Stine Jensen - 'Ik ben Stine, ik ben filosoof'

Ze verklaart de samenleving vanuit filosofisch oogpunt. Literatuurwetenschapper en filosofe Stine Jensen in gesprek over de identiteit van de Nederlander: 'Wilders drukt voortdurend op de angstknop.'

Bij het binnentreden van haar gedeelde werkkamer aan de Vrije Universiteit (VU), groeit al snel het besef dat de van oorsprong Deense Stine Jensen (38) niet van plan is uit haar rol als universitair docent te stappen. Na snel wat printjes voor haar studenten te hebben gemaakt schuift ze tussen de boekenkasten aan voor een inhoudelijk gesprek over het project Dus ik ben. Vooralsnog is een website, een reeks artikelen in nrc.next, een boek en een televisieprogramma het resultaat.

Het verzoek om een filosofieprogramma voor de humanistische omroep Human te maken, was voor Jensen dé kans om een breder publiek kennis te laten maken met deze wetenschap. Naast televisie leek de krant haar een bruikbaar medium en zo zat ze ineens aan tafel met Rob Wijnberg, filosoof en hoofdredacteur van nrc.next. Sinds juli 2009 actualiseren zij in een reeks artikelen met de titel Dus ik ben de filosofie van de identiteit. In tijden van crises bleek een hulpmiddel voor het zoeken naar een identiteit niet overbodig. Al snel werd Dus ik ben ook een online concept, resulteerden de essays in een boek dat afgelopen maart verscheen en zal in december de televisieserie worden uitgezonden. ‘Dus ik ben is een handvat om bepaalde begrippen met oude filosofische wortels te koppelen aan de huidige samenleving. Zo kun je de hedendaagse emo-tv van de commerciële zenders verklaren vanuit de romantische filosofen. Ook de discussie rond het begrip twijfel van Descartes is terug te zien in de actualiteit.’ Jensen geeft hier als voorbeeld de ergernissen top vijf van Jan Mulder in De Wereld Draait Door: ‘De samenleving heeft tegenwoordig blijkbaar behoefte aan stellige meningen en principes, terwijl Descartes stelt dat er geen absolute waarheden zijn, afgezien van de twijfel. Je kunt aan alles twijfelen, behalve aan de twijfel zelf. Je kunt je afvragen wat er nog overgebleven is van de twijfel. Dit verbinden van actualiteit aan de aloude filosofie is de lol van het boek.’ Met het actualiseren van filosofische vraagstukken beoogden Wijnberg en Jensen echter geen vereenvoudiging van deze wetenschappelijke tak. In een interview met ANS in oktober 2009 gaf Wijnberg aan dat het aantrekkelijk willen maken voor jongeren niet ten koste moet gaan van een goede inhoud. Jensen stemt hiermee in: ‘Het is irritant hoe men “jong” tegenwoordig invult. De lat wordt veel te laag gelegd waardoor “verhipping” eerder “verarming” betekent. Alsof de jeugd alleen maar kijkt naar Spuiten en Slikken en “Oh, Oh, Tsjersjo”!, of hoe dat ook heet. Wat mij betreft wordt daar een filosofieprogramma aan toegevoegd waarin niet alles wordt versimpeld.’

Toch is ‘verhipping’ volgens Jensen en Wijnberg in bepaalde mate nodig, aangezien een groot publiek niet vanzelf met filosofie in aanraking komt. ‘Ik vond het enorm leuk om samen met Rob Wijnberg naar Paul de Leeuw te gaan. Een aanzienlijk aantal van de mensen die naar zijn programma kijken vormt natuurlijk niet de groep die uit zichzelf gaat filosoferen. Toch denken zij na dit optreden misschien: “Hé, wat interessant!”.’ Paul de Leeuw was zelf één van de meedenkers aan de weblog Dus ik ben. Op de website vragen Wijnberg en Jensen bekende en minder bekende Nederlanders een beeld te kiezen dat exemplarisch is voor onze tijd en er een onderschrift aan toe te voegen dat ons hedendaags mens-zijn beschrijft. Paul de Leeuw koos voor een foto van Erica Terpstra, Henk Vonhoff en Frits Korthals Altes in een auto. Ze hebben een moment van ontspanning en denken vrij te zijn van camera’s. Toch legde een fotograaf ook dit moment vast, wat resulteerde in een foto van met diepe groeven bedekte gezichten. De Leeuws onderschrift: ‘De boog moet altijd gespannen staan, dus ik ben.’

Mohammed zonder bontkraag Het simplistische denken lijkt zich tegenwoordig niet alleen naar de media te vertalen, maar steekt ook de kop op binnen de politiek. ‘Het is werkelijk verbijsterend hoe basaal dit kabinet met gedoogsteun van de PVV denkt. Geert Wilders creëert een vijandsbeeld dat puur gebaseerd is op angst.’ Ze legt uit hoe cultuurhistorica Joanna Bourke het begrip anxiety introduceerde, een vorm van onderhuidse onrust binnen de maatschappij. Gewiekste politici weten die gevoelens om te zetten in fear en kanaliseren dit naar een concreet vijandbeeld. ‘Dat is precies wat Wilders ook doet. Hij drukt voortdurend op die angstknop, door bijvoorbeeld van een “tsunami van moslims” te spreken. Iets verschrikkelijks als een tsunami wordt in een adem genoemd met de islam. Is er een financiële crisis geweest, dan spreekt hij over “kopvoddentaks”. Die woordkeuze is niet toevallig. We moeten uiterst waakzaam zijn voor het continu aanboren van het angstcentrum.’ Dat Wilders met een duidelijk vijandbeeld op de proppen komt, helpt bij het creëren van een sterkere nationale identiteit. Dit wij/zij-denken is ook zichtbaar in de Verenigde Staten. Sommige media schetsen eveneens een vijandbeeld. Dus ik ben beschrijft hoe zelfs het beeld van de terrorist wordt gemediatiseerd: ‘De werkelijkheid sluit geenszins aan op onze voorstelling ervan. De kapers van 9/11 waren bijvoorbeeld moderne mannen in pak, die niet van een gemiddelde westerling te onderscheiden waren. Maar de beeldcultuur dwingt, net zoals in Hollywood, tot eenduidige visualisering – met een sterk iconisch effect tot gevolg.’ Jensen stelt dat het probleem dat deze eenzijdige beeldvorming teweegbrengt, ontzettend moeilijk op te lossen is. ‘Alternatieve beeldvorming is de eerste optie om deze polarisatie tegen te gaan. In Hollywoodfilms wordt de Arabier bijvoorbeeld vaak voorgesteld als een man in een tank en een wapen in de hand en de moslimjongere als een getinte jongen met een bontkraag. In Dus ik ben staat een goed voorbeeld van alternatieve beeldvorming. Er is in Denemarken vlak na de cartooncrisis een fotoboek uitgebracht. Daarin staan foto’s van drieënveertig Deense Mohammeds en hun levensverhaal: van een oude Deense man die zich tot de islam heeft bekeerd tot een jonge, hippe architect. Maar er zat niemand met een bontkraagje tussen.’ Als tweede oplossing draagt Jensen de zelfreflectieve journalistiek aan. Zoals Joris Luyendijk in Het zijn net mensen doet, zouden journalisten bewuster bezig moeten zijn met hun woordkeuze. ‘Schrijf je over zelfmoordterroristen of over vrijheidsstrijders? Dat maakt nogal wat uit’, aldus Jensen. ‘Het is goed om het maken van een product mee te nemen in het product zelf. Toch kan dit ook averechts werken en navelstaarderige journalistiek opleveren. Zo nam Raoul Heertje in zijn show Heerlijk Eerlijk Heertje de kijker mee achter de schermen, maar daar zat niemand op te wachten.’

Maakbaarheid In Dus ik ben wordt de paradox tussen enerzijds het willen vormen van een eigen identiteit en anderzijds het erbij willen horen beschreven. Dit laatste uit zich in een voortdurend bekennen van kleur. ‘Zelfs bij het aanmaken van een profiel op bijvoorbeeld Facebook wordt dat van je gevraagd. Wat zijn je merken? Wat vind je leuk? Ik hoor hierbij en daarbij, aldus Jensen. ‘Sociale media zijn er deels ter zelfbevestiging. Je streeft naar het willen zijn van de leukste en grappigste en naar zoveel mogelijk reacties van anderen. Dat komt voort uit de behoefte aan erkenning.’ In het essay ‘Ik word erkend, dus ik ben’ wordt deze gedachte teruggevoerd naar de gedachten van Georg Hegel en zijn volgeling Alexandre Kojeve. Volgens hem is erkenning een doel in plaats van een middel en dus een eerste levensbehoefte. Jensen: ‘De zoektocht naar erkenning wordt in onze maakbare maatschappij weer aangewakkerd. In deze tijd heb je succes zelf in de hand. Een lelijke neus kun je laten verbouwen. Voor een vervelend karakter is er therapie en om intelligenter te worden bestaan scholen. Je bent een ondernemertje en er wordt verwacht dat je permanent aan jezelf werkt. Als je faalt, heb je geen goede publiciteitscampagne gevoerd.’ Als je eenmaal erkenning hebt verworven, wil je die ook behouden. Filosoof Alain de Botton schreef hierover in zijn boek Statusangst. Mensen zijn bang de verkregen status kwijt te raken en moeten er constant aan blijven werken. Jensen: ‘All we ever wanted is daar een prachtig voorbeeld van. Deze generatiedocumentaire gaat over twintigers met creatieve beroepen als fotograaf, schrijver en acteur. Hoe succesvol ze ook zijn, ze kennen allemaal depressiviteit omdat ze een creatieve dip hebben, zich afvragen of ze iedere keer opnieuw dezelfde prestatie kunnen leveren of twijfelen aan hun talent. Die depressiviteit door keuzestress is een generatieverschijnsel, je kunt tegenwoordig uit zoveel dingen kiezen. Erkenning is dan een tijdelijke oplossing, je krijgt bevestiging dat je een goede keuze hebt gemaakt. Toch duurt die erkenning slechts zo lang als het project, want er zijn altijd weer nieuwe twijfels en keuzes. Zo ontstaat een collectieve manisch depressiviteit onder een creatieve generatie.’ Jensen stelt dat depressiviteit in Nederland klacht nummer één is: ‘Dat is onze vorm van leed. De wereld wordt opgedeeld in gradaties van lijden, eerste, tweede en derde wereld. In laatstgenoemde lijdt men het ergst. Dat is echter gebaseerd op fysiek lijden, terwijl men hier psychisch lijdt. We doen zelfs aan “hobbylijden”. Dat komt voort uit het werk van Nietzsche: van lijden word je sterker, daar groeit je persoonlijkheid van. Als lijden je dus niet vanzelf overkomt, ga je bergbeklimmen, neem je yogales of ga je hardlopen. Van afzien voel je jezelf beter, dat is een typisch Westers concept.’

Conversatietips In een poging meer over haar eigen identiteit te weten te komen, komt ook de theorie weer bovendrijven. ‘Werk en identiteit zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als je iemand vraagt zichzelf te omschrijven in vijf steekwoorden, zit daar altijd het beroep bij. Eerst de naam, dan de baan. Ik doe het zelf ook. Ik ben Stine, ik ben filosoof.’ Ze legt uit dat bepaalde beroepen kunnen bijdragen aan de erkenning waar men in de hedendaagse maatschappij zo naar streeft. ‘Misschien vind ik werk soms té bepalend. Het kan je zelfs van een echt gesprek afhouden.’ Alain de Botton signaleerde dit probleem ook en heeft conversatietips gegeven. Op een eerste date is het belangrijk niet alleen te vragen wat voor werk iemand doet, maar wat diegene daar zo leuk aan vindt. Jensen licht toe: ‘De beleving van datgene wat iemand als werk doet, is belangrijker dan datgene zelf. Hoe staan mensen tegenover een vak? Zelf heb ik het idee dat ik niet in een negen-tot-vijfstramien zit. De werkdag loopt de hele dag door en loopt tegelijkertijd ook niet de hele dag door. Ik vraag me vaak af of ik wel genoeg heb gewerkt. Daar is die behoefte aan erkenning weer!’

Tekst: Eva-Marijn de Vries en Ricardo Walinski Foto's: Martijn Wehrens

Klik hier voor alle artikelen van de ANS uit november 2010.