Column: Lelijk II

Jij bent het mooie stukje lelijk dat alle andere grote lelijkheden verdringt: de slome maandagmiddag achter mijn bureau, de mensen die staan te duwen bij de bus en de chagrijnige kassamedewerkers van de Albert Heijn. Jij bent het nonchalante compliment op een bad hair day en de langzame lach van jou probeer ik te beschrijven als een blender in mijn ingewanden, een soort Magic Bullet, Tel Sell apparaat waar mijn darmen in gaan en ik stop met praten, want ik moet wel naar je kijken.

Er zijn dingen die wij nooit zullen kunnen zijn – ik zal nooit een fantastische conditie hebben en zal altijd blijven twijfelen, jij zult nooit natuurlijk reislustig zijn. Dat is niet erg, we vinden er wel een weg omheen – ik zal de buitenwereld naar je toe brengen, zodat jij die kunt beleven in je pyjama. Jij, jij ontspant de zenuwen in mijn hersenen en ontknoopt de blauw-rode aderen rond mijn hart, alleen al door je eloquente taalgebruik en het feit dat jij interpunctie goed gebruikt. Mijn god, jij maakt van de komma een verleidster en van de apostrof een sekstijger.

Van alle lelijke menselijke feiten tot alle onregelmatigheden, ik accepteer het. Ik wil in al dat lelijks iets moois vinden. Een lekkende kernreactor, vervuiling, plastic en niet recyclebare stoffen – te midden van alle lelijkheid die elke dag biedt – verlaten gebouwen, industrieterreinen, vuilnis en slechte kunst, wil ik jou.

Eerlijk, krijsend, bloed, zweet en al, ben jij het mooiste stukje lelijk dat ik ooit heb gezien.

Een kleur die het gebrek aan kleur kleurt, zo kleur jij mij. Bloedrood, hartrood, geen kleur die hard kleurt zoals jij in mij en jij kleurt mijn lelijke nood in. De nood als noodweer voor de dijken, jij laat mijn hart wijken en speelt met de zee – lippen bieden op dat ze van iemand houden en het hart holt voor op het hoofd.

Ik spreek krullerig, boordevol woorden van sier, maar de ribben zijn eerlijk, simpel en kaal: alle stukjes lelijk kleuren mijn dag. Laat mij niet alleen lelijk zijn, omringd door klinische feiten van de dag, als je mij doelloos laat draaien ben ik zo kaal als het achtergelaten ijsstokje dat een klein beetje wil versplinteren in jouw mond.