Hypnofobie

Hypnofobie, ook wel de angst om te gaan slapen, de angst om te dromen. Wanneer niets jou kan beschermen van jezelf en de vensters naar het buitenlicht met een enkel ooglid zijn gesloten. De slaper is bang voor wat in hem schuilt, er is een deel van hem dat de rest van hem niet vertrouwt en hij is bang voor de uitspraak.

Hypnofobie, de angst voor slaap, is de angst om de controle te verliezen, om het zicht op zijn openheid kwijt te zijn, gapend als een open wond of de roodgestifte lippen van de mond van de vrouw die hij in een winkelruit zag passeren. Het is allesverlammend als een eeuwige droge mond in het midden van de oceaan.

Onze slaper is van het mannelijke geslacht, met een lekkende scheur in zijn hoofd en een voorkeur voor vergaan. Hij stelt de nacht graag uit, is bang voor haar zoals een jonge antilope voor de verschalking door een loopse leeuwin maar misschien stiekem toch verzot is op de jacht. De dromen komen allemaal voort uit deze hitsige achtervolging met een neiging voor dramatiek, maar het is niet ongegrond. Elke droom is een variatie op deze klopjacht, totdat uiteindelijk iemand zijn mouwen opstroopt, zijn hand door jouw mond, door jouw keel duwt en jouw meest binnenste wanden perforeert, jouw verward kloppende hart in zijn hand houdt, welke doelloos is buiten het lichaam, en zegt tegen jou ‘Eet het’.

Deze slaper krijgt vanavond van ons geen naam want hij is immers iedereen. Hij kent de schaduw die ’s nachts achter een meisje op straat loopt, hij kent het noodlottige gezicht van de toekomst en hij is een klein beetje van het bange kind dat in ons ieder schuilt, een zesjarige bang voor de monsters onder het bed en de spook in de kast. Hij zet elke nacht om kwart over een koffie en drinkt uit van die kleine plastic bekertjes waaraan je je vingers brandt, leest nogmaals de krant van de vorige dag en doet alsof er niets aan de hand is en de machinerie van deze handelingen werkt rustgevend, totdat hij overmand wordt. Natuurlijk gaat hij mee, uiteindelijk wel. Als een witte vlag van overgave blijft het plastic roerstaafje in de koude koffie overeind staan. Hij geeft zich gewonnen.

Deze slaper is ons allemaal. Hij schokt, hij stuiptrekt en voordat hij vechtend in slaap valt, stapt hij minstens vijftien keer van een stoeprand af in een poel van onrust. Hij wil zijn bed graag delen want voor hem alleen is het te groot, dus zoekt hij verwanten om mee te zwemmen in zijn angstzweet voordat hij oud wordt. Wanneer hij van elk gezelschapsdier weer afscheid neemt, geeft hij permanentie een stille begrafenis.

Hypnofobie, wanneer elke nacht een aanslag is, een berg om te beklimmen terwijl het zuurstofgehalte te laag is. De kloppende hartslag van onze slaper irriteert de luisteraar achter onze oogleden. De racende puls, opgestookt door cafeïne vormt een bron van ergernis en ‘laat het toch ophouden’. Het licht flikkert achter de gordijnen, de koffie is koud met een velletje op het oppervlak. Ergens ruist een tv, een hond blaft en een bus passeert. Hij is hulpeloos en overgeleverd en ik zeg, je slaapt niet alleen, de morgenstond staat voor de deur en door het raam aan zijn voeteneind begint de horizon oranje te kleuren.