De verhalenmaker

In zijn boeken kruipt Stefan Brijs in het hoofd van contactgestoorde gekken, waarmee hij begrip wil oproepen voor antihelden. Een gesprek over rafelige personages en het gebrek aan grote verhalen.

Trots geeft Stefan Brijs (42) een rondleiding door zijn ecologische tuin. ‘Op deze boerderij wonen is voor mij net vakantie’, verzucht de Vlaamse auteur terwijl zijn ezels in het aangelegen weiland komen aanhobbelen. ‘Het is niet dat ik met tegenzin naar New York of Istanbul ga voor een lezing, maar het liefst ben ik hier. Ik heb grootse plannen met die dennenboom daar. Die staat al tijden op omvallen en nu moet ie eraan geloven.’ Het succes van de roman De Engelenmaker voert Brijs na zes jaar nog steeds de hele wereld over, weg van zijn landelijk huis nabij Antwerpen. Het boek vertelt het verhaal van de autistische Victor Hoppe, die drie klonen van zichzelf schept met als enig doel het evenaren van God. Brijs won met dit werk de Libris Publieksprijs en het is inmiddels in veertien talen verschenen. Onlangs werd bekend dat de filmrechten zijn verkocht aan het Nederlandse productiehuis N279 Entertainment. Het boek zal worden verfilmd door regisseur Christophe van Rompaey, onder meer bekend van Oorlogswinter. Eerder heeft Brijs diverse regisseurs moeten teleurstellen en zelfs een keer de rechten teruggeëist. ‘Ik had bij geen van hen het idee dat ze een film zouden maken die het boek recht toe doet.’

Waarom denkt u dat Van Rompaey wel zal slagen? ‘Hij toont respect voor Victor, de autistische hoofdpersoon. Ik wilde met het boek mededogen voor hem oproepen, omdat hij zowel een misdadiger als een slachtoffer is. Van De Engelenmaker kun je een verschrikkelijke thriller of horrorfilm maken. Daar is niks mis mee, maar het begrip voor hem moet er in zitten. Dat is de kracht van het verhaal. Anders wordt het een heel oppervlakkige thriller.’

Medeleven met een contactgestoord hoofdpersonage speelt een terugkerende rol in uw werk. Waarom moet de lezer begrip hebben voor een boef? ‘In het werkelijke leven loop je met een wijde boog om iemand als Victor heen. Ik confronteer de lezer daarmee en daar voelt die zich ongemakkelijk over.’ Dus de lezer moet zich akelig voelen? ‘Laat ik zeggen dat ik mijn publiek wil emotioneren. Victor is een antiheld en ook voor dat soort personages tracht ik affectie op te roepen. Ik focus me graag op mensen die zich aan de rand van de maatschappij bevinden.’

Ligt de oorsprong van uw voorkeur voor rafelige personages in uw vorige baan als begeleider van probleemjongeren? ‘Nee, ik kies daar niet zo bewust voor. Tolstoj zegt in de eerste zin van Anna Karenina: “Alle gelukkige gezinnen zijn eender, elk ongelukkig gezin is uniek in zijn ongeluk.” Zo werkt het voor mij ook, ik ga altijd op zoek naar het drama. ‘Mijn personages roepen ontzettend veel vragen op. Hun acties veroordeel je, maar je hebt er ook begrip voor. Dat is volgens mij de reden dat mijn werk in Nederland zo populair is bij leesclubs, waarin van die vrouwen tussen de dertig en honderdtien over boeken praten.’

Brijs pauzeert zijn antwoorden regelmatig om zijn honden, die constant om hem heen draaien, toe te spreken. De Vlaming voelt zich op zijn gemak in de eenzaamheid van de afgelegen woonboerderij. Voor zijn nieuwste roman, Post voor mevrouw Bromley, zonderde hij zich hier een halfjaar af. Alleen zijn vrouw en uitgever mochten in de buurt komen. Deze complete isolatie past bij het perfectionisme van Brijs. ‘Ik leg de lat heel hoog en lever niets in dat me niet zint. Dat is een van de redenen dat ik vier tot vijf jaar over een boek doe.’

Drijft u uw uitgever zo niet tot wanhoop? Lachend: ‘Ze zouden liever hebben dat het iets sneller gaat. Ik heb het geluk dat ik al vijftien jaar lang dezelfde redacteur heb. Zelfs na zijn pensioen is hij mij blijven begeleiden. Als ik vastloop, komt hij een weekendje logeren en dan praten we over het boek. Daarna kan ik weer verder.’

Uw intensieve werkwijze ten spijt kreeg u in Nederland de kritiek dat Post voor mevrouw Bromley erg sober is geschreven. Opeens gedreven: ‘“Jullie hebben het niet begrepen, jongens”, denk ik dan. In Vlaanderen is het boek door iedereen omarmd. Bromley gaat over de Eerste Wereldoorlog. Die moet je niet poëtisch beschrijven, maar juist kaal en naakt. Met mijn stijl probeer ik aan te sluiten op het onderwerp. Het boek waar ik nu aan werk speelt zich af op Curaçao en dat verhaal swingt weer als een tiet.’ Is er dan wel een typische Stefan Brijs-stijl? ‘Stefan Brijs is een verhalenverteller. Alle losse lijntjes en draadjes in mijn verhaal moeten aan het eind van het boek weer bij elkaar komen. Dat vind ik belangrijker dan het schrijven in een barokke of klassieke stijl. Dat heb ik geprobeerd in mijn debuut De Verwording, maar dat is totaal onleesbaar geworden.’

Brijs kreeg niet alleen te horen dat Bromley te kleurloos was geschreven, ook werd hem in een Vlaams tijdschrift verweten dat zijn gehele oeuvre niet onder de noemer ‘literatuur met hoofdletter L’ valt. Brijs kaatst de bal terug: ‘Er is een gebrek aan verhalenvertellers in de literaire wereld. Veel van mijn generatiegenoten kunnen geen personages verzinnen, ze zijn allemaal geïnspireerd op bestaande personages. Vaak gaat het over henzelf: de navel als verhalenput. Dieper gaat het niet.’ Als uitzonderingen noemt hij twee Nederlandse auteurs, Peter Buwalda en Tommy Wieringa. ‘Zij kunnen tenminste een verhaal verzinnen.’

Vergelijkt u uzelf met hen? ‘Nee, zij zijn grotere stilisten dan ik. Ik zal nooit beroemd worden om mijn prachtige volzinnen.’

Is bij u het plot altijd belangrijker dan de vorm? ‘Ja, er mag geen mus van het dak vallen zonder dat het iets toevoegt aan het verhaal. Tijdens het schrijven van De Engelenmaker heb ik een maand gewerkt aan een prachtige scène. Door een bliksemschicht valt de grote wijzer van de kerkklok naar beneden, recht door de kin van de koster, die een heel grote kin had. De wijzer dringt door tot zijn hart en de koster sterft. Later realiseerde ik dat deze in stilistisch opzicht prachtige passage niets toevoegt aan het verhaal, dus heb ik hem geschrapt.’ Brijs laat veel aan de verbeelding van zijn lezers over. ‘Als ik te veel beschrijf, verknoei ik het verhaal. Doordat ik op cruciale momenten een scène afkap, laat ik de lezers zelf een beeld vormen. Zij zien voor zich wat ik niet beschrijf.’ Peinzend vervolgt Brijs: ‘Wanneer lezers naar de film gaan, zullen ze denken: zo had ik het me niet voorgesteld. Degenen die het boek nog niet hebben gelezen, kunnen straks het beste beoordelen of de film goed is geworden.’

U reist nog steeds stad en land af voor het promoten van De Engelenmaker, een roman van zes jaar oud. Werpt dit succes een schaduw over uw andere werk? ‘Nee. Ik heb twee boeken geschreven over vergeten Vlaamse schrijvers. Wat daarin opviel is dat zij nooit een werk hebben geschreven dat hen heeft overleefd. Daarom prijs ik mij gelukkig met De Engelenmaker. Dat is, zoals ze het noemen, een everseller. Ik maak mij geen illusies hoor, maar ik ben trots op dat boek.’ Brijs grijnst: ‘Bovendien ben ik 42. Ik heb nog veertig schrijversjaren voor me, mijn beste werk heb ik nog niet eens geschreven. Ik kan je verzekeren: mijn nieuwe boek, godverdomme, wat wordt dat goed.’

Klik hier voor alle andere artikel uit het ANS van december 2012.