Iedere maand rakelt ANS herinneringen op door een artikel uit de archieven te plukken. Deze week in de nostalgische rubriek: ‘Haastige Spoed... ’.
Gisteren bleek dat de Tweede Kamer niet erg enthousiast is over het experiment van onderwijsminister Jet Bussemaker om het bsa ook in het tweede en derde bachelorjaar in te voeren. In het oktobernummer van 2013 ging het openingsartikel over de invoering van het bsa-experiment voor tweedejaars studenten op de universiteit van Leiden. Hoe zat het ook al weer en wat voor implicaties zal een bindend studieadvies voor ouderejaars studenten hebben?
De Universiteit Leiden heeft een bindend studieadvies (BSA) in het tweede jaar ingevoerd. Studenten kunnen nu na het behalen van de propedeuse alsnog van hun studie worden gestuurd. Wordt deze maatregel een duwtje of een steek in de rug van de student?
Tekst:Gijs Hablous en Lisanne Meinen
Illustratie:Rens van Vliet
Wie dit jaar een studie is begonnen aan de Universiteit Leiden moet zich een jaar langer bewijzen dan studenten elders in Nederland. Sinds het begin van dit collegejaar experimenteert de onderwijsinstelling met een bindend studieadvies in het tweede studiejaar. ‘Het is in het belang van de student om sneller af te studeren’, stelt Caroline van Overbeeke, woordvoerder van de universiteit. ‘De maatregel houdt studenten in een actieve houding en voorkomt financiële moeilijkheden.’ Behalve de Universiteit Leiden maken ook het University College Amsterdam en de Gerrit Rietveld Academie gebruik van de mogelijkheid tot experimenteren die onderwijsminister Jet Bussemaker biedt. Nieuwe voltijdstudenten dienen in hun eerste jaar 45 studiepunten (EC) te behalen. Binnen twee jaar moeten de propedeuse en een totaal van 90 EC binnen zijn. De nieuwe regeling zal ongetwijfeld haar doel bereiken en voor een hoger rendement zorgen, maar moet dat wel het uiteindelijke doel zijn? Is het aan een universiteit om voor haar studenten te bepalen hoe zij hun studie inrichten?
Verschoolsing of ontplooiing
Een ideale universitaire student zou kritisch, zelfstandig, verantwoordelijk, breed geïnteresseerd en intrinsiek gemotiveerd moeten zijn. Een universiteit zou de ontwikkeling van deze eigenschappen moeten faciliteren. Met haar experiment lijkt Bussemaker deze zelfstandigheid en verantwoordelijkheid echter niet serieus te nemen. Van de huidige student kan worden verwacht dat deze goed in staat is voor zichzelf te beslissen wat van belang is: studietempo of studieresultaten, financiën of extra activiteiten. De ingevoerde maatregelen lijken voor een verschoolsing te zorgen die studenten als op een lopende band door hun studie voert. Volgens Van Overbeeke is hier geen sprake van. ‘Het doel is niet om studenten met dikke brillen en hun neus in de boeken door hun studententijd heen te jagen.’ De woord- voerder meent dat er genoeg tijd is om naast het behalen van de vereiste studiepunten een nevenfunctie te onderne- men, ervan uitgaande dat in het eerste jaar de propedeuse is behaald. De wisselwerking tussen studie en een bestuursfunctie is lastig. Vaak is er sprake van overlappende roosters met verplichte colleges en belangrijke vergaderingen. Mohammed Mohandis, PvdA-kamerlid en tijdens zijn studententijd fervent bestuurder, benadrukt het belang van extracurriculaire activiteiten voor een betere positie op de arbeidsmarkt. Onderzoek van de Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV) bevestigt dit: ‘Sollicitanten met dergelijke ervaring zijn zelfbewuster over hun capaciteiten. Op deze manier kan de werkgever een duidelijk beeld van de sollicitant vormen.’ Studentbestuurders die bang zijn in tijdsnood te komen door de ingevoerde maatregelen kunnen worden vrijgesteld van deelname aan het experiment. Het is echter onduidelijk voor welke activiteiten dit mogelijk is en wat de minimale tijdsinvestering moet zijn om in aanmerking te komen voor een dergelijke vrijstelling. Door deze onduidelijkheden kan de regel erg breed worden geïnterpreteerd. Volgens student Bestuurskunde Marc Hogenhuis, tevens lid van de Universiteitsraad van Leiden, is deze uitzonderingsregeling mede het gevolg van felle discussies in de raad. Hij zegt toe te zullen zien op correcte implementatie van het plan. Mohandis benadrukt dat het hier gaat om een experiment: ‘We moeten zorgen dat het geen glijdende schaal wordt, er moet een eindpunt zijn. Daarnaast wil ik een goede en objectieve evaluatie van het hele project zien, voordat al dan niet wordt besloten tot algehele invoering.’
Unieke studies
Wanneer studenten na twee jaar een negatief studieadvies ontvangen, hebben zij het recht een vergelijkbare studie aan een andere onderwijsinstelling te starten. Dat is echter niet mogelijk wanneer zij een studie doen die aan geen enkele universiteit op dezelfde manier wordt aangeboden. Mohandis diende onlangs een motie in waarmee deze zogenaamde unica worden uitgesloten van deelname en de betreffende studenten worden beschermd tegen het experiment. Na een bezoekje aan de website van de Leidse universiteit blijkt echter dat niet alle unieke studies zijn uitgesloten, Islamstudies is volgens de site bijvoorbeeld ‘uniek in Nederland en West-Europa: nergens anders is het mogelijk om alle stromingen van de islam binnen één universitaire opleiding te bestuderen.’ Zo worden meer studies trots aangeprezen, bovendien hebben ze unieke registratienummers in het officiële register van opleidingen (CROHO). Volgens Van Overbeeke bestaan er voor studenten die niet aan de BSA-eis voldoen wel degelijk alternatieven en voldoet Leiden daarom aan de voorwaarden die Bussemaker stelt. ‘Als dit toch niet het geval is, respecteert de instelling de Tweede Kamer niet’, aldus Mohandis.
Onze toekomst
De Nijmeegse student hoeft voorlopig niet te vrezen voor de regeling. Hier geldt pas sinds september 2011 een BSA in het eerste jaar van de bachelor. Dat is voor de RU genoeg reden om voorlopig de resultaten nog even af te wachten. ‘De Radboud Universiteit heeft geen concrete plannen om het BSA in te voeren in het tweede en derde studiejaar’, zegt Martijn Gerritsen, woordvoerder van de RU. ‘We vinden het wel een interessant experiment en volgen de ontwikkelingen bij andere universiteiten.’
Een pure rendementsmaatregel als deze past niet in het beeld van de ideale universiteit. Als financiële en politieke drijfveren wegvallen, verdwijnen tevens de belangrijkste redenen voor de proef; idealistische argumenten zijn er nauwelijks. Voor de Leidse proefkonijnen is het misschien te laat, maar laten we voor de rest van de studenten hopen dat het bij een experiment blijft.