'Ik heb talent voor een saai bestaan'

Ronald Giphart transformeerde twintig jaar geleden van nachtportier tot een gevierd schrijver. Inmiddels is zijn naam definitief gevestigd en heeft hij overal een mening over - ook buiten zijn romans. Studeren zou een grand tour moeten zijn.’

Tekst: Pieter van der Lugt en Jozien Wijkhuijs Foto's: Hinke Rutten

‘Op deze foto zie ik eruit als een Duitse intellectueel vlak voordat hij wordt afgevoerd’, merkt Ronald Giphart (47) op als hij een interview met ANS uit 2000 onder ogen krijgt. ‘Bijna alles uit dat interview klopt nog. Voor Hard Gras en de Kijk schrijf ik nog steeds, maar Rails bestaat al heel lang niet meer.’ Giphart is altijd met verschillende projecten bezig. Eind 2012 verscheen zijn verhalenbundel De Wake, hij schrijft nu een feuilleton voor de Volkskrant en staat met Nico Dijkshoorn op de planken met de voorstelling Matennaaiers. Deze literatuurvoorstelling vullen de twee samen met de band The Hank Five met muziek, literatuur, dansjes en grove grappen. ‘In een Chinees restaurant hebben we nagedacht over de titel en Nico schreef het woord “matennaaiers” op een briefje. Ik vond dat gelijk een passende naam, want er zit een deel vriendschap in en een deel muziek, net als in de show.’ In zijn kantoor doceert Giphart op hartstochtelijke wijze de fijne kneepjes van het schrijverschap. Hij gelooft niet in het geromantiseerde beeld van de schrijver die zichzelf opsluit in een ivoren toren. ‘Er zijn periodes waarin ik alleen maar in dit kantoor zit om boeken te schrijven. Ik heb talent voor een saai bestaan, maar op een gegeven moment is de grens bereikt en krijg ik genoeg van mijn eigen beperkte geestesleven.’ Regelmatig leent hij zich dan ook voor bizarre projecten. ‘Naar aanleiding van een column over het Nijmeegse café Camelot werd ik door fotograaf Jan Bartelsman gevraagd of ik iets soortgelijks wilde schrijven over het Amsterdamse uitgaansleven. We hebben vijftig kroegen bezocht in vijf dagen. Het was de grootste kroegentocht die ooit is gedocumenteerd.’ Bovenal is hij romancier met een enorme kennis van en een even grote liefde voor literatuur.

Grand tour ‘Literatuur is vaak gebaseerd op transities. Er is een bepaalde status quo en die wordt doorbroken.’ Omdat de studententijd volgens hem een van de belangrijkste transities in het menselijk bestaan is, gebruikt Giphart in zijn werk vaak studenten als personage. ‘De grootste veranderingen vinden plaats tussen je achttiende en je vijfentwintigste. Daarna ben je klaar met het vormen van je persoonlijkheid. Je weet wie je bent en wat je angsten en verlangens zijn.’ In zijn verhaal Het feest der liefde, geschreven als introductiecadeau aan nieuwe Amsterdamse studenten, komt een corpsbal aan het woord die de nuldejaars bewondert omdat ze nog zo onbevangen in het leven staan. Binnen een paar jaar zullen de nu nog bleue tieners het leven ontdekken: de hardheid, de dronkenschap, de tegenslag, de mislukte vriendschappen. Het personage verwoordt het tragische besef dat studenten op het hoogtepunt zijn van het leven dat nog gaat komen. Voor je het weet komen op je dertigste de kwabjes en ben je op je vijftigste impotent. ‘Dat verhaal was mijn ouwelullenboodschap dat jullie van deze periode moeten genieten. Laat je niet teveel fnuiken door vooraf vastgestelde principes. Nou, dan beland je toch een keer bij iemand in bed terwijl je daar eigenlijk geen zin in had. Maak er geen punt van, dit is het moment dat het kan. Voor alcohol geldt precies hetzelfde, drink met mate, maar maak je er niet te druk om als je een keer een college mist omdat je te dronken bent geworden. Tegelijkertijd weet ik dat dit bijna onmogelijk is. Het is heel moeilijk om te zeggen: “ik moet nu genieten.” ‘Ik houd van het idee van een grand tour, het verschijnsel dat stamt uit de Renaissance. Rijke jongeren werden door hun ouders naar Italië gestuurd om schilderijen te bekijken, mensen te ontmoeten en colleges te volgen. Ze kwamen terug als rijker mens, verrijkt met kunst en cultuur. Het was een langgerekte ontgroening van drie jaar. Ik vind dat studeren zo’n grand tour zou moeten zijn.’ Maatregelen die de studieduur moeten verkorten of studenten efficiënter moeten laten studeren, zijn volgens Giphart slecht voor de persoonlijke ontwikkeling. Over de Nijmeegse hoogleraar Jan Derksen, die zich onlangs sterk maakte voor digitale colleges, zegt hij: ‘ik vind dit een interessante gedachte, maar het moet vooral geen ordinaire bezuiniging zijn. Het mag in plaats komen van colleges met docent. Op deze manier wordt het wel weer mogelijk om te shoppen bij andere studies. Je zou zelfs digitaal aanwezig kunnen zijn bij een college in Cambridge.’ Hij noemt het gevaarlijk als een universiteit alleen nog maar om kennis draait en niet om de sfeer die er omheen hangt. ‘Want wat is er mooier dan als achttienjarige in een zaal vol leeftijdsgenoten college te volgen? Het geeft een gevoel van eeuwigheidswaarde.’

Literaire spelletjes Giphart studeerde zelf Nederlands, maar stopte om aan zijn debuut Ik ook van jou te werken. ‘Ik woonde in een studentenhuis met Bert Natter, die inmiddels ook schrijver is. We waren obsessief met literatuur bezig. We speelden spelletjes, waarbij een van ons een boek uit de kast pakte en opensloeg. Dan moest de ander aan de bladspiegel en de lengte van de zinnen zien wie de schrijver was.’ Volgens de auteur is die herkenning hetzelfde als het kunnen onderscheiden van Nederlanders in het buitenland. ‘Je kunt aan stijlelementen en stijlfiguren zien wie de schrijver is, net als dat er wel zevenhonderd dingen zijn die opvallen aan een Nederlander op vakantie. Ik zou iedere beginnend schrijver aanraden om een van zijn favoriete boeken over te typen, woord voor woord. Zo ontdek je pas echt wat er gebeurt als iemand schrijft.’ Bij het schrijven van zijn feuilleton in de Volkskrant betrekt Giphart actief deze mensen met literaire ambities. Lezers konden aan het begin kiezen tussen drie basisideeën en daarna via Facebook suggesties aandragen voor het vervolg. ‘Er zijn in Nederland zes à zevenhonderdduizend mensen die de ambitie hebben om ooit nog eens een boek te schrijven en er zijn er zo’n honderdvijftigduizend daadwerkelijk bezig. Dat terwijl er per jaar slechts een fractie van die manuscripten wordt uitgegeven.’ Met zijn doorlopende verhaal probeert Giphart daarnaast te laten zien hoe het schrijfproces werkt. ‘Er zijn veel verschillende soorten schrijvers, maar bij mij begint een roman altijd met een flits. Dat kan zijn als ik onder de douche sta of op de fiets zit, ineens denk ik: “daar zit een roman in”. Ik schrijf dit soort ideeën op in een klein boekje.’ Giphart gaat voor een muur staan, zoals een ware docent voor het bord, en legt uit hoe hij vervolgens zijn verhaal structureert. ‘Ik hang briefjes op met hoofdstuknummers en alles wat daar onder komt te hangen hoort bij dat hoofdstuk. Een roman bestaat uit scènes en ik plan hoeveel bladzijdes er per gebeurtenis nodig zijn. Vervolgens werk ik de personages uit. Ik vraag me bijvoorbeeld af wat een karakter zou doen als hij een dode hond op straat ziet liggen.’ Hij plaatst zich met deze gestructureerde werkwijze tussen de groten der aarde. ‘Reve en Hermans werkten ook zo. Dronken in een café zitten en een verhaal bedenken heeft niets met het schrijverschap te maken.’

Echte vrienden De beroepsgroep van schrijvers heeft het zwaar door de crisis in de boekenwereld. De verkoopcijfers van literaire werken dalen al jaren. Giphart doet het relatief goed, maar toch is het ook voor hem financieel noodzakelijk om er naast het schrijven van romans andere activiteiten op na te houden. ‘Als ik voor mijn levensonderhoud alleen afhankelijk zou zijn van mijn boeken, zat ik in zwaar weer. Alleen Kluun en Herman Koch kunnen dat. Zij schrijven dan ook lekkere boeken die je puur voor je plezier leest.’ Ook op dit gebied kent Giphart zijn klassiekers. Pas sinds de jaren vijftig zijn er schrijvers die leven van hun werk. ‘Voor de oorlog had je wel schrijvers die fulltime schreven, maar die hadden rijke vaders. De meesten hadden een baan ernaast. Borderwijk was bijvoorbeeld advocaat en Nescio had een kantoorbaan. Couperus reisde met de trein door heel Nederland om voor te lezen. Je ziet dat schrijvers weer terugvallen in dat soort patronen. Ze hoereren zich, zoals Hermans dat noemde.’ Giphart heeft bij dit Couperiaanse rondreizen zijn metgezel gevonden in Nico Dijkshoorn. Het is niet de eerste keer dat hij zich voor een optreden in een collectief van schrijvers voegt. Eerder deed hij dergelijke voorstellingen met Joost Zwagerman en Bart Chabot. ‘Met deze schrijvers onderhoud ik echte vriendschappen. Ik zou het heel erg vinden als ik zestig keer of meer met iemand op een podium moet staan waar ik niet mee bevriend ben.’ Ook in zijn werk komt het thema vriendschap veelvuldig aan bod. ‘Ik blaas de literaire vriendschappen graag op. In Giph maakt de hoofdpersoon deel uit van een vriendengroep die hij kwijtraakt. Ook IJsland begint met de vriendschapsproblemen binnen de groep schrijvers die de Tachtigers wordt genoemd en hoe dat uit elkaar spatte.’ In die laatste roman wordt gesteld dat een mens op zijn twintigste zes vrienden heeft, op zijn dertigste vier en op zijn vijftigste nog maar twee. ‘Dat is wetenschappelijk aangetoond! Ik had vroeger ook meer vrienden dan nu, maar ik ben wel nog gezegend met mijn oude vriendenclub. Dat zijn mijn echte vrienden, een heel bataljon kroegvrienden is verdwenen. Vriendschap is een soort emmer die overloopt. Op een gegeven moment ontmoet je nog wel mensen waarvan je weet dat ze potentiële vrienden zijn, maar zit de emmer vol.’ Giphart vraagt zich hardop af wat precies de definitie van een vriend is. ‘Ik denk dat je plaats hebt voor vijf of zes echte vrienden. Als je op vrijdag naar het café gaat en op de terugweg een voetganger dood rijdt, wie kun je dan uit zijn bed bellen om jou bij te staan? Als je een minder goede vriend belt en zegt: “ik heb net iemand doodgereden”, dat is toch vreemd?’

Klik hier voor de andere artikelen uit de februari-ANS.