Uit de Oude Doos: Wat hebben we eigenlijk te vertellen?

Iedere twee weken rakelt ANS herinneringen op door een artikel uit de archieven te plukken. Deze week in de nostalgische rubriek: de medezeggenschap uitgekleed.

Vrij weinig. Dat is het enige juiste antwoord op de vraag in de titel van dit bericht. Sinds er in 1997 werd besloten dat studenten niet langer de goedkeuringsrechten van voorheen hadden en de Universitaire Gezamenlijke Vergadering (UGV) werd opgericht, is de macht van studenten verwaterd. Pijnlijk werd dit opnieuw duidelijk afgelopen maandag. Toen besloot Roelof de Wijkerslooth, de voorzitter van het College van Bestuur (CvB), dat de medezeggenschappers best mogen meepraten, maar dat het daarbij blijft. 'Het CvB is mordicus tegen instemmingsrecht van de UGV bij frequentieverandering. De UGV moet geen bestuursrol krijgen,' aldus de CvB-voorzitter. In de introductie-editie van 2002 werden ook nog een andere reden aangedragen voor de geringe inspraak van de universitaire studentenraad. Stijn Lefebure, toenmalig fractievoorzitter van de door ANS opgezette partij Student '01, gaf zijn collega's een veeg uit de pan: 'De ideeën van de studentenraad zijn van een bedroevend laag niveau.' Dit werd bovendien beaamd door de ex-USR-voorzitter Pepijn Oomen die 'zo snel mogelijk het oude systeem terug wilde hebben.'

Lees hieronder het volledige artikel uit de ANS introductie 2002.

Verdeel en heers

Het opkomstpercentage van 21,2 procent bij de laatste studentenraadsverkiezingen bewijst dat de Nijmeegse student geen boodschap heeft aan universitaire politiek. De troebele medezeggenschapsstructuur is hier zeker debet aan. Wat doen de raden en vergaderingen die de student vertegenwoordigen? ‘De ideeën van de Studentenraad zijn van een bedroevend laag niveau.’

Tekst: Erik Jacobs Illustratie: Michel ter Haar

Bij wet is bepaald dat studenten recht hebben op medezeggenschap over het beleid van de universiteit. De medezeggenschapsstructuur op de KUN is echter zo ondoorzichtig dat het voor een student erg moeilijk is zijn stem te laten horen. In een poging de kluwen te ontrafelen blijkt een duidelijke samenhang tussen al deze organen niet te ontdekken. Het is een warboel van instanties, vergaderingen, studentenpartijen, koepels en platforms. Op universitair niveau behartigt de Universitaire Studentenraad (USR) de belangen van de student. De studentenraad heeft veertien zetels; acht worden bezet door democratisch gekozen studenten, zes zijn voor de koepels: overkoepelende organen die de belangen behartigen van de cultuur- en faculteitsverenigingen. Nijmegen heeft dit jaar drie studentenpartijen: SIAM, Student ’01, Akkuraatd. Zij bezetten respectievelijk vijf, twee en één zetel in de USR. Akkuraatd is ontstaan nadat studentenvakbond AKKU haar koepelzetel in de studentenraad opgaf. Met een gekozen lid in de raad heeft AKKU meer mogelijkheden tot inspraak; de gekozen leden hebben namelijk naast de studentenraad ook de mogelijkheid hun stem te laten horen in de Universitaire Gezamenlijke Vergadering (UGV). In de UGV zijn naast studenten ook personeelsleden vertegenwoordigd (de ondernemingsraad (OR)). Hierin vindt het zogenaamde strategisch debat over onderwijs en onderzoek aan de KUN plaats. Het kleine groepje studenten dat de medezeggenschap verzorgt erkent dat deze situatie verre van ideaal is: ‘Medezeggenschap is natuurlijk altijd reactief,’ stelt Pepijn Oomen, afgelopen jaar voorzitter van de USR en voormalig fractievoorzitter van SIAM. Dat betekent dat alleen achteraf gereageerd kan worden op beleidspunten en er geen werkelijke inspraak is voor studenten. Oomen betreurt dat de inspraak die studenten in het verleden hadden is vervangen door een medezeggenschap. De inspraak die studenten in de medezeggenschapsstructuur hebben, is uitermate beperkt. De studentenraad kan wel de details in de plannen van het College van Bestuur (CvB) aanvechten. De invoering van de Bachelor-Master (BaMa) is hiervan een goed voorbeeld. De USR moest zich er krachtig voor inzetten om instemmingsrecht te verkrijgen op dit onderwerp. ‘Alleen als het beschouwd werd als onderdeel van het Strategisch Plan hadden we er in de UGV invloed op. Dat is uiteindelijk gelukt,’ vertelt Oomen. De universitaire richtlijnen, opgesteld door het CvB, zijn in de UGV onder de loep genomen en aangepast op punten die volgens Oomen ‘voor de studenten echt niet door de beugel konden.’ Zo is het plan om op alle faculteiten het laatste studiejaar in het Engels te geven aangepast. ‘Nu gebeurt dat alleen wanneer daar goede argumenten voor zijn, bijvoorbeeld faculteiten waar docenten geen Nederlands spreken of als de lesstof volledig in het Engels,’ vertelt Oomen trots. De inspraak van studenten op langer niveau is groter. Op de faculteiten is er veel meer sprake van overleg en samenwerking tussen studenten en personeel. Elke faculteit heeft een Facultaire Studentenraad (FSR). Daarnaast bestaan per vakgebied opleidingscommissies (OPCIE), waarin docenten en studenten samen zitting hebben. De faculteiten hebben veel meer vrij spel in de wijze waarop bijvoorbeeld de BaMa precies ingevuld moet worden. ‘Op de meeste faculteiten worden commissies ingesteld als nieuwe onderwijstechnische zaken zoals de BaMa moeten worden ingevoerd. In deze commissies zitten leden van de facultaire studentenraad. Zij hebben dus vanaf het begin inspraak,’ licht Oomen toe. Om de inspraak van studenten op universitair niveau te vergroten, wil Oomen een verandering in de structuur van de medezeggenschap. ‘De ondernemingsraad heeft wettelijke inspraak op bepaalde gebieden, die de studentenraad niet heeft. In het verleden hadden we een Universiteitsraad, daarin konden personeel en studenten gezamenlijk meebeslissen over het beleid aan de KUN. Weliswaar verzandden de vergaderingen van de Universiteitsraad nogal eens in een eindeloos heen- en weergeouwehoer, maar er werd uiteindelijk wel besloten. Die structuur was veel doorzichtiger. Ik zie deze raad liever vandaag dan morgen hersteld. Als studenten en de ondernemingsraad altijd met elkaar zouden vergaderen, kunnen studenten gebruik maken van die inspraak. Dat zou de invloed van de studenten vergroten. Bovendien is een verbeterde communicatie tussen OR en USR van wezenlijk belang voor het functioneren van medezeggenschap. Het plan moet leiden tot een vergroting van de bevoegdheden van de USR. Samen met het CvB vindt de USR het belangrijk dat er officieel wel een aparte USR en OR blijven. Voor puur studentgerelateerde zaken zou de USR dan nog apart kunnen overleggen.’ Stijn Lefebure, voormalig fractievoorzitter van Student ’01, betwijfelt de goede wil van het CvB: ‘Die structuurwijziging dient alleen om minder te hoeven vergaderen. Dat voorstel heeft weinig te maken met de wil van het CvB om de inspraak van studenten te vergroten. Het CvB communiceert heel slecht met de USR. Als medezeggenschapsorgaan ben je afhankelijk van de informatie die je krijgt aangereikt. Die informatie komt nu vaak laat of helemaal niet door.’ De USR kan daardoor onvoldoende invloed uitoefenen. Dat is een gevolg van het feit dat de wet studenten onvoldoende beschermt waardoor het recht op openheid van bestuur niet goed kan worden afgedwongen. Lefebure denkt niet dat een structuurwijziging van de medezeggenschap de oplossing is voor een betere vertegenwoordiging van de student. ‘De controlerende functie van de USR werkt gewoon niet. Die problemen los je niet op door de structuur te wijzigen, maar door frisse en ongecorrumpeerde mensen met nieuwe ideeën binnen te halen. Het is een kwestie van mentaliteit. De ideeën die in de USR naar voren worden gebracht zijn van een bedroevend laag niveau, teveel toegespitst op details. Structuur, meebeslissen en reactiviteit hebben voorrang boven wat speelt onder de studentenpopulatie.’ Lefebure geeft toe dat een goed contact tussen een partij en de student moeilijk te verwezenlijken is. ‘Na verloop van tijd verlies je je frisheid. Dat gebeurde ook met Student ’01. Raak je die kwijt dan behartig je niet meer de belangen van de studenten, maar ben je alleen nog bezig met de andere medezeggenschappers en met vergaderen.’ Lefebure vindt dat de koepellieden ‘makke lammetjes’ zijn. ‘Ze hebben geen ervaring en ze mogen te weinig bij vergaderingen aanwezig zijn om zich te kunnen verdedigen. De personen op de koepelzetels zijn niet te onderscheiden van andere qua ideeën. Ze hebben te weinig kennis, opereren niet vanuit de achterban. Het zijn allemaal medezeggenschappers onderling. De koepels zouden een platform moeten vormen dat de belangen van de verenigingen behartigt en de onderlinge communicatie ondersteunt.’ Om de communicatie tussen de verschillende koepels en studentenorganisaties te verbeteren, ontwierp Lefebure het ‘kringplan’. ‘Het idee achter dit plan is dat een centrale organisatie niet enkel de verenigingen ontlast, maar ook dat er makkelijker samenwerkingen ontstaan tussen de verenigingen. Daardoor zullen er meer en betere activiteiten plaats gaan vinden,’ aldus Lefebure. Deze kring zou een samenbindend orgaan vormen zonder invloed op het beleid van de aangesloten verenigingen. De kring moet vraag en aanbod vann verenigingen op elkaar afstemmen en tegelijk een actief inspraakorgaan worden. ‘De Stichting Nijmeegs Universitair Fonds (SNUF), belast met het toekennen van subsidies, kan vanuit de kring worden benaderd,’ licht Lefebure toe. ‘Het wordt gedwongen beter te luisteren naar wat de verenigingen nodig hebben en vragen. In het plan komen meer verbindingslijnen tussen de verenigingen en naar het centrale niveau. Al met al zal het leiden tot een vergroting van de effectiviteit.’ Oomen is het niet met Lefebure eens. ‘Dat kringplan komt als extra orgaan boven de studentenorganisaties. Ik heb het nagevraagd bij de verschillende studentenverenigingen. Die zien het niet zitten dat er van bovenaf iets wordt opgelegd. Zij zijn eigenlijk wel tevreden met de huidige versplintering. Laat iedereen maar in zijn eigen hokje.’ Al met al blijkt dat de studentenpolitiek nog een lange weg van verbetering te gaan heeft. De opkomstcijfers van de studentenraadsverkiezing geven onder andere blijk van weinig contact tussen de studentenpartijen en de student in de collegebanken die zij vertegenwoordigen. Ook al deed Nijmegen het met een opkomst van 21,2 procent bij de studentenraadsverkiezing een stuk beter dan bijvoorbeeld Maastricht (8,6 procent). Medezeggenschap zegt de studenten blijkbaar niet zoveel. Het gebrek aan een duidelijke en heldere verbinding tussen de student onderaan en de USR aan de top zou hier debet aan kunnen zijn. Natuurlijk zijn er de koepels, maar zij hebben in de USR geen onderscheidende rol. Niet alleen omdat zij toegang hebben tot slecht de helft van de vergaderingen, maar ook door een gebrek aan expertise. Daarnaast is het afhankelijk van de personen in de OPCIE’s en FSR in hoeverre die raden contact hebben met de universitaire studentenraad. Er is geen sprake van structurele samenwerking met de centrale medezeggenschap. Daarbij komt dat niet veel studenten op de hoogte zijn van de bezigheden van hun opleidingscommissie of faculteitsraad. Een voorbeeld daarvan zijn de problemen met afstudeerplaatsen op de Faculteit Managementwetenschappen. Er is een tekort van meer dan zestig plaatsen. Studenten blijken in dergelijke gevallen eerder geneigd zich te wenden tot hun studievereniging dan tot de OPCIE. Als een heldere structuur had bestaan, zou die studievereniging in overleg met de OPCIE en eventueel de FSR, het probleem kunnen aankaarten op centraal niveau. Zo zou snel actie kunnen worden ondernomen. Het slechte contact tussen student en centraal niveau heeft niet alleen te maken met de samenwerking tussen centraal en decentraal niveau. Ook de samenwerking tussen de verschillende koepels en raden zou verbeterd kunnen worden. Het kringplan van Lefebure zou hiervoor wellicht een uitgangspunt kunnen zijn. Koepels als Ouverture (Culturele koepel voor bijvoorbeeld Diogenes, Imtekato en de Culturele Week) en het Studentenoverleg Faculteitsvereniging (SOFv) vertonen weer tekenen van leven. Dit kan bijdragen aan een beter contact tussen afzonderlijke studentenorganisaties en de studenten die zij bedienen. In de plannen voor de structuurwijziging in de medezeggenschap op universitair niveau, bestaat echter de kans dat de koepels aan nog minder vergaderingen kunnen deelnemen en daarmee hun positie nog minder inhoud krijgt. Dat lijkt niet de oplossing voor de ondoorzichtigheid van de medezeggenschapsstructuur. Een heldere structuur van beneden naar boven en een verbetering van communicatie van de verschillende instanties met de student zou al een hele verbetering betekenen. Daarbij zal de studentenraad zich een steviger positie moeten verwerven, om enigszins weerstand te bieden aan het College van Bestuur, die zakelijke belangen laat prevaleren boven die van de student.