Het Koninkrijk der Nederlanden in de winter van 2013

Hoe standvastig ’s lands conditie in dit donker tijdsgewricht! Hoe hemeltorsend flink gedragen ‘t kille juk der wintervorst! Hoe langverwacht die stille ochtend waarop Hollands adelborst bij ’t openen der vensters keek in de ogen van de tandartsassistente, waar het altijd lente is!

In de winter van 2013 gebeurde er in Nederland iets wonderlijks. Waar we de winter al die eeuwen hadden beschouwd als een natuurverschijnsel, zagen we hem nu pas voor wat hij echt was: een goddeloos onrecht dat ons werd aangedaan. Het verzet begon klein, zoals dat gaat: mensen die bij de koffieautomaat tegen elkaar mompelden dat ze het wel gezien hadden met dit slechte weer, en dat het maar eens afgelopen moest zijn met de kou. Op enig moment werd deze publieke onrust ook door journalisten opgepikt en kon je de meisjes van Wakker Nederland horen zeggen dat ‘Nederland helemaal klaar was met de winter en echt behoefte had aan de lente’.

Het is in geen enkel opzicht een zware, die winter van 2013. Niet bijzonder veel sneeuw, niet bijzonder veel kou, niet bijzonder veel glijpartijen of treinstoringen. Het was vooral een nogal gemiddelde winter. Desalniettemin zei een medetreinreiziger zonder een spoortje ironie: ‘We hebben eindelijk wel eens lente verdiend. Één crisis is genoeg!’

De lente als een recht, en niet als een atmosferische toestand. Ik moet er nog aan wennen. We doen net of de natie maanden lijdzaam heeft moeten buigen voor de tirannie der tetrarchen van het vierde jaargetij: november, december, januari, februari (goddank die laatste slechts van korte duur). Alsof zij het vaderland met hun ijzige klauwen een elfde oudtestamentische plaag voorbereidden, en dat er geen aalmoezenier was die het volk, ontredderd en bedremmeld, de vrome Job gelijk, een warme deken bood.

Hoe dat ook zij: het juk is nu afgeworpen, de gesel gebroken, de Bastille geslecht. Kleingeestig zij die ons waarschuwen dat er vanaf 30 april nog een nieuwe vorstperiode wordt voorspeld. Wij zullen kunnen zeggen dat we ons recht hebben verdedigd en voor ons nageslacht een eeuwigdurende lente (‘Nie wieder Winter’) hebben gewaarborgd.

Wanneer de eerste epen over deze horrorwinter worden opgetekend, dan zal de jongen die ik dinsdag in zijn zwembroek door de Molenstraat zag lopen de held blijken te zijn. Zijn optimisme, zijn verzetsdaad is ons een lichtend baken, en ik zal hem voor de eeuwigheid bezingen:

‘Muze, bezing mij de bronchitis…’

Dixi. Niek Janssen is classicus in spe.