‘Zes miljoen? Dat zijn er toch echt te veel’

Zo, da’s wel een titel waar je mee aan de slag kunt. Even die zorgvuldig geposteerde woordcombinaties ombuigen en voor eigen doeleinden gebruiken. Om iemand als latente racist af te schilderen, bijvoorbeeld. Of als antisemiet. Heb je in ieder geval weer stof voor een relletje tijdens de komkommertijd, ware het niet dat ik volledig oninteressant ben. Zelfs in komkommertijd. Toch vallen mensen die op de proppen komen met een verhaal dat nét even afwijkt al snel ten prooi aan publieke verontwaardiging. En dan sta je opeens in de spotlights. Je oorspronkelijke boodschap verdampt, dat interesseert niemand meer. Nee, juist de simplificatie ervan, de verdraaiing, die is boeiend. Iemand kauwt op een stuk tekst en reproduceert wat hapklare brokken, spuugt ze vervolgens vol afgunst uit en iedereen die mee wil doen in de ontstane hetze hoeft het alleen nog maar door te slikken. Fijn met z’n allen het gekwetste slachtoffer uithangen. Langzaamaan verwordt zo’n kwaadaardige verdraaiing tot een personificatie van degene aan wie men hem toeschrijft. Maar vaak bedoelt de aanstichter van al het tumult niet datgene waar men hem uiteindelijk zo om veracht. Veel vaker wil hij prikkelen, gevoeligheden aanstippen en bespreekbaar maken. Soms is het slechts een met fantasie aangelengde hersenkronkel. Al de eigenlijke bedoelingen ten spijt, wanneer de publieke opinie zich tegen hem keert komt hij niet meer van het opgeplakte stigma af. Als een besmettelijke ziekte gaan de leugens rond, ze infecteren ieders geest en planten daarin eeuwigdurend wantrouwen tegen de vormgever van die paar zinsneden, hersenkronkels of beeldweergaven. Misschien is dit een heel lange aanloop om mijn respect voor Salman Rushdie te betuigen, de man die in 1988 zijn roman The Satanic Verses uitbracht en vanaf dat moment moest vrezen voor zijn leven. Hij schreef vanuit zijn fascinatie en tegelijkertijd onbegrip voor de islam en zijn vervreemding van thuisland India, wat hem duur kwam te staan. Rushdie werd door zijn boek opgejaagd wild en moest zich jarenlang constant verplaatsen, van hotel naar appartement naar de meest afgelegen plekken in Engeland. Door zijn omstandigheden geestelijk tot het uiterste gedreven, streed hij wanhopig voor rechtvaardigheid. Uit alle macht probeerde hij de oprechtheid van zijn woorden te doen weerklinken maar die poging raakte verstomd in een voortdurende storm van leugens. De gekwelde man gaf zijn angst, frustratie maar ook verwondering over echte vriendschappen vorm in een memoir. Joseph Anton heet het, gelijk aan de persoon die hij moest worden omdat Salman Rushdie niet langer in de openbaarheid mocht bestaan. Rushdies strijd voor rechtvaardigheid en de overtuiging dat een schrijver of wie ook op basis van zijn werken nooit schuldig is aan massale oproer en geweld behalve de raddraaiers en geweldplegers zelf, hield al die jaren stand. Ook al moest hij onderduiken en zijn naam wijzigen, zijn geest was vrij en dat zou iedereen weten ook. Salman Rushdie bleef schrijven. Eén van Rushdies vroege werken, Children of Midnight, is verfilmd en draait momenteel in de bioscoop. The Satanic Verses is nog steeds verkrijgbaar, in papieren versie en als e-book. Wat mij betreft heeft Rushdie de strijd tegen zijn lasteraars ruimschoots gewonnen. Hoewel het hem zijn huwelijk en zijn vrijheid kostte, leverde het hem wereldfaam als auteur op. Salman Rushdie is een martelaar, een profeet van het vrije woord. Helaas is het in strijd met die overtuiging om iedereen die het hier mee oneens is, op te sluiten.

 

Lees meer

#2013

Bent u ook zo blij dat 2012 voorbij is? Ik wel. Afgelopen jaar maakte er zich namelijk in toenemende mate een soort hypersentimentaliteit van u meester. Om de een of andere reden wilt u zich graag met elkaar verbonden voelen door soms vreselijke, soms onnozele gebeurtenissen aan te grijpen om een saamhorigheidsgevoel te creëren dat u kennelijk zo mist in onze samenleving. En ik mag niks van deze hypersentimentaliteit zeggen want dan vindt u mij maar een klootzak. Na de vreselijke schietpartij op de High School in Newton, bijvoorbeeld, huilde president Obama tijdens zijn herdenkingsspeech. Vervolgens overlaadt u hem met superlatieven en maakt u een halfgod van een man die tegelijkertijd drones stuurt naar het buitenland en in zijn ambtstijd zodoende verantwoordelijk is voor de dood van meer dan zestig kinderen. Zou Obama daar ook zo om hebben gehuild? Ik denk dat u daar niet over nadacht want u wilde graag delen in andermans verdriet, op Facebook en Twitter. Bovendien zocht u naar helden. Helden, zoals de overbetaalde dj’s van 3FM, die tijdens Serious Request een week lang als een stel aapjes hun kunstje opvoeren in een glazen kooi, voor het oog van u, als een van de duizenden uitzinnige, drinkende en feestvierende fans. Hoe cru is het dat u naar zingeving en saamhorigheid zoekt en dit vindt in een commercieel, door Campina gesponsord goededoelenfeestje? Makkelijk ‘meeleven’ als u hossend op een dorpsplein in Enschede staat. Mijn grootste knakmomentje was de heisa rondom pitbull Diesel, die z’n eigen stille tocht kreeg nadat hij werd doodgetrapt dit najaar. Zijn dood hadden een Facebookpagina (als eerbetoon!) en overdadige media-aandacht ten gevolg. Zag ik u daar, huilend op televisie, woedend. Bloederige kinderlijkjes uit Syrië op het journaal maken bij u minder emotie los dan een doodgetrapte pitbull, tenzij Serious Request volgend jaar besluit Syrische kindertjes als onderwerp te nemen, dan is #syrischkinderlijkje opeens trending topic. Zo niet dit najaar, toen u twitterde met de hashtag #RIPDiesel, en wat maanden later #RIPJohannes, omdat zowel een zingende Friese boer als een bultrug hun strijd om erkenning niet redden. De tragische dood van grensrechter Richard Nieuwenhuizen was ook een sterk staaltje hypersentimentaliteit. Niet zo zeer om de massale verontwaardiging die zijn dood teweegbracht, want dat leek ook mij terecht, maar doordat Geert Wilders dit drama aangreep om onder u verdeeldheid te zaaien. Om bestaande sentimenten van onvrede en onderbuikgevoelens die heersen, aan te wakkeren. U en de media vielen weer eens en masse over ‘de Marokkaan’ en opeens was alles een Marokkanenprobleem. Dat het leeuwendeel aan voetbalgeweld een typisch roomblank hooliganprobleem is en geen Marokkanenprobleem, paste even niet in uw koffieautomaatbetoog. De feiten doen er niet toe, zolang u maar samen kunt huilen, samen kunt lachen of samen boos kunt zijn. Zolang u maar een Trending Topic heeft. Welkom in het nieuwe jaar, waarin er wat dat betreft bar weinig zal veranderen. Wat zegt u? Rafael en Sylvie van der Vaart zijn uit elkaar? Ik wens u een #trending2013. Bertus Huidschuiver

 

Lees meer

44 gram per honderd

We waren aan elkaar overgeleverd, de twee eerstejaarsstudenten economie, de Turk op leeftijd en ik. Met ons vieren zaten we bij elkaar in de tamelijk volle intercity van Nijmegen naar Den Bosch. De economen hadden een geanimeerd gesprek over hun tentamen van die ochtend, ik las een boek en de Turk staarde om beurten mijn buurjongen en mij aan. ‘Christus, kan die verwarming niet aan?’ ‘Hij zal wel kapot zijn.’ De trein vertrok, en het was inderdaad behoorlijk koud. Voortdenderend passeerden we station Dukenburg. ‘Brr, kan de verwarming niet aan? Misschien die knop? Misschien kunnen we de conducteur vragen?’, probeerde de oude Turk het gesprek van enige minuten geleden te hervatten. Het kostte hem hoorbaar moeite om de zin te formuleren. ‘Nee, hij is kapot.’ Ik zei nog steeds niets. De Turk tegenover me keek me indringend aan, en wisselde weer naar het studentje naast me. Wijchen. Ravenstein. In Oss stonden we even stil. De Turk brak een reep chocolade aan, nam een flinke hap, stopte de reep terug in zijn tas, maar besloot niet veel later dat hij toch in een keer op moest. Oss-West. Er verscheen nog een reep, maar deze bleef ongeopend. De Turk bestudeerde de achterkant van de verpakking aandachtig. ‘Wie heeft scherpe ogen?’ Zijn buurjongen bood zich aan. ‘Hoeveel suiker zit erin?’ 44 gram per honderd, zo bleek. Achttien per reep. ‘Zo veel?’, vroeg hij, terwijl we Rosmalen passeerden. Hij keek naar de reep alsof hij een dood vogeltje in zijn hand had. Wat wanhopig keek hij ons drieën aan, we zwegen. Hij voelde nog eens aan de verwarming, opende zijn mond, bedacht zich, zweeg. Den Bosch-Oost, Den Bosch. Met z’n vieren stapten we uit. De studenten en ik haastten ons naar onze volgende trein, de Turk sjokte richting uitgang. Hij heeft nog iets gemompeld, maar ik heb hem niet verstaan. ’s Avonds, na de voorstelling, kwam ik terug in Nijmegen. Ik zocht een kruk uit in mijn kroeg en bestelde een biertje. Met mijn hoofd de andere kant op gedraaid hoorde ik het dialoogje naast me. ‘Kom je hier vaker?’ ‘Soms’. De stilte. ‘Weertje, hè.’ Het gesprek was al voorbij voor het begonnen was. Het waren de donkere dagen voor Sinterklaas en misschien hadden we allemaal een beetje liefde nodig. Dixi. Niek Janssen is student klassieke talen. Meer Dixi lezen? Kijk dan hier.

 

Lees meer

Afscheid nemen bestaat niet

Besten,

Ik zal meteen maar tot mijn conclusie komen. Ik stop ermee. Het is genoeg geweest; het is gedaan. Het is tijd voor iemand anders om het stokje over te nemen.

De afgelopen maand is zwaar geweest voor mij. Niets verliep zoals ik het wilde. Het was een bende; al die grote ego’s die allemaal maar willen scoren en elkaar in de weg lopen. Mijn inspiratie is weg. Ik kan de kracht niet meer opbrengen om er nog twee jaar aan vast te plakken.

Ik heb altijd geprobeerd om het zo goed mogelijk neer te zetten, ook al presteerde het niet altijd even goed. Ik ben blijven vechten. Ik weet dat niet alles in één schot raak is, maar niet geschoten is altijd mis. De bal is rond en kan dus alle kanten op. Van mijn stijl, daar moet je maar net van houden.

Ik heb er lang over nagedacht. Ik heb niet het gevoel dat ik met dit team optimaal kan functioneren. Misschien is het tijd om iemand anders aan te stellen die iets anders zal opstellen. De goede herinneringen blijven en hopelijk zullen die op de lange termijn overheersen. Vooral die ontmoeting met Han zal ik altijd met me meedragen.

Uit de grond van mijn hart wil ik jullie heel veel succes wensen met het vinden van een vervanger. Wie weet komen we elkaar nog wel een keer ergens tegen.

Met vriendelijke groeten,

Bert van Marwijk / Dr. Ammen (omcirkelen wat van toepassing is)

 

Lees meer

Ajax of RU?

‘Godverdomme. Heb je vanmorgen de krant gelezen? Alweer een artikel waarin onze macht wordt ondergraven en ons imago wordt besmeurd. Hoe durven ze? Alsof wij niet weten wat het beste is voor deze toko. Wij zijn dit instituut.’ De secretaris dreigde in te dommelen, hij hoorde dit soort preken al sinds hij was aangetreden. De voorzitter nam weer het woord: ‘We moeten hier tegen optreden. Dit kan zo niet langer. Vorig jaar waren we nog gewoon heel erg goed en nu dreigen we het lachertje van Nederland te worden. We glijden af, mannen.’ Het was de zoveelste crisisvergadering die ze dit jaar hadden en steeds werden ze veroorzaakt door diezelfde figuren. Constant stond het bestuur onder druk. Die kritische types waren hen een doorn in het oog en vormden al tijdenlang een belangrijk agendapunt op de bestuursvergadering. ‘Snappen ze dan niet dat ze ons alleen maar beschadigen?’ De woordvoerder zuchtte. ‘Dit kan ik natuurlijk allemaal niet naar buiten brengen. Wat moet ik straks tegen die hijgerige mediamannetjes gaan vertellen? Het bericht staat al urenlang bovenaan op Teletekst. Jullie moeten echt een knoop doorhakken.’ De voorzitter liep rood aan en brieste: ‘Regels zijn regels. Die hebben wij gemaakt en dus moet iedereen zich daaraan houden. Weet je wat? Zeg maar dat we ons gewoon aan de regels hebben gehouden.’ De woordvoerder stribbelde tegen: ‘Dat kan toch niet?’ ‘Maak er maar wat van,’ werd hem tegengeworpen. Hij werd naar buiten gestuurd, de boze wereld in. De vicevoorzitter vertrok ook; hij had nog een andere afspraak. De secretaris en de voorzitter bleven over in het kamertje. Nadat de voorlichter de deur achter zich had gesloten, dronken ze nog een kop koffie. ‘We moeten hier echt iets aan doen. Dit kan niet zo langer jongens, dit kan niet zo doorgaan.’ ‘Wat dan?’, vroeg de secretaris. ‘Ik weet het niet, ik ben blij dat ik bijna weg ben.’

 

Lees meer

Appendixi

Er zijn er die mij hebben gevraagd waarom dit tweewekelijkse stukje proza Dixiheette. Dat zit zo. Waarschijnlijk het treurigste product van de menselijke geest is de Dixi. Zo’n verplaatsbare  toiletcabine, in het blauw, groen of rood. Je ziet ze vaak bij festivals. Het was een  goedkope metafoor te zeggen dat de Dixi als het leven is: eenzaam, benauwend, en als je er eenmaal bent wil je zo snel mogelijk weer weg. Wankel, bovendien, en als-t-ie omlazert krijg je een enorme lading stront over je heen. Het spijt me dat die metafoor me desalniettemin inviel toen ik eind augustus 2012 langs een kudde van deze mobiele poepdozen liep. Maar u moet wel begrijpen dat een classicus als ik haast per definitie nostalgisch is, en dat het me daarom zo rond de introductie vaak wat zwaar te moede wordt. Daarbij verliep deze introductie in het bijzonder voor mij op het persoonlijk-romantische vlak toch al onfortuinlijk. Toen de lieve redacteuren van ANS dus wilden weten hoe mijn veertiendaagse gedachtendiarree moest heten, was er maar een antwoord mogelijk: Dixi. … Ach, lieve lezer, was bovenstaande anekdote waar geweest, dan was het allemaal al erg genoeg. Maar de echte verklaring is dit. Toen ik eind augustus 2012 langs diezelfde rij plastic stinkhutten liep, was het eerste dat ik dacht: ‘Waarom staat er in hemelsnaam “ik heb gezegd” op die hokjes?’ Op dat moment wist ik dat het proces van classicuswording onomkeerbaar was; tegelijk een treurige en een vrolijke gedachte. Een grimlachje verscheen op mijn gezicht – hetzelfde grimlachje dat mijn stukjes hopelijk op uw gezicht zouden brengen. Vandaar: Dixi. Ik heb gezegd. U hebt gelezen. Daarvoor mijn dank. Niek Janssen blijft classicus in spe.

 

Lees meer

Avonturen van Bertus

Schrijven over mijn dagelijks leven vind ik lastig, temeer omdat ik lange tijd dacht dat mijn belevenissen niet interessant genoeg waren. Goeie columnisten weten van iets ogenschijnlijk kleins een verhaal te maken. Ik benijd zulke schrijvers. Hierover nadenkend besefte ik dat ook mijn leven stiekem vol pareltjes zit, wachtend om te worden opgedoken. Op druilerige zondagavonden fiets ik graag rond in mijn dorp. Mijn woonplaats ziet er op die momenten vaak grauwer uit dan het in werkelijkheid is en haar schizofrene persoonlijkheid komt nog sterker naar voren. Jochies met petjes die dreunende hardcore draaien in hun verlaagde Opel Tigra’s vormen een scherp contrast met voorbijgaande gesluierde moslima’s, die immer met volle boodschappentassen lijken te zeulen, en kerkgaand hoedjesvolk in met kinderen afgeladen Volkswagen Tourans. De paradox van een dorp in een identiteitscrisis. Een dorp dat qua inwoners een stad is maar dit nooit zal zijn, verstoken van een hart of kerngemeenschap. Gebouwd als centrum in de boerenperiferie, maar opgebouwd door migranten uit de Randstad en warme oorden hier ver vandaan. Daar woont Bertus. Treurig maar waar, de Tolstoj van de Lage Landen met wereldverbeterende inborst woont in een dorp zonder hart. En ondanks zijn bekendheid schroomt hij niet om gewoon de fiets te pakken. Ach, ze zijn het hier al lang gewend. Soms heb ik zelfs het idee dat mijn dorpsgenoten mij niet eens meer opmerken, wat wel aangeeft hoe vertrouwd ze zijn met mijn openbare aanwezigheid. Dat pleit voor mij. Achteloos fiets ik rond op zo’n druilerige zondagavond, achterop mijn bagagedrager bevindt zich een niet onappetijtelijk meisje, door sommigen liefkozend mijn ‘vriendin’ genoemd. Een rood stoplicht blokkeert tijdelijk de voorwaartse beweging van mijn fiets en we komen tot stilstand. Een mij onbekende man zal even later een praatje met mij aanknopen. Waarschijnlijk herkende hij mij en was hij niet van plan thuis te komen zonder social media-update. ‘Net #Bertus gesproken’ is immers een betere tweet dan helemaal geen tweet. De onbekende praatjesmaker staat stil aan de overkant van de weg. Naast hem zit een hond. Hoe vaak in je leven maak je dat nou mee, dat een onbekende praatjesmaker, met naast zich een hond, precies aan de andere kant van de weg stilstaat, net als jij, terwijl je een meisje achterop je bagagedrager hebt dat door sommigen liefkozend je ‘vriendin’ wordt genoemd. Het stoplicht is groen, ik begin te fietsen. De man aan de overkant niet. Hij blijft staan en probeert verwoed een stel lege flessen in een plastic tas te proppen. Ik passeer hem, het verkeerslicht is intussen weer op rood gesprongen. De man merkt mij op en start zijn conversatie: ‘Nouja, ik krijg niet eens een paar flessen in deze tas en jij hebt iemand achterop!’ Ik roep hem na: ‘Ja, maar jij hebt een hond!’ Mijn vriendin bedenkt dat de persoon in kwestie wel een bekende van mij moet zijn, gezien de absurditeit van dit vluchtige onderonsje. Ik laat haar in die waan. Ergens in de verte probeert iemand tevergeefs een baby te sussen.

 

Lees meer

Barmhart

Tekst: Mark Buck Men zou uren in de week kunnen besteden aan het kijken uit een studeerkamerraam. Deze schrijver alleszins. Zo ook op deze herfstdag der herfstdagen, die wordt gekenmerkt door bruingebladerde bomen en winden die van een woeste zee lijken te komen. Door dat raam te zien: alle gebouwen waar ik normaal ook op uitkijk en twee mannen. Bij nadere inspectie blijken het er drie te zijn, waarvan er eentje continu in en uit een leegstaand winkelpand holt. Ik loop naar beneden om te kijken wat er mogelijk kan zijn, en zie daar: ‘HIER VESTIGT ZICH DE STADS- BAKKERIJ’. Een stadsbakkerij. In mijn straat. Romantische dromen komen omhoog, dromen van in Zuid-Frankrijk wonen en iedere dag vers brood halen in je eigen straat. Eigenlijk kon ik dat nu ook al (een andere bakker ligt drie minuten verderop), maar een combinatie van totale luiheid en het Nederlandse klimaat stond tussen droom en daad. En nu ook nog een knal. Ik schrik, kijk op en zie dat een kindje op de step de wind niet heeft kunnen weerstaan. Het doet me denken aan mijn kindertijd. Ik moet een jaar of drie zijn geweest en zat achterop bij mijn moeder op een kinderzitje. Terwijl mijn moeder de fiets even neerzet om de deur open te maken, zie ik het onzichtbare aankomen. De wind duwt de fiets, en daarmee mij – totaal vastgesnoerd in het zitje – tegen de grond. Ik kan me er weinig van herinneren, maar weet wel dat het tot mijn tiende levensjaar duurde voor ik weer op een fiets stapte. De geschiedenis van een klein gebrek. Ik spoed me naar huis om dit te vertellen tegen mijn vriendin. Enthousiast begin ik over de bakker, en daarna vertel ik ook maar direct over mijn moeder, de fiets en de val. ‘Wat lief’, is de besliste reactie. Volgens mij is dit wat de liefde vermag. Iets horen dat duidelijk vol zit met zieligheid, verdriet en dommigheid, en dat dan lief noemen. Wat ons brengt bij de moraal: mevrouw Barmhart en ik zijn deze maand twee jaar bij elkaar. Als de bakker doorwerkt, is er taart. Omdat sommige dingen mooier zijn dan wonen in Zuid-Frankrijk. Bekijk hier de overige artikelen uit de oktober-ANS.

 

Lees meer

Barmhart

Tekst: Mark Buck De maand november en ik. Daar zijn welbeschouwd weinig zinnige woorden aan te wijden, besef ik als ik door het raam van de Universiteitsbibliotheek probeer te kijken. Ik probeer, want de ramen zijn al een half jaar zo goed als afgeplakt met posters van wetenschappers wiens hoofden een factor vier groter zijn gemaakt. Buiten dat die hoofden in sommige gevallen nogal beklemmend zijn, vind ik ze komisch. De posters wijzen namelijk op de openbare publicaties van al deze universitaire grootheden. En daar plak je de ramen dan op zichthoogte mee af. Het laat onverlet dat ik dus blijkbaar niet kan wat velen wel kunnen. Kunstenaars moeten iets met november hebben, dat lijkt een wetmatigheid te zijn. Van J.C. Bloem tot Guns N’ Roses terug naar Rowwen Hèze. Iedereen heeft wel iets op zijn conto staan dat de voorlaatste maand van het jaar ophaalt of neersabelt. Ik zou bijna iets schrijven over Marco Borsato, maar herinner me gelukkig tijdig dat ik iets van eeuwigheidswaarde wilde schrijven toen ik deze columnreeks begon. Misschien is het ook helemaal niet erg om iets niet te kunnen waar anderen in uitblinken. Het biedt ruimte voor verwondering en dus ook voor creativiteit en nieuwe ideeën. En laten we eerlijk zijn, wie ‘Altijd november, altijd regen’ schrijft, hoef je niet meer na te streven. Het is af. Terwijl ik dit schrijf, is het november. En u raadt het al, het regent. 92 jaar nadat J.C. Bloem het ons voorspelde. Waarschijnlijk gaat het dus daar om: niet zozeer het onderwerp is van belang, maar of het waar is wat je schrijft. Als het voelbaar is, als je de novemberwind door een kierloos huis naar binnen kunt krijgen, dan heb je toch zinnige woorden op papier gezet. Daarom ga ik nu met u delen wat waar is. Het is november en ik ben gelukkig. Ik mag een column schrijven in dit blad en langs de posters op de ramen kan ik nog net die ene fietser zien ploeteren door een plas. Als dat is wat november mag zijn, dan voel ik me gelukkig en gelaten. En dan: ‘t had zoveel erger kunnen zijn. Bekijk hier de overige artikelen uit de november-ANS.

 

Lees meer

Barmhart

Tekst: Mark Buck Er is iets aan de maand december dat onherroepelijk een gevoel van warmte oproept. Jammer genoeg kan dat niet van het weer gezegd worden, hetgeen waarschijnlijk verklaart dat voldoende mensen Nederland ontvluchten zodra de feestdagen eraan komen. Zelf heb ik dat één keer gedaan. Ik verbleef een tijdje in een gastgezin in Rome. Direct bij aankomst bleek dat het gezin en ik een overeenkomst hadden: we spraken elkaars taal niet. Het grotere probleem was dat het ontvangende gezin geen Engels sprak. Het leidde tot een relatief stille autorit naar het huis. Eenmaal daar aangekomen bleek er een kleine oplossing te zijn: in de boekenkast stond een tamelijk vergeeld Italiaans-Engels woordenboek. Met veel moeite werden met behulp van dat boek enkele elementaire conversaties gestart. Waaronder over het eten, want Italianen laten niet graag iets terugsturen naar de keuken. Daarom werden er allerlei etenswaren uit het woordenboek opgelepeld en ik moest dan maar aangeven of ik het at of niet. Het bleek een goede oefening in op zoveel mogelijk verschillende wijzen ‘ja’ zeggen in het Engels. Dat was komisch, maar werd wat ernstiger toen de volgende ochtend bij het ontbijt werkelijk alle producten waarop ik de avond eerder enthousiast gereageerd had, ook daadwerkelijk op tafel stonden. Mijn instemming was verward met een eetlust die die van vier paarden moest overtreffen. Het is die gedachte die me terugvoert naar de kerstavonden bij mijn grootouders thuis. Meer precies: de eettafel die op net voldoende afstand was gezet van een kerstboom die ieder jaar weer precies het plafond aanraakte. Ook hier was er eten in overvloed. Dat kwam zo, mijn oma kookte graag, maar gaf ook iedereen graag het gevoel dat hij speciaal was. Dat leidde er toe dat bij het kerstdiner altijd drie soorten vlees, vijf soorten groenten en drie aardappelbereidingen in een soort buffetvorm opgesteld stonden. Een opmerkelijke prestatie, als je bedenkt dat er vijf man aan tafel zaten. Maar juist die overdaad was een prachtig teken van liefde. Vorig jaar overleed de vrouw die ik nog altijd als toonbeeld van naastenliefde en barmhartigheid zie, terwijl ze kerstinkopen ging doen. Het is daarom dat ik een van de belangrijkste lessen die ik van haar geleerd heb, met u wil delen. Wie leeft, moet ook soms wat eten. En wie liefheeft, kan er altijd voor zorgen dat niemand iets tekort komt. Ik wens u een zalig en smakelijk kerstfeest toe! Bekijk hier de overige artikelen uit de december-ANS.

 

Lees meer

Barmhart

Tekst: Mark Buck Iemand moet het doen. Die gedachte schoot door mijn hoofd toen ik de deur van de soepbar opensloeg. Een mens kan moeilijk de hele dag aan een bar zitten, maar de soepbar biedt hier een uitkomst. In ieder geval tussen twee en zes. Wat precies gedaan moest worden, was nog niet helemaal helder. Of beter gezegd: hoe. Aan het einde van de dag zou ik iemand flink de waarheid verteld hebben. Een gedachte die mij vreemd genoeg al meer dan een etmaal bezighield, terwijl de persoon in kwestie nu waarschijnlijk een thuis gesmeerde boterham zat te eten. De tragiek van mensen die slecht nieuws krijgen is dat ze net tevoren een thuis gesmeerde boterham hebben gegeten. Maar dat geheel terzijde. Het kwam er nu op aan, maar de aandacht verslapte. Ook in een soepbar kan de veer niet altijd gespannen zijn. Door de deur die ik nog maar net achter me had dichtgemaakt, kwam nu een hond gevolgd door wat alleen maar zijn baasje kon zijn. De man had ook een duidelijke baasjesuitstraling. Alhoewel: weinig baas, veel je. Eenmaal aan tafel gezeten, bestelde de man een ijsje — over de wonderlijke voordelen van het verkopen van ijs in een soepbar een volgende keer meer. Bij het bezorgen van dat ijsje kon ik genoeglijk vaststellen dat betreffend baasje niet mijn favoriete combinatie gekozen had. Een kleine victorie voor degene die zo onheil zal brengen. Nog geen halve minuut later gebeurde het. Een moment dat ik tot dan toe enkel kende uit films; de man gaf zijn hond een lik van zijn ijsje. Een golf van misselijkheid en verbazing, maar beslist geen mededogen, maakte zich van mij meester. Let wel, de hond maakte niet eens een hongerige indruk. Ik spoedde me naar het toilet. Daar keek ik mezelf in de spiegel vermanend aan. Ik was hier immers met een doel gekomen. ‘Verman jezelf’ sprak ik tegen het vermoeide en witte gezicht tegenover me. Toen nam ik een radicaal besluit. Ik ging terug naar mijn plaats en zag nog net een uiterst tevreden baasje de zaak verlaten. De man was blij, de hond klaarblijkelijk ook. En ik? Ik besloot de zaak niet te verlaten, voor ook ik uiterst tevreden was. Vandaag zou ik iemand de waarheid vertellen. Maar vooraleerst zou ik een column schrijven. Iemand moet het doen. Bekijk hier de overige artikelen uit de februari-ANS.

 

Lees meer

Barry Besselink, zoekt en gij zult vinden

Het was vijf voor half zes en het einde van het college Rechtsfilosofie naderde. Alle toehoorders en de docent snakten naar een ‘verrukkelijke’ Reftermaaltijd. Zo niet Barry. Hij besloot een irritante vraag te stellen. Althans, geen vraag. Meer een opmerking. ‘Als ik u nu zo hoor spreken over Edmund Burke, dan denk ik: “Als we nu eens kijken naar zijn voorspellingen over de Franse Revolutie, dan had hij wellicht in eerste instantie gelijk dat er een schrikbewind op zou volgen, maar in de eeuwen daarna heeft juist dat deel van de wereld dat de geneugten van de Franse Revolutie heeft mogen meemaken toch mogen profiteren van de grootste vrijheden die er in de geschiedenis van de mensheid zijn ervaren?”’ De hoogleraar reageerde niet en vervolgde zijn verhaal. Inmiddels was 17:33 te zien op de klok in CC1. Barry was teleurgesteld. ‘Ik had me intellectueel meer willen verrijken deze middag en had gehoopt dat de hooggeleerde rechtsfilosoof en mijn medestudenten serieuzer met mijn vraag zouden zijn omgegaan en mijn passie en nieuwsgierigheid voor deze collegereeks zouden delen.’ Natuurlijk reageerde niemand op dit luid uitgesproken hersenspinsel. Barry liep immers op zoek naar avondeten alleen over Hoogeveldt. ‘Wat die studenten ook allemaal weggooien’, dacht hij toen hij in een container een halve opwarmmaaltijd van de Aldi vond. Nadat hij zijn rondje Proosdij en Galgenveld had voltooid en daar ook nog ontbijt voor de volgende dag had gevonden, plofte hij thuis neer in zijn oude stoel. Ook gevonden. Hij zette zijn tv, overigens ook gevonden, aan. Op Nederland 1 zag hij dat Maxime Verhagen, de man die zijn partij volgens hem in zwaar weer had gebracht, aankondigde uit de politiek te stappen. Barry sprong op. ‘Dat is iets voor mij!’ Een stuk opgewarmde Aldi-lasagne viel uit zijn mond. Hij greep zijn telefoon en belde alle kranten. Een stagiaire van NRC zegde direct een interview toe. Barry glunderde. Dit was zijn kans, hij had hem eindelijk gevonden.

 

Lees meer

Bijzonder

Beste eerstejaars, Het lijkt mij maar het beste om te beginnen met het volgende: jullie zijn niet zo bijzonder. Natuurlijk, je zou het graag zijn, je wilt graag bijzonder gevonden worden. Mensen moeten naar je kijken en denken: hij of zij, die komt er wel. Zo intelligent, zo spitsvondig en een goede leerling ook. Je bent misschien behoorlijk wijs voor je leeftijd of integer of welbespraakt en je hoopt dat anderen dit zien en zulke capaciteiten aan jou toeschrijven. Misschien beschik je inderdaad over een hoge intelligentie en ben je erg welbespraakt. Toch ben je niet bijzonder. Er zijn er zo veel van jou. Aankomend studenten met de wildste dromen voor de toekomst en met hooggespannen verwachtingen over hun eerste indruk, over de impressie die ze willen achterlaten op hun medestudenten, hun docenten en hun nieuwe huisgenoten. Iedereen wil wel een beetje bijzonder zijn, excentriek misschien zelfs, als je het durft. Excentriekelingen, zij springen er immers uit. Quasinonchalant tolereer je hun aanwezigheid, alsof het je niet kan schelen dat juist zij altijd in het middelpunt staan. Ze worden toch ook vaak bespot, en zijn ze tegelijkertijd niet een beetje vreemd? Maar dan, ‘s nachts, in je studentenbedje, als je niet kunt slapen omdat je huisgenoot weer een leuke eerstejaars ligt aan te drukken, ga je liggen fantaseren. Wat als ik ook iets meer was als die uitbundige, welbespraakte jongen uit m´n klas? Zou ik dan populairder zijn, zouden m’n klasgenoten mijn opmerkingen dan wél een nuttige bijdrage vinden? Troost je. Die uitbundige, welbespraakte jongen is niet bijzonder. Ook van hem zijn er velen. En ja, hij wordt inderdaad zowel bewonderd als bespot. Dan heb jij het toch makkelijker, jij ietwat onzichtbare maar altijd stoïcijns doorwerkende en stabiele leerling. Geen ups en downs voor jou, geen pieken van euforie omdat je medestudenten en docenten je dagelijks ophemelen, geen dalen wanneer je opeens in ongenade valt en wordt afgeserveerd alsof je slechts een bron van vermaak was. Nee, voor jou, jij modale student, is het leven heel waarschijnlijk een reis over een uitgestrekte vlakte, met hier en daar een kleine zandduin die je even het gevoel geeft wel degelijk bijzonder te zijn, of die je ontmoedigt door te gaan met je studie. Het zal allemaal relatief blijken. Je haalt je studie, misschien met een kleine vertraging, je bouwt, net als ieder ander, een studieschuld op, je verliest je maagdelijkheid als je die al niet kwijt was en je zult regelmatig straalbezopen zijn. En dan zullen al je grote dromen je uiteindelijk voorbij varen terwijl jij in de leegte na je studie op zoek bent naar de juiste richting en alles opeens totaal anders loopt. Jongens, jullie zullen een meisje vinden die je droomvrouw (b)lijkt te zijn. Zij zal je een paar kinderen schenken, in eerste instantie omdat zij ‘er wel klaar voor was’, de één of twee koters erna zijn te wijten aan jouw plots ontstane vadergevoel na de geboorte van je eerste kind. Je zult nooit opnieuw de dromen willen najagen die inmiddels lang vervlogen zijn. Kun jij je die dromen nog herinneren, of is de herinnering aan een droom waarvan je niet precies meer weet hoe hij er uit zag eigenlijk zelfs prettiger? Ooit had ik een droom, zul je dan denken, en het was een mooie droom. Nu is er de leaseauto, het huis, de kinderen. Ja, het is cliché om het cliché te noemen, maar zelfs de hond wordt toegevoegd aan jouw toekomstperspectief. Meisjes, jullie willen arme kinderen helpen in het buitenland. Goed werk doen, iets betekenen. De obsessieve prestatiedrang en de onwerkelijke dromen van die jongens kunnen jullie niet begrijpen. Jij wilt dáádwerkelijk bijzonder zijn, een toegevoegde waarde voor de wereld om je heen. Net zoals iedereen dat wil; jij bevindt je in goed gezelschap. En wanneer ook jij, met een kleine uitloop vanwege je bestuursjaar, afgestudeerd bent en denkt dat je het helemaal gaat maken, loopt het allemaal toch anders. Onverhoopt, onverwacht, een aanbod voor een baan in Nederland. Die jongen van vroeger, uit vier VWO, hij bleef op je wachten en nu sta je op de rand van een nieuw avontuur met hem. Terug naar je geboortedorp waar je een leuk appartementje huurt. Ach, wat zou het, hier voelt het vertrouwd. Die toekomstdromen komen wel een keer, voor nu ben ik gelukkig. Maar die toekomstdromen komen nooit meer, ze vergaan met elke stap richting burgerlijke vastigheid. De ooit gekoesterde droom om bijzonder te zijn is nu definitief verleden tijd. Je ontwaakt in de toekomst en beseft dat dit is verworden van je leven, zo’n zes of zeven jaar vanaf nu; een modaal leven met een modale baan, een kind, een huis en een partner. Net zoals de meesten. Vakanties vier je in Frankrijk, waar je bij de ring om Parijs in de file staat met je Opel Zafira waarvan de airco kapot is en met een sleurhut aan de trekhaak gekoppeld. Net zoals de meesten. En weet je? Dat geeft helemaal niets. Want ook niet-bijzonderheid is prima. Een enkeling van wie je het nooit verwachtte is straks ontzettend succesvol, misschien zelfs bijzonder, als je het zo wilt noemen. Wie weet kijkt een ander ook zo tegen jou aan. In ieder geval zul in je eigen perceptie nooit zo bijzonder zijn als diegene tegen wie je opkijkt. En daarom is misschien wel niemand écht bijzonder, want ook van de excentriekelingen, de succesvollen en de welbespraakten zijn er duizenden en duizenden op deze wereld, die ieder op hun beurt weer opkijken tegen een ander. Berust maar in je toekomst, kijk om je heen en realiseer je dat die jongen of dat meisje, je nieuwe studiegenootje die al de hele dag zo wanhopig zoekt naar oogcontact, naar een praatje met jou, en die nu ‘per ongeluk’ naast je is gaan zitten, dat hij of zij het onontkoombare patroon van de rest van je leven verwezenlijkt. Je toekomst ontvouwt zich altijd anders, tegengesteld van de plannen die jij voor ogen had. Je ontmoet iemand in wiens ogen jij wel degelijk heel bijzonder bent en je beseft dat jouw eerdere plannen opeens niet meer zo belangrijk zijn. Misschien zoeken we allemaal naar die ene persoon die ons oprecht bijzonder vindt, echt, onvoorwaardelijk en voor altijd bijzonder. Van bijzonder willen zijn naar bijzonder gevonden worden. Ik hoop in het bijzonder dat jullie tijdens je studie door die ene persoon gevonden worden.

 

Lees meer

Binnenstebuiten

Deze column van Manu Compen verscheen eerder in de november-ANS. Met gesperde ogen en een gebolde rug zit ik voor mijn computerscherm. Het koude licht van een beeldscherm is het enige teken van leven in een verder donkere kamer. Op het scherm staan wel twintig tabbladen open met Facebookprofielen en persoonlijke berichten. `Ik ben Nina, twintig jaar oud. Ik studeer Psychologie en ik werd helemaal enthousiast van je bericht!´ Haar volledige profiel verschijnt na een muisklik in het eenentwintigste tabblad. Mijn pc begint een beetje te stotteren. Vind-ik-leuks voor Chef’Special en Love Actually: niet echt mijn type. Haar profielfoto staat me toch wel aan en ik zet haar naam op een lijst. Mijn oppervlakkigheid is gerechtvaardigd: dit leed is mij twee jaar geleden ook aangedaan. Ik stuur een kort berichtje terug: ‘Woensdag is de kijkavond om 20:00, zie je dan!’ Nog minstens zeven dates te gaan. Alhoewel mijn selectieprocedure voor een nieuwe huisgenoot secuur is en ik gedisciplineerd te werk ga, voel ik me er niet geheel op mijn gemak bij. Ik dacht dat ik undateable was, maar sinds ik advertenties op internet heb gezet, zijn er in twee dagen vijftig berichten binnen gekomen. Allemaal schetsen ze een utopiaans toekomstbeeld waarin haren uit doucheputjes worden gehaald, de lekkerste kip piri-piri voor me wordt gekookt en de wc-rol nog wordt vervangen vóór het laatste velletje in zicht is. Een avond verder heb ik het lijstje af: vier heren en drie dames. Twee weken later is het zover. Er staat wijn, bier en cola koud, de afwas is gedaan en de deurbel doet ‘t. Een voor een doen ze hun verhaal. Een enkeling komt in het echt beter uit de verf, maar de meesten vallen door de mand. Ongemakkelijke onderdanigheid, gezeur over reistijd: de dates die ik voor ogen had, veranderden voor mijn neus in sollicitatiegesprekken. Nadat ik de deur achter de laatste sollicitant had dichtgesmeten, plofte ik met een biertje op de bank. Ik voelde me een verdrietig kattenvrouwtje dat erachter kwam dat haar katten alleen voor de brokjes kwamen. Op het aanrecht stonden lege glazen en een halve fles cola. Ze ruimden nu hun zooi al niet op. Mijn neef woont sinds kort in Nijmegen. Toch maar even bellen of-ie wil verhuizen. Klik hier voor de overige artikelen uit de november-ANS.

 

Lees meer

Binnenstebuiten

Deze column van Manu Compen verscheen eerder in de december-ANS. Ongeveer vier maanden geleden gebeurde het. Even terug had ik de vriendin van mijn huisgenoot horen huilen en nu klopte hij op de deur. ‘Kom binnen man. Wat is er gebeurd?’, vraag ik terwijl ik gauw mijn muziek zachter draai. Aan zijn blik lees ik niets af. Hij is een van mijn beste vrienden sinds de middelbare school, maar de jongen in wiens ogen ik betekenis zoek, ken ik niet. Die vriend is relaxed, bedeesd, van niets onder de indruk. Deze jongen kijkt alsof hij water ziet branden. Hij doet de deur dicht en pakt een kruk onder mijn bureau vandaan. Zijn ogen dwalen eerst langs me heen, zoekend naar woorden, maar daarna kijkt hij me resoluut aan en vertelt hij met bevende stem: ‘Ze was toch naar de dokter voor een echo omdat ze last van haar buik had?’ Het woord ‘echo’ doet onderbuikgevoelens in me opwellen. ‘Ze kwamen een kloppend hartje tegen.’ In Darmstadt (Duitsland) verschijnen op hetzelfde moment op het computerscherm van een natuurkundige de eerste schimmen van een komeet. Uit de pixelachtige foto’s is nog niets van de vorm van de komeet op te maken, maar het feit dat er überhaupt een beeld is, doet op het gezicht van de enthousiaste wetenschapper al een glimlach verschijnen. De ruimtesonde Rosetta die door hem en zijn team in 2004 is gelanceerd, zal later dit jaar eindelijk aankomen. Met uitzinnige precisie is de sonde zo gelanceerd dat zij door drie keer langs aarde en een keer langs Mars te razen, van deze planeten exact de juiste richting en snelheid meekreeg om bij de komeet te raken. 14 november zal Rosetta haar landertje ‘Philae’ loslaten. Met harpoenen moet Philae zich ankeren op Churyumov–Gerasimenko om niet op te stuiteren en zo te ontsnappen aan het zwakke zwaartekrachtveld. De dagen gaan op de komeet sneller voorbij dan waar ze vandaan komt en het is er onaangenaam koud, maar ze zal desondanks haar sensoren activeren en op onderzoek uit gaan. Tegen de tijd dat u dit leest, zijn Philae en het meisje hoogstwaarschijnlijk op hun pootjes terecht gekomen. Aan dit soort wonderlijk complexe processen is onzekerheid immers inherent. Als natuurkunde-romanticus en ruimtevaartsympathisant, zou ík als ik mijn huisgenoot was in ieder geval wel een paar meisjesnamen kunnen bedenken. Maar ja, mijn soort maakt nou eenmaal niet zo snel kindertjes. Klik hier voor de overige artikelen uit de december-ANS.

 

Lees meer

Carnaval in 't Klumpke

Zij was 21, hij 23. Zij was tweedejaars Geneeskunde en hij was elektricien. Sinds ze vorig jaar was verhuisd vanuit het Brabantse gat Schijndel naar de grote stad Nijmegen waren ze steeds verder uit elkaar gegroeid. Het was inmiddels al vijf jaar geleden dat ze hier in ’t Klumpke werd versierd met ‘Mag ik mijn stekker in jouw doos stoppen?’ Meteen had ze haar hart verpand aan deze vreemde jongeman die verkleed was als Hells Angel en ging bij de naam Berry. Zij was verkleed als zuster en voor ze het wist werd ze inwendig onderzocht. Hij was 16, maar zag er uit als 19 in zijn doktersoutfit en had gezegd dat hij 21 was. Zij was verveeld. De terugkeer in ’t Klumpke beviel minder dan ze dacht. Haar vriend, opnieuw verkleed als Hells Angel, stond de hele tijd met zijn voetbalteam grappen te maken en andere zusters na te fluiten. Zij besloot op avontuur te gaan en knoopte aan de bar een gesprek aan met de dokter, die haar liefde voor het menselijk lichaam deelde. Voor ze de zin: ‘Gezellig hier, hè of wa’ kon uitbrengen zat er al een tong in haar mond. Ze proefde dat hij Marlboro rookte en vermoedde vervolgens dat hij geen 21-jarige geneeskundestudent was. Ach, als Berry het maar niet gezien had. Hij was 26, verkleed als vrouw en ze kende hem van haar geneeskundecolleges. Op het eerste gezicht vond ze hem niet aantrekkelijk, zijn vette achterover gekamde haren moesten het toch echt afleggen tegen Berry’s stekeltjes. Dat hij als achtstejaars student nog steeds propedeusevakken Geneeskunde volgde sprak ook niet in zijn voordeel. Hij stond er ongemakkelijk bij in ’t Klumpke en vierde overduidelijk voor het eerst carnaval. Ze vond hem er maar zielig bij staan en smolt voor zijn neptieten. Berry was buiten al aan het kotsen op het moment dat zij een mondeling examen aflegde. Hij was 63, maar ze was vergeten hoe oud hij was. Hij stond vlak bij de toiletten en zou morgen van zijn vrouw scheiden. Hij kende haar: zijn dochter was haar beste vriendin. Zij wist door de drank niets meer, behalve dat Berry naar huis wilde en zij naar de wc. Hij dacht: ‘Ik ga ervoor’ en zij kon niet meer denken. De volgende dag zat Berry er treurig bij op de bank. Hij voelde zich schuldig omdat hij zich met zijn voetbalteam zo lomp had gedragen en zo vroeg naar huis wilde. Zij was de kwaadste niet, ze vergaf hem. Het was immers carnaval.

 

Lees meer

Column: ‘Laat ze een echte studie kiezen’

De onvoldoende voor communicatiewetenschap aan de RU werd door velen met hoon ontvangen. Reacties als ‘hbo-studie’ en ‘laat die mensen maar een echte studie kiezen’ kwamen langs op Twitter en Facebook. Ook wanneer het over onderwijsbezuinigingen gaat, worden regelmatig tal van ‘onzinstudies’ genoemd waar best op bezuinigd mag worden. Het criterium hierbij is natuurlijk dat wat men zelf ‘nuttig’ vindt. Wanneer is een studie ‘zinloos’? Als je er geen werk mee kunt vinden, hoor ik weleens. De arbeidsmarkt zou geen behoefte hebben aan zoveel – ik noem maar wat – filosofen. Een typische denkfout als gevolg van het doorgeschoten rendementsdenken. Alleen instrumentele kennis wordt nog als waardevol gezien. Kennis om de kennis is echter juist dat wat wetenschap tot wetenschap maakt. Opvallend genoeg worden meer praktijkgerichte studies als geneeskunde en rechten juist weer minachtend ‘hbo-studies’ genoemd. Het is ook nooit goed. De kwalificatie ‘hbo-studie’ lijkt in het geval van communicatiewetenschap meer te verwijzen naar het vermeende niveau van de studie. Nu blijkt uit zowel mijn eigen ervaring (keuzevakken) als de beoordeling van de NVAO dat er inderdaad iets mis is met het academisch niveau van communicatiewetenschap in Nijmegen. De studie is, simpel gezegd, te makkelijk. De verwijzing naar het hbo getuigt echter van een nare arrogantie en elitementaliteit waar ik mij als universitaire student voor schaam en waar ik verder geen woorden aan vuil zal maken. Het dedain richting zogenaamd ‘zinloze’ studies heeft dan ook meer te maken met vooroordelen. Sociale wetenschappen als communicatiewetenschap hebben de pech zich bezig te houden met onderwerpen waar ook leken alles van denken te weten. Sociaal-wetenschappelijk onderzoek krijgt daarom het verwijt open deuren in te trappen. ‘Daar is toch helemaal geen onderzoek voor nodig?’ Het helpt natuurlijk ook niet dat Diederik Stapel en Mart Bax sociale wetenschappers waren. Dit is echter vooral een kwestie van imago. Stapel en Bax zijn geïsoleerde gevallen met veel media-aandacht. En wat een ‘open deur’ is, is natuurlijk volledig subjectief. Veel algemene wijsheden zijn juist het gevolg van wetenschappelijke inzichten. Bij communicatiewetenschap in Nijmegen is veel mis, zoveel is duidelijk. Dat zegt echter vooral iets over deze specifieke opleiding en niet over het vakgebied als geheel. Een goede wetenschapper weet dat overhaaste generalisaties een slechte raadgever zijn.

 

Lees meer

Column: Academisch geschoold

Er moeten meer academici voor de klas staan op het vwo, aldus rector Kortmann in zijn rede voor de opening van het academisch jaar. Universitair geschoolde vwo-docenten dreigen ‘witte raven’ te worden, terwijl het vwo leerlingen juist hoort voor te bereiden op de universiteit. Dan wil je toch op zijn minst docenten die zelf ook aan de universiteit gestudeerd hebben. Veel academisch geschoolde vwo-docenten gaan binnenkort met pensioen. De instroom is onvoldoende om dit te compenseren. Maar als we dit willen moet er meer gebeuren. Wil je na je master het onderwijs in, dan volstaat momenteel een eenjarig traject bestaande uit een half jaar onderwijstheorie en een half jaar stage. Bam, je bent leraar. Dit is vaak onvoldoende voorbereiding. Hoe hoogopgeleid je ook bent en hoe veel je ook weet, een goede leraar valt of staat door zijn sociale en didactische vaardigheden. Als je niet in staat bent om iets in begrijpelijk Nederlands uit te leggen en niet om kunt gaan met dertig lastige pubers, dan ben je geen geschikte docent. Deze vaardigheden leer je niet iedere academicus even in een jaartje. Ter vergelijking: een docentenopleiding aan de HAN duurt vier jaar, en zelfs dat is niet altijd genoeg. Lesgeven is een beetje als schilderen – je moet er ook gewoon talent voor hebben. En wanneer er dan een betere vooropleiding is moeten mensen dit traject ook nog kunnen en willen afleggen. Een hele dobber in deze tijd van stijgende studiekosten en onderbetaalde onderwijzers. Het verleden leert ons de oplossing. In de jaren ’50 bestond er een zogeheten lerarenbeurs. Deze werd gegeven aan studenten die een verklaring ondertekenden om na hun afstuderen een aantal jaar (eerst tien, later vijf) twintig uur per week onderwijs te geven. In ruil daarvoor werd hun studieschuld kwijtgescholden en hoefden zij geen collegegeld te betalen. Om ze aan hun belofte te houden werd voor ieder jaar dat ze lesgaven één jaar van de studieschuld afgetrokken. Een herinvoering van deze beurs zou twee vliegen in één klap slaan: afgestudeerden vinden gemakkelijker een baan en als het echt aanslaat lossen we het lerarentekort op. Het is één ding om te vinden dat er, om de onderwijskwaliteit te verbeteren, meer academici voor de vwo-klas moeten staan. Maar dan is er ook een grootscheepse investering in het onderwijs nodig die dit voor afgestudeerden mogelijk en aantrekkelijk maakt. You may say, I’m a dreamer...

 

Lees meer

Column: Acrylverf

Ik ben zo verdomd gek op de Action. Zo nu en dan, als ik bijzonder gestresseerd of verveeld ben, mag ik wel eens graag een penseeltje over een doek halen. Daar wil ik uiteraard geen bakken vol met geld aan uitgeven. Ik ben er namelijk bijzonder bagger in maar het is een zeer rustgevende activiteit. Zeker met Bob Ross via Youtube op de achtergrond die ‘happy little tree shapes’ aan het schilderen is. Mijn bomen zijn nooit ‘happy little tree shapes’ maar gelijken absoluut ‘sad brown rectangles’. En daar word ik dan gelukkig van. Sommige mensen puzzelen. Ik niet. Ik bedoel maar. Afijn, ik ben dus in de Action en op zoek naar de acrylverf. Aangezien de schappen overvol zijn, maar niet met acrylverf, loop ik naar een medewerkster toe. De medewerkster in kwestie heeft haar platinablonde lokken midden op haar hoofd verzameld met een scrunchy. Kennen we dat nog, de scrunchy? Dat is de essentie van de jaren negentig, gevangen in één haarelastiek. De medewerkster, genaamd Chantal, zoals haar bordje mij verteld, draait zich om en kijkt me een beetje verstoord aan. ‘Sorry dat ik stoor, maar ik ben op zoek naar de acrylverf.’ Chantal voelt zich overduidelijk inderdaad gestoord. Ze stond te praten met een collega en een jongen met een scooterhelm onder zijn arm. ‘Heb je al gekeken bij de verfspullen?’ ‘Ja, dat was wel een beetje mijn eerste gok zeg maar’, antwoord ik. Chantal zucht. Ze voelt de bui al hangen, ze moet meelopen naar de plek des onheils. We lopen naar het gangpad met de verfspullen. Chantal staart vijf minuten naar de schappen en haalt dan haar schouders op. ‘Ik zie geen acrylverf’, zegt ze uiteindelijk. ‘Ik ook niet, daarom vraag ik het aan jou.’ Dat vindt Chantal maar lastig. Inmiddels is haar collega ook bij ons komen staan, ongeduldig wachtend op haar gesprekspartner. ‘Misschien kun je achter even kijken of er nog wat ligt?’ Suggereer ik voorzichtig. Eerst lijkt dit idee Chantal nogal tegen te staan maar dan loopt ze snel naar achter met haar collega, om vervolgens tien minuten weg te blijven. De jongen met de scooterhelm staat twee gangpaden verderop verloren om zich heen te kijken, maar braaf te wachten. Als de meisjes terugkomen kijkt hij verheugd op. Als hij een labrador was geweest was hij gaan kwispelen en kwijlen. Chantal kijkt me ongeïnteresseerd aan. ‘Geen acrylverf gevonden mevrouw.’ Ik betwijfel dat ze daadwerkelijk heeft gezocht. De labradorjongen kijkt ineens naar beneden. ‘Hoe ziet acrylverf eruit?’ Vraagt hij. ‘Nou gewoon, zoals een tube met verf. Meestal vrij groot’, antwoord ik. Hij steekt zijn hand in een bak en houdt een tube rode acrylverf omhoog. ‘Volgens mij ligt het hier.’ De meisjes kijken hem woedend aan. Ik loop naar hem toe en bedank hem terwijl ik mijn mandje vollaad. ‘Nou misschien kan jij hier gaan werken, volgens mij hebben ze iemand als jij nodig’, zeg ik tegen de labradorjongen. Hij kijkt me aan met zijn kwispelogen en ik loop dolgelukkig weg. En mijn humeur kan al helemaal niet meer stuk als ik zie hoeveel de acrylverf kost. Dat zijn verdomd veel ‘sad brown rectangles’ voor nop. Ik ben zo verdomd gek op de Action.

 

Lees meer

Column: Alcoholvrij

Alcohol en het studentenleven zijn onlosmakelijk verbonden. Feesten worden vaak gepromoot met drankacties, om van cantussen nog maar niet te spreken. Verenigingen zijn voor hun financiën dermate afhankelijk van de (alcoholische) drankomzet dat zij recentelijk – overigens volledig terecht - in rep en roer waren toen de gemeente voorstelde dat zij na middernacht hun tap zouden sluiten. Zonder alcohol geen studentenleven. Toch? Al op de middelbare school heb ik voor mijzelf besloten om geen alcohol te gaan drinken. Niet wegens medicijngebruik of religieuze principes, maar om dezelfde reden dat ik heb besloten nooit te gaan roken. Omdat het gezonder is, geld scheelt en omdat ik er gewoon geen behoefte aan heb. Voor sommige medestudenten betekent het zo ongeveer dat ik van een andere planeet kom. Hoe kun je nou van het studentenleven genieten zonder te drinken? Welnu, dat is heel simpel. Ik heb óók gewoon intro gelopen. Ook ik ben – inmiddels alweer meer dan vier jaar geleden - lid geworden van een studentenvereniging, waar ik niet zelden tot laat op borrels en feestjes te vinden ben. Ik heb zelfs in het bestuur gezeten. Tijdens mijn bestuursjaar liepen er weddenschappen over wanneer ik zou beginnen met drinken, maar die zijn nog steeds niet beslecht en dat gaat ook niet gebeuren. Toegegeven, soms is het ongemakkelijk. Nog altijd komen er soms mensen naar me toe met rondjes die ik af moet slaan, omdat ze nog steeds niet weten dat ik niet drink. Ook in alledaagse gesprekken met mensen die mij minder goed kennen worden er opmerkingen gemaakt die er bij voorbaat van uitgaan dat ik alcohol drink. Raar, want dat heb je nooit als het om roken gaat. Mensen die ik vertel dat ik niet drink zeggen vaak dat ze het knap vinden dat ik het volhoud, wat impliceert dat ze het zelf liever ook niet zouden doen. Toch doen ze het. Waarom? Door sociale druk, om erbij te horen? Volgens mij is dat helemaal nergens voor nodig. Ik weet als geen ander dat de vanzelfsprekendheid van alcohol in het studentenleven het mensen ook niet makkelijk maakt om niet-drinken vol te houden. Maar tegelijkertijd weet ik ook uit eigen ervaring dat je ook zónder te drinken gewoon verenigingslid kunt zijn, kunt feesten en een bestuursjaar kunt doen. Mensen die wel willen drinken moeten dat vooral blijven doen. Maar misschien moeten we als studenten eens af van de alomvattende vanzelfsprekendheid van alcohol drinken.

 

Lees meer