekomst bij de PvdA nog in de weg.