Appendixi

Er zijn er die mij hebben gevraagd waarom dit tweewekelijkse stukje proza Dixi heette. Dat zit zo.

Waarschijnlijk het treurigste product van de menselijke geest is de Dixi. Zo’n verplaatsbare  toiletcabine, in het blauw, groen of rood. Je ziet ze vaak bij festivals. Het was een  goedkope metafoor te zeggen dat de Dixi als het leven is: eenzaam, benauwend, en als je er eenmaal bent wil je zo snel mogelijk weer weg. Wankel, bovendien, en als-t-ie omlazert krijg je een enorme lading stront over je heen.

Het spijt me dat die metafoor me desalniettemin inviel toen ik eind augustus 2012 langs een kudde van deze mobiele poepdozen liep. Maar u moet wel begrijpen dat een classicus als ik haast per definitie nostalgisch is, en dat het me daarom zo rond de introductie vaak wat zwaar te moede wordt. Daarbij verliep deze introductie in het bijzonder voor mij op het persoonlijk-romantische vlak toch al onfortuinlijk. Toen de lieve redacteuren van ANS dus wilden weten hoe mijn veertiendaagse gedachtendiarree moest heten, was er maar een antwoord mogelijk: Dixi.

… Ach, lieve lezer, was bovenstaande anekdote waar geweest, dan was het allemaal al erg genoeg. Maar de echte verklaring is dit. Toen ik eind augustus 2012 langs diezelfde rij plastic stinkhutten liep, was het eerste dat ik dacht: ‘Waarom staat er in hemelsnaam “ik heb gezegd” op die hokjes?’ Op dat moment wist ik dat het proces van classicuswording onomkeerbaar was; tegelijk een treurige en een vrolijke gedachte. Een grimlachje verscheen op mijn gezicht – hetzelfde grimlachje dat mijn stukjes hopelijk op uw gezicht zouden brengen. Vandaar: Dixi.

Ik heb gezegd. U hebt gelezen. Daarvoor mijn dank.

Niek Janssen blijft classicus in spe.

 

Reünie

Glimlachend realiseerde ik me dat ik onbewust mijn fiets op precies dezelfde plek had neergezet als ik zes middelbareschooljaren lang had gedaan. Vijf jaar na dato was het spiergeheugen nog niet versleten: tweede rij van achter, en dan de linkerkant. Maar het was niet louter zoete nostalgie bij deze reünie. Ook bij mijn klasgenootjes had de crisis toegeslagen. Dat wist ik zeker, want iedereen wilde ineens leraar worden.

De aspirant-journalist bij de BBC? Leraar. De neurochirurg in spe? Leraar (Biologie, want uitgeloot bij Geneeskunde). De Nobelprijswinnaar in de fysica f.t.? Leraar. Wat was er met al die toekomstdromen gebeurd?

Een van mijn vroegste jeugdherinneringen gaat over carrièreambities. Juf Francien van de peuterspeelzaal vroeg wat we wilden worden als we groot waren. Wat ik zelf zei weet ik niet meer, maar er zat een blik blonde jongetjes met dezelfde achternaam in het klasje, en stuk voor stuk wilden ze lekkiesjen worden. Hun vaders hadden namelijk samen óók een elektriciensbedrijfje. Een meisje was vastbesloten om over tien jaar prinses te zijn. Mijn beste vriendje gaf het allerbeste antwoord ooit op deze vraag: egel. Hij wilde egel worden.

Niemand ambieerde toen al het docentschap. Pas toen in groep zeven dezelfde vraag werd gesteld zei één kleine spuitelf (ik): ‘Ik wil meester worden, meester.’ Daarna zongen we met de hele klas een liedje van Kinderen voor Kinderen: ‘Als ik later groot ben word ik lekker niks. Niks, niks, niks, ben helemaal nergens voor geschikt!’

From the mouths of babes…

In de vierde klas vroegen we de leraar Grieks waarom hij Klassieke Talen was gaan studeren. Dan werd je automatisch leraar, was zijn antwoord, en dan werd je lekker werkloos. Er was een lerarenoverschot, toen, en een riante werkloosheidsuitkering. Dat leek hem ideaal. Hoe anders was het nu: mijn klasgenootjes gingen massaal hun eerstegraadsbevoegdheid halen omdat dat praktisch een baangarantie was.

Leraar is misschien wel het mooiste beroep, bedacht ik, maar vanwege het geld vijftig jaar groepen onwillige pubers de stelling van Pythagoras leren is het recept voor een burnout. Misschien verklaart dat wel de potjes Oxazepam die ze in onze reünie-goodiebags hadden gestopt.

Toen ik het schoolplein affietste, bedacht ik me: dankzij de crisis wilde uiteindelijk iedereen egel worden. Eigenlijk maakte het niet uit wat ze deden, als ze maar in zichzelf weg konden kruipen en hun stekels uit konden zetten tegen de boze buitenwereld; als hun carrière maar zolang ergens kon overwinteren, om hopelijk in een nieuwe lente weer wakker te worden.

Dixi.

Niek Janssen is classicus in spe.

 

Onder professoren

Op twee momenten tijdens mijn studie heb ik overwogen om van een toekomst in de wetenschap af te zien. Het eerste was toen ik Hermans’ Onder Professoren las. Het tweede is nu.

De metershoge ramen van de zaal zijn allemaal op het zuiden. Het is dertig graden buiten, we zijn met zestig man binnen, en de brillenglazen van de professoren beginnen te  beslaan. Het is de derde lezing al deze ochtend, wat betekent dat we er hierna nog een te gaan hebben. De man voor de Powerpoint lepelt zijn verhaal op en heeft al zeker tien minuten niemand aangekeken. Als hij praat is het of een bij een slaapliedje in je oor zoemt. Voor me zitten een man en een vrouw synchroon te knikkebollen. De thermometer in de hoek loopt op tot helse temperaturen, maar dit is niet de hel. Dit is een congres.

Het zou het academisch summum moeten zijn: de grootste geesten van Harvard, Princeton, Oxford, Cambridge en de Radboud Universiteit wisselen inzichten uit. En tuurlijk, bij tijd en wijle is het heus best interessant. Maar wat je vooral bijblijft is het volstrekte onvermogen van het gros van die academici om hun vaak briljante ideeën op een interessante (of zelfs begrijpbare) manier uit te leggen. Het is zo makkelijk, en je leert het op de middelbare school al. Realiseer je dat een gesproken verhaal anders is dan een geschreven verhaal. Zorg dat je een duidelijk punt maakt, en herhaal dat meerdere keren. Say what you’re going to say, say it, and say what you’ve just said. Niet te veel tekst op je Powerpoint. Articuleer rustig en duidelijk. Geef heldere en sprekende voorbeelden. Maak als het even kan af en toe een grapje. In plaats daarvan heb ik nu al drie keer driekwartier geluisterd naar praatjes waarbij een standbeeld nog in slaap zou vallen. Waarom, in hemelsnaam, zou je voor een tweede keer in je leven naar een congres gaan?

Pas als de moderator aankondigt dat het tijd is voor de lunch snap ik het. We dampen en stomen het lokaal uit, en daar liggen ze. De fruitsalade, de focaccia’s met pesto, de pistoletjes gezond, de pittenbroodjes met feta en tomatensalade, de bagels met rucola en kruidenkaas en gerookte zalm… Ja, op deze manier hou ik het wel even vol. We hebben tenslotte nog maar tweeënhalve dag congres te gaan – en daarna dus die wetenschappelijke carrière.

Dixi.

Niek Janssen is classicus in spe.

 

Ted, Robbert en ik

‘Maar wie is nou die Ted?’ Het duurde even voor opa begreep dat TED niet de naam was van een persoon, maar van een evenement. De universiteit was jarig en ter ere daarvan werd er een TEDx Conference georganiseerd. Ik mocht spreken, op hetzelfde podium als Robbert Dijkgraaf. ‘Dè’s toch die professer van De Wirreld Draait Door?’ Ik knikte. In dat geval was hij wel trots. ‘Nou, dan zorgt in ieder geval mèr dèdde-n-um sprikt.’ Ik was een man met een missie.

Het TED-format is heel eenvoudig. Je regelt een batterij aan topwetenschappers, toppolitici en topkunstenaars, vult die aan met wat onbekende namen, zet ze op een rode stip op een podium voor een duizendkoppig publiek en geeft ze een simpele opdracht mee: ‘Vertel een verhaal. Het moet persoonlijk zijn, maar ook universeel. Je moet je publiek tegelijk inspireren en vermaken. Wees vernieuwend en spannend. En als het even kan, maak ze ook een keer flink aan het lachen. Je hebt acht minuten. Go.

Op de grote dag zelf was ik gelukkig helemaal achterin het programma gezet, zodat ik de hele dag de tijd had om me zenuwachtig te maken. Tegen de tijd dat ik in de make-up zat zweette ik de foundation er net zo snel af als de grimeuse hem erop kon smeren. ‘Nerveus?’ vroeg ze. De vraag leek me retorisch bedoeld. Hoe dan ook, voor ik antwoord kon geven hoorde ik een paar lakschoenen klikken over de gang. Robbert Dijkgraaf keek het kamertje in, stropdas los, bovenste knoopjes open. ‘Spannend, hoor.’ Ik knikte en bedacht me hoe raar het was starstruck te zijn door een natuurkundige. ‘Ach,’ zei hij, ‘wat kan er nou helemaal misgaan? Het enige dat er kan gebeuren is dat ze je verhaal niet leuk vinden, maar dan komen er nog drie verhalen na en zijn ze je zo weer vergeten.’ Het was vast goed bedoeld, maar het klonk toch niet erg lekker. ‘Goh, op televisie lijkt u altijd zo sympathiek,’ zei ik. Dijkgraaf trok een gezicht. Ik hoopte maar dat hij lachte. In ieder geval had ik hem gesproken.

Al gauw bleek dat zelfs een Dijkgraaf nog zenuwachtig was voor zo’n optreden. Al driekwartier voor zijn opkomst ijsbeerde Dijkgraaf driftig over het toneel, zijn tekst voor zich uit mompelend. Met stijgende verbazing sloeg ik de televisieprofessor gade terwijl hij een halve marathon aflegde op het podium van de Vereeniging. Op de een of andere manier viel daardoor een last van mijn schouders. Als zo’n doorgewinterde spreker al nerveus was, mocht ik die TEDtalk dan ook even spannend vinden? Ik liep het podium op. Geen greintje nervositeit. Ik was er klaar voor.

Acht minuten later liep ik onder applaus de backstage weer in. Dijkgraaf stak zijn duim naar me op. Ik glimlachte en knipoogde terug. Toen hij het filmpje terugzag op YouTube verzuchtte opa: ‘Dè hèdde gullie toch mèr mooi geflikt, Ted, Robbert en gai.’

Dixi.

Niek Janssen is classicus in spe.

 

Feestje

Naast het achttiende lustrum van de universiteit valt er komende week nog iets te vieren: het feest van de democratie. De studentenraadsverkiezingen zijn weer in aantocht. Traditioneel grijpen studenten deze periode aan om nog eens na te denken over nut en noodzaak van de USR. ‘Wat doet de studentenraad eigenlijk?’ en ‘waarom hoor je er alleen maar iets van als er verkiezingen zijn?’ zijn veelgestelde vragen.

De USR-verkiezingen zijn voor de meeste studenten toch een beetje een gek feestje. De USR als die dronken vriendinnenclub die om twaalf uur ’s nachts in je favoriete kroeg de muziek platlegt, op de bar gaat staan en afdwingt dat de hele tent Lang zal ze leven gaat zingen. En of er misschien dan ook nog een gratis rondje voor de vrienden van de jarige af kan. Niemand kent ze, niemand wil iets met ze te maken hebben, maar je wordt toch geacht even leuk mee te doen.

Dat studenten zonder blikken of blozen nog steeds dit soort vragen durven stellen gaat mij boven de pet. Wat de USR allemaal doet is perfect te volgen via ANS, Vox, Nultweevier, om van Facebook en Twitter nog maar te zwijgen. Dat je behalve in de verkiezingstijd nooit iets van de USR hoort hoop ik dit jaar dan ook niet meer te horen. Zolang Gespot: UB nog 23 keer zoveel likes heeft als Nijmeegse Universitaire Medezeggenschap heeft de Nijmeegse academicus in spe geen enkel recht van spreken. Had je een beetje je best gedaan, dan had je nu geweten dat de USR afgelopen jaar buitengewoon goed heeft gepresteerd: hier, hier, hier, hier, hier.

Het is een zorgwekkende constatering dat de bankiers, artsen, advocaten, CEO’s en politici van morgen zich zo weinig moeite getroosten om op de hoogte te blijven van wat er op hun universiteit gebeurt. Dat vervolgens de kleine groep doorbijters die zich wel hard maken voor studentenbelangen een gebrek aan communicatie wordt verweten, getuigt van weinig zelfinzicht.

Op één gebied moet de USR echter wel de hand in eigen boezem steken. Van de jaarlijkse gang van zaken in en om de verkiezingsperiode springt mij als voormalig USR-lid het schaamrood op de kaken. Het feest van de democratie lijkt nog goed van start te gaan, maar al gauw wordt die ene oom net iets te dronken en begint ruzie te zoeken, glazen kapot te gooien en familieleden uit te schelden. USR-leden die een heel jaar uitstekend met elkaar hebben samengewerkt gunnen elkaar juist in de week dat ze het meest in de schijnwerpers staan het licht in de ogen niet. Ze leggen hun inhoudelijke taken twee maanden zo goed als stil ten behoeve van de verkiezingsstrijd, voeren ad-hominemcampagnes en stelen, vernielen of bekladden elkaars campagnemateriaal.

Zo zie je maar: studentenpolitiek is soms net echte politiek. Maar vind je het dan gek dat studenten de volgende keer niet meer op je feestje willen komen? Het is te hopen dat AKKUraatd en asap dit jaar voor een wat beschaafdere campagne kiezen. Anders valt ook dit feestje, net als Radboud Rocks gisteren, waarschijnlijk in het water.

Dixi.

Niek Janssen is classicus in spe.

 

Kus

Je geeft hem, maar zij kan hem niet houden. Hooguit kan ze hem teruggeven. De kus. Op het moment dat de lippen zich tuiten weten ze nog niet wat ze zullen worden. Een liefdeskus? Wellicht, wellicht ook de kusgroet, de kus vaarwel, de Franse kus, de nachtkus, de kus op de wang, de handkus, het kushandje, de luchtkus, de trouwkus, de verjaardagskus, de levenskus (Sneeuwwitjes prins) of de kus des doods (Harry Potters dementors).

Deze week maakte één kus een bijzondere indruk op me. Niet de tongworsteling die zich voor mijn ogen in De Fuik voltrok (hoewel: wie wist dat het kaakscharnier zo ver kon buigen?). Niet de judaskus van Jetta Klijnsma. Nee, deze kus was van een heel andere orde.

Op een balkon in Amsterdam stonden een man, een vrouw en hun drie dochters. Hij in kostuum, zij in een jurk, en de kinderen in identieke narcissengele jurkjes. Hij had net een contract getekend voor zijn nieuwe baan, en de vijf wuifden naar de menigte die zich voor het balkon verzameld had om het gezin te feliciteren. En toen was daar de kus. Willem-Alexander drukte Amalia een zoen op het achterhoofd. Een symbolische kus, want met deze kus werd ook definitief het stempel van de prinses van Oranje op het meisje gedrukt. Hier stond niet de Leeuwenkoning (‘Kijk, Amalia, alles wat het licht beroert is ons koninkrijk’), hier stond geen kersverse vorst die zijn troonopvolger feliciteerde. Hier stond een vader die zijn dochter een kus van troost gaf; troost voor de offers die dit kind nog zou moeten brengen. De term ‘koningsdrama’ kreeg een volledig nieuwe betekenis. Ik ben geen republikein, maar plotseling zag ik het probleem van de monarchie samengevat in een kus.

Gelukkig waren er nog heel andere kussen. Aan Plato wordt een gedicht toegeschreven waarin te lezen staat dat de ziel op het moment van de kus naar de ander probeert over te springen. (Toegegeven, de romantiek van dit beeld verdwijnt wel een beetje als je bedenkt dat de classica J.K. Rowling het idee voor die dementors waarschijnlijk aan dit verhaal ontleende.) Ik vind dat een mooie gedachte; misschien iets om over na te denken, de volgende keer dat ik weer nonchalant een x’je onder een sms’je knal.

Plotseling trekt ze aan mijn mouw. ‘Wat sta je nou voor je uit te dromen? Schiet op en kus me!’ Ik druk mijn lippen tegen de hare, en met mijn ziel verlaten Plato, Amalia en de dementors mijn lichaam.

Dixi.

Niek Janssen is classicus in spe.

 

Weet je

‘Weet je dat je lekker ruikt?’, vraagt ze terwijl ze met haar hoofd op mijn borst ligt. Ik glimlach. Van alle soorten complimenten is het compliment van de vorm ‘weet je…?’ mijn favoriet. Het is namelijk geen echt compliment. Ze verheft haar gevoel tot een soort absolute waarheid, waarvan ze zeker wil weten dat ik ervan op de hoogte ben. Een sec verzoek om informatie. ‘Heeft de minister kennis genomen van het bericht...'

Ik ben een beetje schichtig, draai en woel veel in mijn bed. Over vijf maanden zit ik in Amerika, aan een van de beste en belangrijkste universiteiten ter wereld. Mijn vrienden en mijn ouders vinden het te gek, maar ik krijg het er Spaans benauwd van. ‘Wist je dat Bush en Clinton daar ook hebben gezeten?’ Dat wist ik. Om nog maar te zwijgen van nog twee Amerikaanse presidenten, tientallen Nobelprijswinnaars en Meryl Streep. ‘Dat is toch supervet? Je gaat college volgen met jonge genieën en toekomstige wereldleiders. En is Gillmore Girls daar niet opgenomen?’ Ik weet niet of ‘vet’ wat mij betreft de lading dekt. Misschien wil Rory me komen troosten.

Daarbij ben ik nog niet zomaar klaar voor vertrek. Behalve dat ik natuurlijk een visum, een paspoort en een reisbeurs moet regelen begin ik ook de prijs te betalen van het feit dat ik in vijf jaar studie niet heb geleerd nee te zeggen en keuzes te maken. Ik moet opvolgers zoeken voor mijn bestuur, een lezing uitwerken, een tijdschriftartikel reviseren, deelnemen aan een debat, een website helpen opzetten, een lesmethode ontwerpen en op mijn scriptie zwoegen. Dat klinkt als opschepperij of streberigheid. Dat is het niet. Het is een dekmantel, een rookgordijn.

Want waarom anders ga ik naar Amerika en hou ik me met al die andere dingen bezig? Zodat ik in hemelsnaam maar niet na hoef te denken over het feit dat ik in februari, als ik terugkom, ben afgestudeerd. Met andere woorden: dat ik werk zal moeten zoeken. Dat mijn studententijd nooit meer terugkomt. Dat ik stapels aanvragen moet schrijven voor een promotieplaats. Dat ik misschien wel moet verhuizen. Dat ik misschien alles wat ik hier in vijf jaar heb opgebouwd moet afbreken. Ik race met tweehonderd per uur op een quarterlifecrisis af, maar helaas heb ik nooit ook maar één rijles gehad en weet ik dus niet eens waar het rempedaal zit.

Ik heb met mijn gewoel waarschijnlijk de deken van haar afgetrokken, want ze is weer wakker. Met haar donkere ogen kijkt ze me minzaam aan. Dan sluit ze haar ogen en kruipt ze dicht tegen me aan. ‘Weet je dat ik trots op je ben?’

Dixi.

Niek Janssen is classicus in spe.