Vallen

Wanneer je vanaf de Postweg rechtsaf de Kwakkenbergweg indraait, zuigt de tijd zich vacuüm. Het dichte groen slaat zich woekerend om de aanblik van de statige, oude huizen, zelf al groen van het mos en het verval. De geur van vergankelijkheid kietelt je neusgaten. Dat heeft alles te maken met de twee begraafplaatsen die je als stille poortwachters aan weerszijden omringen als je de weg inslaat. De linker wordt met het oxymoron ‘Joods Kerkhof’ aangeduid. Om voor de hand liggende redenen zijn joodse graven altijd indrukwekkender. De Hebreeuwse letters boven de poort lijken je, de mensheid, verwijtend aan te staren. De rechter heet ‘Rust-oord’. Het volstrekt overbodige liggende streepje heeft iets aandoenlijks, maar tegelijkertijd ook iets symbolisch.

In zuiver esthetische zin houd ik van begraafplaatsen. Begraafplaatsen zijn mooi, zolang je er niet hoeft te zijn.

Morgen heb ik een begrafenis.

Het waait flink, die zondag, en dus ga ik fietsen. Via de Kwakkenbergweg en de Oude Kleefsebaan bereik ik Berg en Dal, vanwaar ik me de diepte van de Zevenheuvelenweg in stort. Ik hoef niet meer te trappen, ik ben in vrije val, en voor mij doemt het eerste heuveltje op. Ik wil mijn vaart behouden, maar de weg maakt een knik en ik moet in de remmen. Vanaf nul stoemp ik de klim op. De wind slaat om mijn oren, en dit is de Mont Ventoux; ik ben Petrarca, ik ben Virenque. Bepaald geen atleet kom ik wankelend boven.

In een kaarsrechte lijn doorklieft het asfalt de weilanden, en ik passeer een discgolfbaan. Dat wil zeggen: groepen kinderen proberen in zo min mogelijk beurten een paprikarode frisbee in een stalen netje te werpen. Een knulletje laat een vlieger op; het doek bolt op en de lijn springt strak.

Dan plots: een meisjesgil. De wind heeft zich onder een frisbee geslagen, die aan het netje voorbij scheert en dan hoger en hoger gaat, tot hij achter de bomen uit het zicht verdwijnt. Met monden wijd open kijken we de felgekleurde schijf na.

Ik zigzag verder, en via Groesbeek beland ik in Heilig Landstichting. Het Neboklooster kijkt vanuit zijn imposante Davidsterrozet op me neer en buigt zich troostend over me heen. Terwijl een ongekend gevoel van religiositeit zich van me meester maakt, merk ik niet dat mijn fiets van de weg af raakt. Terwijl ik rechts de berm in lazer, ben ik even gewichtloos, maar ik weet dat ik weer landen zal. Ik wel.

Liggend op mijn rug in het zachte, natte gras zie ik een klein rood stipje overzeilen.

Niek Janssen is classicus in spe.

Dixi.