44 gram per honderd

We waren aan elkaar overgeleverd, de twee eerstejaarsstudenten economie, de Turk op leeftijd en ik. Met ons vieren zaten we bij elkaar in de tamelijk volle intercity van Nijmegen naar Den Bosch. De economen hadden een geanimeerd gesprek over hun tentamen van die ochtend, ik las een boek en de Turk staarde om beurten mijn buurjongen en mij aan. ‘Christus, kan die verwarming niet aan?’ ‘Hij zal wel kapot zijn.’ De trein vertrok, en het was inderdaad behoorlijk koud. Voortdenderend passeerden we station Dukenburg. ‘Brr, kan de verwarming niet aan? Misschien die knop? Misschien kunnen we de conducteur vragen?’, probeerde de oude Turk het gesprek van enige minuten geleden te hervatten. Het kostte hem hoorbaar moeite om de zin te formuleren. ‘Nee, hij is kapot.’ Ik zei nog steeds niets. De Turk tegenover me keek me indringend aan, en wisselde weer naar het studentje naast me. Wijchen. Ravenstein. In Oss stonden we even stil. De Turk brak een reep chocolade aan, nam een flinke hap, stopte de reep terug in zijn tas, maar besloot niet veel later dat hij toch in een keer op moest. Oss-West. Er verscheen nog een reep, maar deze bleef ongeopend. De Turk bestudeerde de achterkant van de verpakking aandachtig. ‘Wie heeft scherpe ogen?’ Zijn buurjongen bood zich aan. ‘Hoeveel suiker zit erin?’ 44 gram per honderd, zo bleek. Achttien per reep. ‘Zo veel?’, vroeg hij, terwijl we Rosmalen passeerden. Hij keek naar de reep alsof hij een dood vogeltje in zijn hand had. Wat wanhopig keek hij ons drieën aan, we zwegen. Hij voelde nog eens aan de verwarming, opende zijn mond, bedacht zich, zweeg. Den Bosch-Oost, Den Bosch. Met z’n vieren stapten we uit. De studenten en ik haastten ons naar onze volgende trein, de Turk sjokte richting uitgang. Hij heeft nog iets gemompeld, maar ik heb hem niet verstaan. ’s Avonds, na de voorstelling, kwam ik terug in Nijmegen. Ik zocht een kruk uit in mijn kroeg en bestelde een biertje. Met mijn hoofd de andere kant op gedraaid hoorde ik het dialoogje naast me. ‘Kom je hier vaker?’ ‘Soms’. De stilte. ‘Weertje, hè.’ Het gesprek was al voorbij voor het begonnen was. Het waren de donkere dagen voor Sinterklaas en misschien hadden we allemaal een beetje liefde nodig. Dixi. Niek Janssen is student klassieke talen. Meer Dixi lezen? Kijk dan hier.

 

Lees meer

Afasie

De stad Leiden is een stad die leeft. Ik bedoel: ze is een organisme. Ze ademt, ze slokt je op, ze spreekt. De gebouwen spreken. Een verlichte geest heeft daaraan uitdrukking gegeven door gedichten uit de wereldliteratuur op de muren van gebouwen te schilderen. Op het plein van een basisschool trof ik het gedicht Taalles van Elisabeth Eybers. De eerste strofe luidt: Die eerste mededele wat mens leer vóór drie jaar oud is levenslank genoeg om die akuutste nood te formuleer soos: ek het honger … hou van jou … is moeg … Tenzij je zelfs die woorden niet meer hebt. Zolang als ik me eerlijk gezegd kan herinneren had mijn opa afasie. Hij zat ook in een rolstoel en hij kon zijn ene arm nauwelijks nog gebruiken, maar de afasie heeft altijd de meeste indruk op me gemaakt. Na een herseninfarct, waarbij zijn taalcentrum was beschadigd, zou hij het de laatste tien, vijftien jaar van zijn leven moeten doen met een zevental woorden: ‘hallo’, ‘vandaag’, ‘van’, ‘hier’, ‘ja’, ‘nee’ en ‘godverdomme’. De noodzaak maakte hem vindingrijk. Om zich te kunnen uitdrukken gaf hij woorden nieuwe betekenissen. ‘Hier’ werd een telwoord. Als opa zei: “Van… Hier, hier, hier, hier, hier” kon je er donder op zeggen dat hij het over zijn vijf kinderen had. De combinatie ‘hallo vandaag!’ werd een vloek die hij uitsprak als we hem niet begrepen. Natuurlijk had ‘godverdomme’ volstaan, maar als je zo vaak verkeerd verstaan wordt wil je ook wel eens variëren. Ik vond het vreselijk en indrukwekkend. Ik las graag, ik schreef graag. Een leven met maar zeven woorden kon ik me niet voorstellen. Maar nu hij er zo’n drie, vier jaar niet meer is zie ik ook de schoonheid van zijn afasie. We praatten niet alleen met opa, we luisterden echt. We moesten wel: als je maar zeven woorden hebt heeft elk woord lading. Geen ruimte voor cynische eufemismen (‘Hij is eigenlijk een ontzettend leuke jongen’); geen ruimte voor holle superlatieven (‘Ontzettende topavond gehad’). Geen verhullend taalgebruik, geen sarcasme. Geen ruis. Ik zit weer in de taalles van Elisabeth Eybers: 'n Maand daarna - want tyd bring raad - hanteer hul moeiteloos diggeweefde sin, die voegwoorde van kunstige verweer soos: daarenteen … ondanks … desnietemin … Ik hoor de buren ruzie maken. Ik hoor de politicus een semantische discussie voeren. Ik hoor de mensen in de stad praten, praten, praten. Waarom begrijpen we elkaar niet? Praten we te weinig? Luisteren we niet genoeg? Misschien zijn we toe aan collectieve afasie. Godverdomme. Dixi. Niek Janssen is classicus in spe en is al met woorden bezig sinds hij als kleuter de achterkant van melkpakken las. Meer Dixi lezen? Kijk dan hier.

 

Lees meer

Appendixi

Er zijn er die mij hebben gevraagd waarom dit tweewekelijkse stukje proza Dixiheette. Dat zit zo. Waarschijnlijk het treurigste product van de menselijke geest is de Dixi. Zo’n verplaatsbare  toiletcabine, in het blauw, groen of rood. Je ziet ze vaak bij festivals. Het was een  goedkope metafoor te zeggen dat de Dixi als het leven is: eenzaam, benauwend, en als je er eenmaal bent wil je zo snel mogelijk weer weg. Wankel, bovendien, en als-t-ie omlazert krijg je een enorme lading stront over je heen. Het spijt me dat die metafoor me desalniettemin inviel toen ik eind augustus 2012 langs een kudde van deze mobiele poepdozen liep. Maar u moet wel begrijpen dat een classicus als ik haast per definitie nostalgisch is, en dat het me daarom zo rond de introductie vaak wat zwaar te moede wordt. Daarbij verliep deze introductie in het bijzonder voor mij op het persoonlijk-romantische vlak toch al onfortuinlijk. Toen de lieve redacteuren van ANS dus wilden weten hoe mijn veertiendaagse gedachtendiarree moest heten, was er maar een antwoord mogelijk: Dixi. … Ach, lieve lezer, was bovenstaande anekdote waar geweest, dan was het allemaal al erg genoeg. Maar de echte verklaring is dit. Toen ik eind augustus 2012 langs diezelfde rij plastic stinkhutten liep, was het eerste dat ik dacht: ‘Waarom staat er in hemelsnaam “ik heb gezegd” op die hokjes?’ Op dat moment wist ik dat het proces van classicuswording onomkeerbaar was; tegelijk een treurige en een vrolijke gedachte. Een grimlachje verscheen op mijn gezicht – hetzelfde grimlachje dat mijn stukjes hopelijk op uw gezicht zouden brengen. Vandaar: Dixi. Ik heb gezegd. U hebt gelezen. Daarvoor mijn dank. Niek Janssen blijft classicus in spe.

 

Lees meer

Damnatio memoriae

Als je in de aula zit, boven, in de senaatszaal, word je aangekeken door een stuk of vijftig heren op leeftijd. Portretten van de rectores magnifici, stuk voor stuk op hun paasbest. Een herinnering aan negentig jaar universiteit in Nijmegen. Zo niet vandaag. Ruim een derde van de schilderijen was nergens te bekennen. En zomaar, ineens, ben je uit het collectief geheugen verdwenen. Een lege plek aan de muur. Het is misschien wel de grote angst van veel mensen, míjn grootste angst: dat niemand je zich meer herinnert. Het is in ieder geval waarom mensen piramides bouwen, president willen worden, columns schrijven. Allemaal in de hoop om dat moment uit te stellen waarop de mist van de tijd je inhaalt. Al heel lang weten mensen hoe krachtig het wapen van de herinnering is. Bij de Romeinen gold de ‘verbanning van de herinnering’, de ‘damnatio memoriae’, als de ergst mogelijke straf. Een goed voorbeeld is misschien wel mijn favoriete schilderij: het familieportret van keizer Septimius Severus. Septimius en zijn vrouw Julia Domna staan afgebeeld, met voor hen hun zoontjes Geta (links) en Caracalla (rechts). Nadat Septimius was overleden werden Geta en Caracalla samen keizer van het Romeinse rijk. De wrede Caracalla wilde de macht echter niet delen, vermoordde zijn broer, en kondigde een ‘damnatio memoriae’ af: er mocht niet meer over Geta gesproken en geschreven worden, en al zijn afbeeldingen moesten worden vernietigd. Het fascinerende resultaat is bovenstaande afbeelding. Niemand die zich afvraagt wie die drie gezichten zijn, je blik wordt onwillekeurig naar de vage vlek getrokken. Er is geen beterer manier om te zorgen dat iemand herinnerd wordt dan te proberen zijn herinnering uit te vagen. Als je niet wilt dat mensen een boek lezen, moet je het niet op de verboden lijst zetten. Als je niet wilt dat mensen Wilders stemmen, moet je niet constant vertellen wat een nare vent het is. Als je wilt dat iemand aan een roze olifant denkt, dan zeg je: 'Denk niet aan een roze olifant.' Eenzelfde uitwerking hadden de lege plekken aan de muur in de senaatszaal op mij. Ik liep naar de muur om te kijken tussen welke rectoren de gaten zaten, zodat ik later thuis op kon zoeken wie er ontbrak. Bij de muur aangekomen zag ik de ontbrekende portretten in een hoekje staan. Een man kwam binnen om ze weer terug te hangen. Ze waren alleen even opgepoetst. De namen heb ik niet meer opgezocht. De lege plekken zal ik snel vergeten. Dixi. Niek Janssen is classicus in spe en heeft zelf soms ook last van herinneringsdrang, maar wil vooral voor wie hij liefheeft heten.. Meer Dixi lezen? Kijk dan hier.

 

Lees meer

De Bakker

Zijn naam was die van een Romeinse held of de schurk uit een Bond-film. Zijn voorouders moeten al hebben voorvoeld dat hun geslacht voor grootse daden bestemd was: ze vertaalden hun achternaam, ‘De Bakker’, naar het Latijn. Op 22 november 1986, zonder kuitbeen en met slechts twee volgroeide tenen, kwam Oscar Pistorius ter wereld. Emancipatoire daden zijn er in allerlei vormen. Aletta Jacobs vroeg de minister-president of ze medicijnen mocht studeren. Harvey Milk stelde zich verkiesbaar als gemeenteraadslid. Rosa Parks ging simpelweg voorin de bus zitten. Wat de drie gemeen hebben: ze deden dit niet ondanks (noch vanwege) hun geslacht, hun seksuele geaardheid of hun ras. Ze deden het omdat ze het wilden, omdat ze er recht op hadden, of omdat ze er goed in waren, met andere woorden: omdat ze mensen waren en omdat wat ze deden eigenlijk niet meer dan vanzelfsprekend was. Oscar Pistorius hoort in dit rijtje thuis. Het leven van Pistorius is als een klassieke tragedie. Hij leek te zijn geboren voor het ongeluk, maar werkte zich naar de top. Hij deed aan rugby, waterpolo, tennis en worstelen. Hij won hardloopmedailles op de Paralympische spelen van Athene en Peking. Hij kreeg een relatie met een supermodel. Op de piek van zijn leven nam hij in Londen als eerste gehandicapte atleet deel aan de reguliere Olympische spelen. Zonder benen hardlopen op het hoogste podium: de ultieme emancipatoire daad. Het wachten was op de peripetie: het moment dat Pistorius zichzelf de ondergang in zou storten. Geheel conform de conventies van het treurspel schoot hij op Valentijnsdag 2013 zijn vriendin dood. Pistorius’ eerste emancipatoire daad was zijn deelname aan de Olympische spelen van 2012. Zijn tweede verrichte hij op de Paralympische spelen van datzelfde jaar door in de finale van de 200 meter tweede te worden achter de Braziliaan Alan Fonteles Cardoso Oliveira. Pistorius liet zien dat hij niet onfeilbaar was en zijn verhaal niet uniek: net als ieder mens kan de gehandicapte winnen en verliezen. Het zou onkies zijn en van weinig empathie en historisch besef getuigen om zijn derde daad op één lijn te stellen met zijn eerdere en die van Jacobs, Milk en Parks. Maar waar zij te maken met het stigma dat er geen plaats voor hen zou zijn om normaal te functioneren in de samenleving, moest Pistorius nog tegen een tweede vooroordeel opboksen: dat gehandicapten zielig zouden zijn. Op een bepaalde, afschuwelijke manier liet Pistorius op 14 februari zien dat niets menselijks hem vreemd was. Door zijn gruweldaad is Pistorius van een vlak in een rond personage veranderd. Hij is niet alleen een held, hij is niet alleen een schurk. De NOS beschrijft hem niet meer als ‘gehandicapte atleet’ maar gewoon als ‘atleet’. Zijn feilbaarheid, de nuance en complexiteit van zijn levensverhaal heeft hem zowel herkenbaarder als bovenmenselijker gemaakt. Een Orestes, een Achilles, een Hercules. Een tragisch figuur. Zo werd De Bakker tot mythe. Dixi. Kijk hier voor meer Dixi.

 

Lees meer

Eenhoorngrot

Maar weinig West-Europeanen hebben de ambitie om naar Noord-Korea te verhuizen. Ik snap dat best. De staat van de mensenrechten, de persvrijheid, het weer: allemaal niet om over naar huis te schrijven. Toch krijg je daar wel wat voor terug. Er zijn maar weinig landen met een zo stabiele regering, bijvoorbeeld, en studeren is in deze Democratische Volksrepubliek nog altijd gratis. Maar het belangrijkste argument voor een verhuizing lijkt me de berichtgeving van het staatspersbureau, de Korean Central News Agency (KCNA). Waar het Algemeen Nederlands Persbureau ons overspoelt met nare berichten over de krimpende economie, de dalende onderwijskwaliteit en de ochtendziekte van Kate, brengt de KCNA dagelijks een glimlach op het westerse gezicht. Is het niet het bericht dat wijlen Kim Jong Il onder een dubbele regenboog geboren is, dan weten ze wel te vertellen dat hij als student al vijftienhonderd boeken publiceerde. En wist u ook dat de voormalig leider van de Volksrepubliek tevens de uitvinder van de hamburger is? Maar het fraaiste bericht kwam deze week. Noord-Koreaanse archeologen hadden een ‘Eenhoorngrot’ gevonden in de hoofdstad Pyongyang. Deze vondst bevestigde dat Tongyong, de tiende-eeuwse koning van het nog verenigde Korea, die volgens de lokale geschiedenisboekjes op een eenhoorn reed, in Pyongyang had gewoond. En daarmee was Pyongyang de legitieme hoofdstad van zowel Noord- als Zuid-Korea. Het opmerkelijkste aan het verhaal: de grot werd gevonden op slechts tweehonderd meter van een grote tempel midden in de hoofdstad. De belangrijkste aanwijzing voor de archeologen? Een grote steen met daarop het woord ‘EENHOORNGROT’. Nog een wonder dat ze hem niet eerder ontdekt hebben. Och, och, die gekke Koreaantjes. Zoiets zou je hier nou nooit op het nieuws zien. Zonde eigenlijk: het zou de mensen denk ik goed doen als er af en toe eens een maffe classicus voorbij kwam die beweerde de botten van een cycloop of het lijk van de hydra te hebben gevonden. Maar helaas, geen westerling die nog met fabeldieren aan durft te komen kakken. Hier geen Koreaanse toestanden. Gekke, gekke Koreaantjes: we lachen om hun staatspersbureau. Nee, dan het NOS Journaal. Ik zag ze langskomen deze weken: een hond die een auto bestuurt, een minuut lang Gangnam Style op Nederland 1 (toch nog Koreaanse toestanden). En daarvoor was onze publieke omroep voor een item over springende sterren ook al niet te beroerd. Verheugt u zich bovendien maar alvast op de berichtgeving over de aflopende Mayakalender komende week. Fabeldieren hebben we hier niet, maar wij hebben onze eigen Eenhoorngrotten. Dixi. Niek Janssen is classicus in spe en wil voor een item over cyclopenbotten best met een schepje naar Sicilië. Meer Dixi lezen? Kijk dan hier.

 

Lees meer

Fietsenmakers

Van de vele inwijdingsrituelen die het studentenleven kent is het bezoek aan de lokale fietsenmaker de meest onvermijdelijke. Je oude, trouwe middelbareschoolfiets wordt geheid een keer gestolen, bij voorkeur direct tijdens je introductie – je kunt het maar gehad hebben. Dat is tot daar aan toe: je koopt via Marktplaats een studentenstadfähig barrel en je kunt weer vooruit. Maar de studentenfiets vergt ook regelmatig kleiner onderhoud. Een grapjas gaat er met je zadel vandoor, je fietsenstallingbuur trekt met zijn stuur je remkabels los, een halfverlopen randdebiel trapt je koplamp eraf op weg van de Stretto naar TweeKeerBellen. Toch stel je je eerste fietsenmakerbezoek uit (wat betreft die koplamp neem je voortaan sowieso genoegen met twee HEMA-lampjes à raison de 3 euro) – tot het moment dat je net niet geschept wordt door die lullige Prius uit het zijstraatje dat je net over het hoofd hebt gezien. Met gezonde tegenzin breng je na deze bijna-doodervaring je eerste bezoek aan De Concurrent, c.q. de ID’ers onder het Erasmusgebouw, de brombeer onder Hoogeveldt, of de fietsenmaker onder het station (waarom fietsenmakers consistent naar de kelder worden verbannen is mij ook een raadsel), nog niet bevroedend dat dit het begin is van een relatie die gedurende je hele studententijd zal doormodderen. Een eenzijdige relatie weliswaar, want hoe vaak je je fietsenmaker ook bezoekt, hij zal nooit een teken van herkenning laten zien. Afgelopen maand zag ik mijn fietsenmaker iets vaker dan me eigenlijk lief was. De eerste keer was mijn stuur afgebroken; uitgerekend ergens voorbij Beek, zodat ik de zes kilometer naar Nijmegen met de fiets aan de ene hand en het stuur in de andere te voet kon afleggen. De tweede keer was het mijn zadelpen die brak; uitgerekend midden in de nacht zodat ik met mijn aangeschoten hoofd tegen de stoeprand ketste. Terwijl de fietsenmaker mijn zadelpen opmat, vroeg ik me af of er wel eens antropologen afstudeerden op het gedrag van deze unieke species. Fietsenmakers veinzen consequent een minderwaardigheidscomplex met hun ‘nou, maar hopen dat er een nieuwe oppast dan!’, hun ‘tja, we motten maar zien of-ie loskomt hè?’ en hun ‘Goh, kweenie of-’t gaat lukken’. Ik snap dat wel. ’t Is geen sexy metier, fietsenmaker, maar op deze manier verlenen ze hun beroep een eigen heroïek. Want hoe lastig ook het euvel, binnen een dag hebben deze working class heroes het verholpen. Het is een belangrijk inwijdingsritueel, dat fietsenmakerbezoek. Want hoe trots je ook bent op je P in Medicijnen, Natuurkunde of International Law, je staat toch maar mooi te kijken met die twaalf afgebroken spaken. En de supermannen met hun moersleutels zijn dan graag bereid om je de deugd van de nederigheid bij te brengen. Dixi. Niek Janssen is classicus in spe.

 

Lees meer

Het Koninkrijk der Nederlanden in de winter van 2013

Hoe standvastig ’s lands conditie in dit donker tijdsgewricht! Hoe hemeltorsend flink gedragen ‘t kille juk der wintervorst! Hoe langverwacht die stille ochtend waarop Hollands adelborst bij ’t openen der vensters keek in de ogen van de tandartsassistente, waar het altijd lente is! In de winter van 2013 gebeurde er in Nederland iets wonderlijks. Waar we de winter al die eeuwen hadden beschouwd als een natuurverschijnsel, zagen we hem nu pas voor wat hij echt was: een goddeloos onrecht dat ons werd aangedaan. Het verzet begon klein, zoals dat gaat: mensen die bij de koffieautomaat tegen elkaar mompelden dat ze het wel gezien hadden met dit slechte weer, en dat het maar eens afgelopen moest zijn met de kou. Op enig moment werd deze publieke onrust ook door journalisten opgepikt en kon je de meisjes van Wakker Nederland horen zeggen dat ‘Nederland helemaal klaar was met de winter en echt behoefte had aan de lente’. Het is in geen enkel opzicht een zware, die winter van 2013. Niet bijzonder veel sneeuw, niet bijzonder veel kou, niet bijzonder veel glijpartijen of treinstoringen. Het was vooral een nogal gemiddelde winter. Desalniettemin zei een medetreinreiziger zonder een spoortje ironie: ‘We hebben eindelijk wel eens lente verdiend. Één crisis is genoeg!’ De lente als een recht, en niet als een atmosferische toestand. Ik moet er nog aan wennen. We doen net of de natie maanden lijdzaam heeft moeten buigen voor de tirannie der tetrarchen van het vierde jaargetij: november, december, januari, februari (goddank die laatste slechts van korte duur). Alsof zij het vaderland met hun ijzige klauwen een elfde oudtestamentische plaag voorbereidden, en dat er geen aalmoezenier was die het volk, ontredderd en bedremmeld, de vrome Job gelijk, een warme deken bood. Hoe dat ook zij: het juk is nu afgeworpen, de gesel gebroken, de Bastille geslecht. Kleingeestig zij die ons waarschuwen dat er vanaf 30 april nog een nieuwe vorstperiode wordt voorspeld. Wij zullen kunnen zeggen dat we ons recht hebben verdedigd en voor ons nageslacht een eeuwigdurende lente (‘Nie wieder Winter’) hebben gewaarborgd. Wanneer de eerste epen over deze horrorwinter worden opgetekend, dan zal de jongen die ik dinsdag in zijn zwembroek door de Molenstraat zag lopen de held blijken te zijn. Zijn optimisme, zijn verzetsdaad is ons een lichtend baken, en ik zal hem voor de eeuwigheid bezingen: ‘Muze, bezing mij de bronchitis…’ Dixi. Niek Janssen is classicus in spe.

 

Lees meer

Honderd jaar eenzaamheid

'Ben jij toevallig van SPiN? Weet jij waar de mensen van de kroegentocht heen zijn?' Tien minuten geleden heb ik haar mentorgroepje zien vertrekken. 'Ze zijn me vast vergeten.' Ze plukt aan haar groene hemdje, haar hand trilt een beetje. Een kind dat haar moeder kwijt is. 'Weet je waar ze heen zijn?' Ze schudt haar hoofd. 'Volgens mij hoorde ik dat ze doorgingen naar de Billabong, zullen we ze gaan zoeken?' Geen reactie. In haar ogen staat de wereld stil. Haar blik zegt alles: het is de eerste dag van de introductie, haar outfit heeft ze al een week geleden uitgezocht, vanavond heeft ze een uur voor de spiegel gestaan. Het recept voor een ideale start van haar studententijd. En nu staat ze hier, alleen op de wereld, honderd jaar eenzaamheid. Terwijl De Jeugd uit de speakers pompt en de hele kroeg meezingt, staan op haar halve vierkante meter tijd en ruimte stil. 'Weet je waar de Billabong is? Zal ik even meelopen?' Ze haalt haar schouders op. Als ze een biertje in haar nek krijgt wordt ze resoluut: 'Nee, ik ga naar huis, ik heb het wel gezien hier. Dankjewel.' Niet veel later zie ik haar paardenstaartje naar buiten dansen. In de deuropening draait ze nog even om, maar loopt dan snel weg. Als ik een half uur later een eenzame mentor binnen zie lopen voel ik de bui al hangen. 'Heb je mijn mentorkindje gezien? Groen shirt, staartje, ze heet Marlies?' De tragedie in het klein voltrekt zich voor mijn ogen. Vanochtend zag ik haar bij het sportcentrum. 'Ze zijn me komen zoeken, wist je dat? Vandaag is echt super!' Marlies praat met iedereen en rent het hardst van allemaal. Ze scoort twee driepunters, verliest bij tafeltennis, maar wint twee potjes badminton. Er wordt heel wat afgelachen en–geknuffeld. Als het splashtennis uitmondt in een gigantisch watergevecht en ze een spons uitwringt in de nek van haar mentormama, kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat er een kleine valse grijns op haar gezicht verschijnt. Dixi. Niek Janssen is classicus in wording en stelt vast dat ook in zijn vijfde introductie de tijden maar weinig veranderd zijn.

 

Lees meer

Ik leef me eige leven

Het was een belangrijke dag, want mijn loopbaan stond op het spel. Voor een pas afgestudeerd classicus is het banenspectrum niet bijzonder groot. En aangezien ik niet van plan was de komende vijftig jaar cohort na cohort onwillige pubers dominus – domini – domino - dominum – domino bij te brengen, was het maar te hopen dat er genoeg onderzoeksplaatsen voor mij en mijn soortgenoten beschikbaar zouden blijven. Het was dan ook met de nodige zenuwen dat ik het pdf’je ‘20121029-definitief-regeerakkoord’ opende. Ja hoor. De onderzoeksagenda liep nog steeds via Economische Zaken en het ging nog steeds alleen maar over intensievere samenwerking met het bedrijfsleven. Voor een alfa als ik beloofde dat weinig goeds. Valorisatie, kennis-kunde-kassa… Voor de niet-ingewijde gaat dit wellicht wat te snel. Even wat gas terug: wat is eigenlijk het probleem? Wetenschappelijk onderzoek wordt steeds meer gefinancierd door het bedrijfsleven. En die bedrijven, maar ook de overheid, willen steeds meer dat de resultaten van dat onderzoek direct te vertalen zijn in winstgevende producten. Universiteiten worden dus gestimuleerd om precies de computerchip of het geneesmiddel uit te vinden dat een bedrijf wil hebben. ‘Valorisatie’, heet dat dan. Waar was de tijd van Hermans’ Onder professoren gebleven, dat de uitvinder van ‘de derde witmaker’ nog als wetenschapper verdacht was? Onderzoek moet dus vooral direct nuttig zijn. Hetgeen mij, als classicus, voor een schier onoverkomelijk probleem stelde. Hoe kon ik mijn onderzoek te gelde maken? Ik kon in Rome als gids gaan werken om tijdens rondleidingen de inscripties te vertalen, maar daar bleef het dan ook wel bij. Misschien kon ik zaterdag met Allerzielen maar beter een kaarsje gaan branden voor mijn carrière. Toen ik bij de Xenos in de rij stond met een zak waxinelichtjes herinnerde ik me plotseling een mailtje van enkele jaren geleden dat ik bewaard had.
beste bestuur, jullie zijn de vereniging van grieks en latijns toch? hoe zeg je ik leef me eige leven in het latijns, het is voor een tattoo? groetjex kimberley
Ik heb onmiddellijk een print van het bericht gemaakt, die met een foto van Kimberley’s onderarm (vitam ipsa duco) in een envelop gestopt, en het geheel naar Henk Kamp en Jet Bussemaker gestuurd. Met mijn toekomst in de wetenschap kwam het wel goed. Dixi. Niek Janssen is classicus in spe en begint nu hij voor deze column Onder Professoren herlezen heeft weer ernstig over zijn wetenschappelijke ambities te twijfelen.

 

Lees meer

Kus

Je geeft hem, maar zij kan hem niet houden. Hooguit kan ze hem teruggeven. De kus. Op het moment dat de lippen zich tuiten weten ze nog niet wat ze zullen worden. Een liefdeskus? Wellicht, wellicht ook de kusgroet, de kus vaarwel, de Franse kus, de nachtkus, de kus op de wang, de handkus, het kushandje, de luchtkus, de trouwkus, de verjaardagskus, de levenskus (Sneeuwwitjes prins) of de kus des doods (Harry Potters dementors). Deze week maakte één kus een bijzondere indruk op me. Niet de tongworsteling die zich voor mijn ogen in De Fuik voltrok (hoewel: wie wist dat het kaakscharnier zo ver kon buigen?). Niet de judaskus van Jetta Klijnsma. Nee, deze kus was van een heel andere orde. Op een balkon in Amsterdam stonden een man, een vrouw en hun drie dochters. Hij in kostuum, zij in een jurk, en de kinderen in identieke narcissengele jurkjes. Hij had net een contract getekend voor zijn nieuwe baan, en de vijf wuifden naar de menigte die zich voor het balkon verzameld had om het gezin te feliciteren. En toen was daar de kus. Willem-Alexander drukte Amalia een zoen op het achterhoofd. Een symbolische kus, want met deze kus werd ook definitief het stempel van de prinses van Oranje op het meisje gedrukt. Hier stond niet de Leeuwenkoning (‘Kijk, Amalia, alles wat het licht beroert is ons koninkrijk’), hier stond geen kersverse vorst die zijn troonopvolger feliciteerde. Hier stond een vader die zijn dochter een kus van troost gaf; troost voor de offers die dit kind nog zou moeten brengen. De term ‘koningsdrama’ kreeg een volledig nieuwe betekenis. Ik ben geen republikein, maar plotseling zag ik het probleem van de monarchie samengevat in een kus. Gelukkig waren er nog heel andere kussen. Aan Plato wordt een gedicht toegeschreven waarin te lezen staat dat de ziel op het moment van de kus naar de ander probeert over te springen. (Toegegeven, de romantiek van dit beeld verdwijnt wel een beetje als je bedenkt dat de classica J.K. Rowling het idee voor die dementors waarschijnlijk aan dit verhaal ontleende.) Ik vind dat een mooie gedachte; misschien iets om over na te denken, de volgende keer dat ik weer nonchalant een x’je onder een sms’je knal. Plotseling trekt ze aan mijn mouw. ‘Wat sta je nou voor je uit te dromen? Schiet op en kus me!’ Ik druk mijn lippen tegen de hare, en met mijn ziel verlaten Plato, Amalia en de dementors mijn lichaam. Dixi. Niek Janssen is classicus in spe.

 

Lees meer

Maatschappelijk debat

Laatst wilde ik meedoen aan een maatschappelijk debat. 'Waar vindt dat debat eigenlijk plaats?', vroeg ik. 'In de publieke sfeer.' 'Is dat dat grote gebouw aan het Keizer Karelplein?' Dat bleek niet het geval. Daar stond ik dan, met mijn ferme standpunten. De afgelopen jaren heb ik een groot aantal maatschappelijke debatten niet bijgewoond. Onder andere de maatschappelijke debatten over drugsbeleid, seksueel misbruik en de islam heb ik volkomen gemist. En dit keer ging het over de zorgpremie. De mensen hadden het nergens anders meer over, zei de journalist van De Telegraaf. Maar als ik iemand op straat vroeg: 'Wat vindt u nou van de zorgpremie als middel om inkomensnivellering te bewerkstelligen?', keek hij me nors aan en liep hij door. Een paria was ik. Uitgesloten van het maatschappelijk debat, geroyeerd uit de democratie. Ik was gewoon zo benieuwd hoe dat nou werkte, zo’n maatschappelijk debat. Had iemand een zaaltje afgehuurd waar die andere zeventien miljoen Nederlanders samenkwamen om hun mening te geven? Dat deden ze dan vast op alfabetische volgorde, om er wat systeem in te houden. 'Die luie subsidietrekkers moeten niet zo zeiken en niet de centen van de hardwerkende Nederlanders afpakken', vond Aad van der A. 'Nou, nivellering is in beginsel niet verkeerd, maar is de zorgpremie wel het juiste middel om de inkomensongelijkheid op te heffen?', bracht Aaf van der A te berde. Ik vond het wel knap dat die andere zeventien miljoen mensen over alles een mening konden formuleren. En dat ze ook nog eens bereid waren naar de mening van al die andere mensen te luisteren, ook al hadden die er helemaal geen verstand van. Als iedereen zijn zegje mocht doen moest dat ook wel ontzettend veel tijd kosten, zeker als je daarnaast ook nog eens een hardwerkende Nederlander was. Om nog maar te zwijgen over de vraag waar je zo’n grote zaal kon huren, wie de catering regelde en hoe lang de rijen voor de toiletten waren. Ik zou het denk ik niet op kunnen brengen. Zou dat nou niet handiger kunnen? Misschien konden een paar mensen zich opwerpen om de mening van de rest te vertellen in een clubje afgevaardigden. Veel mensen vonden toch hetzelfde. Dan konden we iets van een stemming organiseren waar je mocht zeggen met wiens mening je het eens was. En wie de meeste stemmen kreeg, kreeg dan het meest te zeggen in dat clubje. Dan hadden we ook niet zo’n grote zaal nodig. Een kamer was dan voldoende. Of twee, voor de zekerheid. Bijvoorbeeld ergens in Den Haag. Dixi. Niek Janssen is classicus in spe en begrijpt niet zo goed waarom we van onze zorgvuldig opgebouwde representatieve democratie weer een directe democratie moeten maken: hij heeft wel iets beters te doen met zijn tijd. Meer Dixi lezen? Kijk dan hier.

 

Lees meer

Monumentum aere perennius

Bas Schiks. 'Wie?' Bas Schiks. I.M. Op het trapje voor de supermarkt aan de Van Schevichavenstraat hing een A4’tje. Vijf regels tekst en een foto in zwart-wit: Bas Schiks was overleden en belangstellenden waren welkom voor de uitvaartplechtigheid. De naam zei me niets, de foto herkende ik direct: Bas Schiks was een van de daklozen die dagelijks voor de winkel om een kleinigheidje kwamen vragen. Dat bleef er dus van een dakloze over: twintig bij dertig centimeter wit papier en een halfscherpe foto. Zou hij begraven worden of gecremeerd? Wie zou er komen? Wat zou er over een paar weken nog van het bestaan van Bas Schiks getuigen? Een gedicht van Horatius valt me in: 'Exegi monumentum, aere perennius.' Ik heb mijn monument voltooid. Duurzamer dan brons, En hoger dan de koninklijke piramiden, Dat geen vraatzuchtige regen, geen teugelloze wind Kan verwoesten. Ik heb twee herinneringen aan Bas Schiks. Een keer maar heb ik hem gesproken, een keer maar heb ik hem mijn laatste wisselgeld gegeven. In ruil daarvoor vertelde hij me zijn verhaal. Het waren maar zeven woorden, maar dat was genoeg: 'Dank u wel, meneer. Ik heb hier ook niet altijd gestaan.' Een levensverhaal in de vorm van een verontschuldiging. Graag maak ik mezelf wijs dat zijn woorden mijn blik op de medemens veranderd hebben, maar ik realiseer me dat ik net tegen een dakloze gelogen heb dat ik geen kleingeld bij me heb, en dat ik dat, als ik hem zometeen weer tegenkom, waarschijnlijk opnieuw zal doen. De tweede herinnering is van een dag in maart, de dag dat mijn vriendin genoeg van me kreeg, en alles was grijs. Toen ik in de Albert Heijn bij de kassa stond, stond Bas Schiks voor me. Hij kon zijn merk bier niet vinden, zei hij tegen het kassameisje, en terwijl zij haar baas belde begon de dakloze te zingen: “Waarheen leidt de weg die wij moeten gaan.” Zelden heb ik me zo verbonden gevoeld met een onbekende: ieder op onze eigen manier wisten we niet waar we het zoeken moesten. Toen ik de supermarkt weer uitkwam bleek Bas Schiks’ monument niet opgewassen tegen de vraatzuchtige regen en de teugelloze wind. Verfomfaaid lag het A4’tje op de grond. Maar zijn echte monument was voltooid in mijn herinnering, duurzamer dan brons, aere perennius. En niet alleen in de mijne. Toen ik ’s avonds terugkwam voor een brood lagen er bloemen op de trap; de volgende avond had iemand er een kaars bij gezet. Ik hoop dat ze Mieke Telkamp hebben gedraaid op zijn crematie. Dixi. Niek Janssen is classicus in spe, maar heeft zelden een hogere vorm van poëzie gezien dan dat velletje op de Van Schevichavenstraat. Meer Dixi lezen? Kijk dan hier.

 

Lees meer

Onbederf’lijk herfst

De kastanjeboom voor mijn deur krijgt gele randjes als het water in kleine poeltjes op het asfalt staat. Één blaadje danst op de wind naar beneden. Als het de grond raakt is het plotseling zo ontzettend herfst. Een bejaarde man struikelt voor mijn raam langs. Voor wie denkt in metaforen is het moeilijk van de herfst te houden. In heel oude vegetatiemythen staat de herfst al voor het langzame verval na de geboorte en bloei van lente en zomer. De herfst dwingt tot al dan niet nostalgische reflectie. Het synoniem ‘najaar’ zegt veel over hoe wij over dit seizoen denken: de herfst als afterthought, niet meer in het teken van het leven, maar van het sterven. In dat licht is het ironisch dat een poëziefestival met de naam ‘Onbederf’lijk Vers’ juist in de herfst georganiseerd wordt. Ik was gevraagd om in de Selexyz enkele dichters voor te stellen en van koffie te voorzien. Ze bliefden geen koffie, maar desalniettemin mocht ik me drie uur lang laven aan de woorden van Joke van Leeuwen, Wout Waanders en Arnoud Rigter. De eerste twee kende ik. Waanders toevallig, als vriend van vrienden, en Van Leeuwen als de schrijfster van enkele van mijn lievelingsboeken uit mijn basisschooltijd – in die zin ook een soort vriend van vrienden. Maar Rigter was mij onbekend, en niets in zijn lange haar of blauwe, ribstoffen colbert verried dat ik aan het eind van die avond twintig euro neer zou tellen voor zijn tekeningen in een boekje en zijn stem op een cd’tje. Zijn poëzie was nauwelijks te volgen. Cadans en performance hadden op de woorden gezegevierd. Maar in die warboel van taal schoten soms zinnen dwars door me heen. Zijn lage basstem stelde me gerust: 'Het antwoord op al uw existentiële vragen', zei hij, 'is neen.' En daarna: 'Wie denkt dat het leven eenvoudig is, heeft nog nooit een levende kip proberen in te scannen.' Plotseling baadde zijn lange, wilde haar in een messiaans licht. Toen ik thuiskwam zag ik dat het licht in de achtertuin aanstond. Daarheen gelopen stond ik plotseling oog in oog met een duizelingwekkend woud aan oranje, rode en paarse vlinders. De groene klimop aan de schutting was van kleur verschoten. Ik moet eerlijk toegeven dat mijn mondhoeken wat omhoog krulden. Misschien is het met het leven wel zoals met de herfst: de schoonheid vind je in de achtertuin. Dixi. Niek Janssen is classicus in spe en heeft de cd van Arnoud Rigter al twee dagen op repeat staan. Meer Dixi lezen? Kijk dan hier.

 

Lees meer

Onder professoren

Op twee momenten tijdens mijn studie heb ik overwogen om van een toekomst in de wetenschap af te zien. Het eerste was toen ik Hermans’ Onder Professoren las. Het tweede is nu. De metershoge ramen van de zaal zijn allemaal op het zuiden. Het is dertig graden buiten, we zijn met zestig man binnen, en de brillenglazen van de professoren beginnen te  beslaan. Het is de derde lezing al deze ochtend, wat betekent dat we er hierna nog een te gaan hebben. De man voor de Powerpoint lepelt zijn verhaal op en heeft al zeker tien minuten niemand aangekeken. Als hij praat is het of een bij een slaapliedje in je oor zoemt. Voor me zitten een man en een vrouw synchroon te knikkebollen. De thermometer in de hoek loopt op tot helse temperaturen, maar dit is niet de hel. Dit is een congres. Het zou het academisch summum moeten zijn: de grootste geesten van Harvard, Princeton, Oxford, Cambridge en de Radboud Universiteit wisselen inzichten uit. En tuurlijk, bij tijd en wijle is het heus best interessant. Maar wat je vooral bijblijft is het volstrekte onvermogen van het gros van die academici om hun vaak briljante ideeën op een interessante (of zelfs begrijpbare) manier uit te leggen. Het is zo makkelijk, en je leert het op de middelbare school al. Realiseer je dat een gesproken verhaal anders is dan een geschreven verhaal. Zorg dat je een duidelijk punt maakt, en herhaal dat meerdere keren. Say what you’re going to say, say it, and say what you’ve just said. Niet te veel tekst op je Powerpoint. Articuleer rustig en duidelijk. Geef heldere en sprekende voorbeelden. Maak als het even kan af en toe een grapje. In plaats daarvan heb ik nu al drie keer driekwartier geluisterd naar praatjes waarbij een standbeeld nog in slaap zou vallen. Waarom, in hemelsnaam, zou je voor een tweede keer in je leven naar een congres gaan? Pas als de moderator aankondigt dat het tijd is voor de lunch snap ik het. We dampen en stomen het lokaal uit, en daar liggen ze. De fruitsalade, de focaccia’s met pesto, de pistoletjes gezond, de pittenbroodjes met feta en tomatensalade, de bagels met rucola en kruidenkaas en gerookte zalm… Ja, op deze manier hou ik het wel even vol. We hebben tenslotte nog maar tweeënhalve dag congres te gaan – en daarna dus die wetenschappelijke carrière. Dixi. Niek Janssen is classicus in spe.

 

Lees meer

Planetaire explosie

'Ik had nog even gehoopt dat we er makkelijk vanaf zouden komen.' Zijn nogal cynische reactie op het uitblijven van het einde van de wereld bracht me een beetje van mijn stuk. De Maya’s hadden hem teleurgesteld: de mens was niet veranderd in een liefdevoller wezen en de aarde was ook al niet verzwolgen in een planetaire explosie. Geen einde, geen nieuw begin. 'Fijn dat je er bent.' Hij leek vermoeid. Het was oudejaarsavond en in dikke winterjassen, een muts op ons hoofd, zaten we op zijn balkon. We zagen de kinderen uit de straat rotjes afsteken. Met meer geluk dan wijsheid laveerde de buurman zijn fiets tussen de kruitdampen door. Onder onze groene tuinstoelen lagen lege en halflege flessen wijn. “Muziekje erbij?” Hij liep zijn kamer in en sloot zijn laptop op zijn boxjes aan. Onder mij sprong het blonde zoontje van de overburen verschrikt weg van een te laat ontploft rotje. 'That’s great, it starts with an earthquake...' Lachend legde hij zijn kussen recht en ging weer in zijn stoel zitten. It’s the end of the world as we know it van R.E.M. – het was zijn gevoel voor humor. Hij werd altijd wat mistroostig van de jaarwisseling, vertelde hij me. Met die hele symboliek van het nieuwe begin had hij weinig. Een slang vervelde en verloor zijn littekens, maar voor hem ging dat niet op. 'Six o’ clock, TV hour, don’t get stuck in foreign tower', zong Michael Stipe. Hij was niet opgesloten in zijn kamer. Het probleem was veel meer dat hij opgesloten zat in zijn hoofd. Zijn glazen huis, noemde hij het. Hij kon wel naar buiten kijken, maar hij kon er niet uit – en voor hem geen deejays. In het slotrefrein hoorde ik hem meemompelen met de tweede stem. 'It’s time I had some time alone.' Hij zei het als een mantra. 'It’s the end of the world as we know it – and I feel fine', voegde hij gedecideerd toe. Twee leugens, wist ik, maar wat wilde hij graag dat ze waar waren. Ik was blij dat ik besloten had de jaarwisseling met hem door te brengen. De klok van de kerk aan het eind van de straat sloeg twaalf. De eerste pijlen suisden de lucht in. We schonken nog eens bij, klonken onze glazen en terwijl de raketten tot ontploffing kwamen bedachten we hoe het heel even leek alsof de hemel werd opgelicht door duizenden verre planetaire explosies. Volgend jaar werd de mens een liefdevoller wezen. Volgend jaar. Dixi. Niek Janssen is classicus in spe en wenst de lezers van ANS-online een mooi en liefdevol 2013.

 

Lees meer

Reünie

Glimlachend realiseerde ik me dat ik onbewust mijn fiets op precies dezelfde plek had neergezet als ik zes middelbareschooljaren lang had gedaan. Vijf jaar na dato was het spiergeheugen nog niet versleten: tweede rij van achter, en dan de linkerkant. Maar het was niet louter zoete nostalgie bij deze reünie. Ook bij mijn klasgenootjes had de crisis toegeslagen. Dat wist ik zeker, want iedereen wilde ineens leraar worden. De aspirant-journalist bij de BBC? Leraar. De neurochirurg in spe? Leraar (Biologie, want uitgeloot bij Geneeskunde). De Nobelprijswinnaar in de fysica f.t.? Leraar. Wat was er met al die toekomstdromen gebeurd? Een van mijn vroegste jeugdherinneringen gaat over carrièreambities. Juf Francien van de peuterspeelzaal vroeg wat we wilden worden als we groot waren. Wat ik zelf zei weet ik niet meer, maar er zat een blik blonde jongetjes met dezelfde achternaam in het klasje, en stuk voor stuk wilden ze lekkiesjen worden. Hun vaders hadden namelijk samen óók een elektriciensbedrijfje. Een meisje was vastbesloten om over tien jaar prinses te zijn. Mijn beste vriendje gaf het allerbeste antwoord ooit op deze vraag: egel. Hij wilde egel worden. Niemand ambieerde toen al het docentschap. Pas toen in groep zeven dezelfde vraag werd gesteld zei één kleine spuitelf (ik): ‘Ik wil meester worden, meester.’ Daarna zongen we met de hele klas een liedje van Kinderen voor Kinderen: ‘Als ik later groot ben word ik lekker niks. Niks, niks, niks, ben helemaal nergens voor geschikt!’ From the mouths of babes… In de vierde klas vroegen we de leraar Grieks waarom hij Klassieke Talen was gaan studeren. Dan werd je automatisch leraar, was zijn antwoord, en dan werd je lekker werkloos. Er was een lerarenoverschot, toen, en een riante werkloosheidsuitkering. Dat leek hem ideaal. Hoe anders was het nu: mijn klasgenootjes gingen massaal hun eerstegraadsbevoegdheid halen omdat dat praktisch een baangarantie was. Leraar is misschien wel het mooiste beroep, bedacht ik, maar vanwege het geld vijftig jaar groepen onwillige pubers de stelling van Pythagoras leren is het recept voor een burnout. Misschien verklaart dat wel de potjes Oxazepam die ze in onze reünie-goodiebagshadden gestopt. Toen ik het schoolplein affietste, bedacht ik me: dankzij de crisis wilde uiteindelijk iedereen egel worden. Eigenlijk maakte het niet uit wat ze deden, als ze maar in zichzelf weg konden kruipen en hun stekels uit konden zetten tegen de boze buitenwereld; als hun carrière maar zolang ergens kon overwinteren, om hopelijk in een nieuwe lente weer wakker te worden. Dixi. Niek Janssen is classicus in spe.

 

Lees meer

Stemmen

De dag na de verkiezingen was er op Leiden Centraal iets mis met de omroepinstallatie. De box links van me klonk telkens een paar seconden later dan die aan mijn rechterkant: “Dames en heren, de intercity naar Utrecht Cen – Dames en heren, de intercity...” De reizigers op het perron wisselden blikken van verstandhouding en glimlachten voorzichtig over deze vrolijke kakofonie, deze bizarre canon van huishoudelijke mededelingen. In zeker opzicht hadden de stemmen op het perron veel te maken met de stemmen die we gisteren uitgebracht hadden. Wat waren de debatten tussen de lijsttrekkers feitelijk meer geweest dan twee kapotte speakers die gedwongen waren in een eindeloze beurtzang elkaar te onderbreken en zichzelf te herhalen? Meermaals was in mijn omgeving, waaronder ik voor het gemak ook maar de bekende gezichten op televisie reken, de vraag opgeworpen of al die debatten, al die standpunten, al die stemmen niet te veel waren. Als ik voor mezelf spreek kan ik wel zeggen dat ik overvoerd ben. Maar ik weet niet zeker of dat iets met die verkiezingen te maken heeft. Om me heen op het station hoor ik die twee kapotte speakers, de treinen die passeren, de iPod van mijn buurjongen die net wat te hard staat, de woorden die ik in mijn krant lees, een kind dat om zijn moeder schreeuwt, flarden van mensen die praten, tegen de telefoon of tegen elkaar. Mijn eigen gedachten bovendien. Een voortdurende stroom van woorden, geluiden, stemmen die elkaar beantwoorden, aanvullen of tegenspreken. Polyfonie, noemen ze dat in de literatuurwetenschap. Veelstemmigheid. 'And in the naked light I saw | Ten Thousand people maybe more | People talking without speaking | People hearing without listening', voegt de iPod van het petje naast me me toe. Als het leven deze onophoudelijke canon van stemmen is wil ik niet meer meezingen. Ik kan zo moedeloos worden van de hoeveelheid woorden die mensen verspillen, van die bekende gezichten op de televisie. Van overal maar geluid, overal maar stemmen. Misschien is het de herfst. Misschien is het de leeftijd. 'Dames en heren, de intercity naar Utrecht Cen – Dames en heren, de intercity naar Utrecht Centraal vertrekt van 13:52 vertrekt van spoor 4b.' Eindelijk een eenduidige, enkelvoudige stem, een zalige, ondubbelzinnige monofonie. Ik pak mijn tas op en loop naar de trein. Nu nog hopen dat ik ergens een stiltecoupé weet te vinden. Dixi. Niek Janssen is niet zo goed met de herfst en begint zelfs in het dagelijks leven Stendhalachtige verschijnselen te vertonen.

 

Lees meer

Vampire Blues

Good times are coming, I hear it everywhere I go Good times are coming, I hear it everywhere I go Good times are coming, but they sure coming slow. ‘Gouden tijden, zwarte bladzijden’, luidde het thema van de Boekenweek. Mijn eerste associatie was bovenstaand couplet uit Neil Youngs Vampire Blues (welk deel van het thema mij het meest na staat is daarmee ook direct duidelijk). Ik las de zinnen twee jaar geleden voor het eerst, als motto van een hoofdstuk in Houellebecqs De Wereld als Markt en Strijd. Zwarter krijg je de bladzijden niet. Houellebecq beschrijft in romanvorm de intrede van de marktwerking in de liefde en het echec van het menselijk contact. We leren mensen kennen, maar relaties verwateren snel. We wisselen telefoonnummers uit, maar bellen elkaar niet meer op. Zien we elkaar wel terug, dan volgt onvermijdelijk de ontnuchtering en de ontgoocheling. Samengevat in Houellebecqs woorden: ‘Hoe zou je nog kunnen vertellen over van die vurige, jarenlang voortdurende passies, waarvan de gevolgen soms generaties lang merkbaar blijven? We zijn op zijn zachtst gezegd mijlenver verwijderd van Wuthering Heights.’ (Vertaling: Martin de Haan) Gouden tijden lijken voor de wereld die Houellebecq beschrijft – onze wereld – niet meer weggelegd. Een juiste analyse, lijkt me. Het aanbreken van zo’n tijd vereist lang wachten en hard werken. Niet voor niets wordt de gouden bruiloft pas na vijftig jaar gevierd. Maar als we iets niet meer op kunnen brengen, nee zelfs niet meer kunnen begrijpen, is het geduld. Wat jaren geleden las ik in Ovidius’ Metamorfosen het verhaal van Philemon en Baucis. Als enige biedt dit arme en stokoude echtpaar Zeus en Hermes, die in vermomming naar de aarde zijn gekomen, een maaltijd aan. Als dank voor hun gastvrijheid mag het bejaarde koppel een wens doen. Zonder na te denken vraagt Philemon vertederend: ‘Gun ons, omdat wij al onze jaren samen hebben doorgebracht, dat hetzelfde uur ons wegneemt, zodat ik nooit het graf van mijn vrouw hoef te zien en zij mij niet hoeft te begraven.’ Zo geschiedt: na een lang leven samen veranderen de twee in een eik en een linde, hun stammen in elkaar verstrengeld. Ik hoor me mijn docent nog vragen: ‘Waarom zou je in vredesnaam in een boom willen veranderen?’ Het was geen grapje, het was niet eens de puberteit. Met veel moeite kreeg hij me de schoonheid van het alleen maar samen zijn uitgelegd. Hadden we die dag voordat ze ging, die dag voordat ik deze zwarte bladzijde opsloeg, daar, op haar bank, maar wortel geschoten, in afwachting van gouden tijden. Dixi. Niek Janssen is classicus in spe.

 

Lees meer

Weet je

‘Weet je dat je lekker ruikt?’, vraagt ze terwijl ze met haar hoofd op mijn borst ligt. Ik glimlach. Van alle soorten complimenten is het compliment van de vorm ‘weet je…?’ mijn favoriet. Het is namelijk geen echt compliment. Ze verheft haar gevoel tot een soort absolute waarheid, waarvan ze zeker wil weten dat ik ervan op de hoogte ben. Een sec verzoek om informatie. ‘Heeft de minister kennis genomen van het bericht...' Ik ben een beetje schichtig, draai en woel veel in mijn bed. Over vijf maanden zit ik in Amerika, aan een van de beste en belangrijkste universiteiten ter wereld. Mijn vrienden en mijn ouders vinden het te gek, maar ik krijg het er Spaans benauwd van. ‘Wist je dat Bush en Clinton daar ook hebben gezeten?’ Dat wist ik. Om nog maar te zwijgen van nog twee Amerikaanse presidenten, tientallen Nobelprijswinnaars en Meryl Streep. ‘Dat is toch supervet? Je gaat college volgen met jonge genieën en toekomstige wereldleiders. En is Gillmore Girls daar niet opgenomen?’ Ik weet niet of ‘vet’ wat mij betreft de lading dekt. Misschien wil Rory me komen troosten. Daarbij ben ik nog niet zomaar klaar voor vertrek. Behalve dat ik natuurlijk een visum, een paspoort en een reisbeurs moet regelen begin ik ook de prijs te betalen van het feit dat ik in vijf jaar studie niet heb geleerd nee te zeggen en keuzes te maken. Ik moet opvolgers zoeken voor mijn bestuur, een lezing uitwerken, een tijdschriftartikel reviseren, deelnemen aan een debat, een website helpen opzetten, een lesmethode ontwerpen en op mijn scriptie zwoegen. Dat klinkt als opschepperij of streberigheid. Dat is het niet. Het is een dekmantel, een rookgordijn. Want waarom anders ga ik naar Amerika en hou ik me met al die andere dingen bezig? Zodat ik in hemelsnaam maar niet na hoef te denken over het feit dat ik in februari, als ik terugkom, ben afgestudeerd. Met andere woorden: dat ik werk zal moeten zoeken. Dat mijn studententijd nooit meer terugkomt. Dat ik stapels aanvragen moet schrijven voor een promotieplaats. Dat ik misschien wel moet verhuizen. Dat ik misschien alles wat ik hier in vijf jaar heb opgebouwd moet afbreken. Ik race met tweehonderd per uur op een quarterlifecrisis af, maar helaas heb ik nooit ook maar één rijles gehad en weet ik dus niet eens waar het rempedaal zit. Ik heb met mijn gewoel waarschijnlijk de deken van haar afgetrokken, want ze is weer wakker. Met haar donkere ogen kijkt ze me minzaam aan. Dan sluit ze haar ogen en kruipt ze dicht tegen me aan. ‘Weet je dat ik trots op je ben?’ Dixi. Niek Janssen is classicus in spe.

 

Lees meer