Fietsenmakers

Van de vele inwijdingsrituelen die het studentenleven kent is het bezoek aan de lokale fietsenmaker de meest onvermijdelijke. Je oude, trouwe middelbareschoolfiets wordt geheid een keer gestolen, bij voorkeur direct tijdens je introductie – je kunt het maar gehad hebben. Dat is tot daar aan toe: je koopt via Marktplaats een studentenstadfähig barrel en je kunt weer vooruit.

Maar de studentenfiets vergt ook regelmatig kleiner onderhoud. Een grapjas gaat er met je zadel vandoor, je fietsenstallingbuur trekt met zijn stuur je remkabels los, een halfverlopen randdebiel trapt je koplamp eraf op weg van de Stretto naar TweeKeerBellen. Toch stel je je eerste fietsenmakerbezoek uit (wat betreft die koplamp neem je voortaan sowieso genoegen met twee HEMA-lampjes à raison de 3 euro) – tot het moment dat je net niet geschept wordt door die lullige Prius uit het zijstraatje dat je net over het hoofd hebt gezien.

Met gezonde tegenzin breng je na deze bijna-doodervaring je eerste bezoek aan De Concurrent, c.q. de ID’ers onder het Erasmusgebouw, de brombeer onder Hoogeveldt, of de fietsenmaker onder het station (waarom fietsenmakers consistent naar de kelder worden verbannen is mij ook een raadsel), nog niet bevroedend dat dit het begin is van een relatie die gedurende je hele studententijd zal doormodderen. Een eenzijdige relatie weliswaar, want hoe vaak je je fietsenmaker ook bezoekt, hij zal nooit een teken van herkenning laten zien.

Afgelopen maand zag ik mijn fietsenmaker iets vaker dan me eigenlijk lief was. De eerste keer was mijn stuur afgebroken; uitgerekend ergens voorbij Beek, zodat ik de zes kilometer naar Nijmegen met de fiets aan de ene hand en het stuur in de andere te voet kon afleggen. De tweede keer was het mijn zadelpen die brak; uitgerekend midden in de nacht zodat ik met mijn aangeschoten hoofd tegen de stoeprand ketste.

Terwijl de fietsenmaker mijn zadelpen opmat, vroeg ik me af of er wel eens antropologen afstudeerden op het gedrag van deze unieke species. Fietsenmakers veinzen consequent een minderwaardigheidscomplex met hun ‘nou, maar hopen dat er een nieuwe oppast dan!’, hun ‘tja, we motten maar zien of-ie loskomt hè?’ en hun ‘Goh, kweenie of-’t gaat lukken’. Ik snap dat wel. ’t Is geen sexy metier, fietsenmaker, maar op deze manier verlenen ze hun beroep een eigen heroïek. Want hoe lastig ook het euvel, binnen een dag hebben deze working class heroes het verholpen.

Het is een belangrijk inwijdingsritueel, dat fietsenmakerbezoek. Want hoe trots je ook bent op je P in Medicijnen, Natuurkunde of International Law, je staat toch maar mooi te kijken met die twaalf afgebroken spaken. En de supermannen met hun moersleutels zijn dan graag bereid om je de deugd van de nederigheid bij te brengen.

Dixi.

Niek Janssen is classicus in spe.

 

Vampire Blues

Good times are coming, I hear it everywhere I go Good times are coming, I hear it everywhere I go Good times are coming, but they sure coming slow.

‘Gouden tijden, zwarte bladzijden’, luidde het thema van de Boekenweek. Mijn eerste associatie was bovenstaand couplet uit Neil Youngs Vampire Blues (welk deel van het thema mij het meest na staat is daarmee ook direct duidelijk). Ik las de zinnen twee jaar geleden voor het eerst, als motto van een hoofdstuk in Houellebecqs De Wereld als Markt en Strijd.

Zwarter krijg je de bladzijden niet. Houellebecq beschrijft in romanvorm de intrede van de marktwerking in de liefde en het echec van het menselijk contact. We leren mensen kennen, maar relaties verwateren snel. We wisselen telefoonnummers uit, maar bellen elkaar niet meer op. Zien we elkaar wel terug, dan volgt onvermijdelijk de ontnuchtering en de ontgoocheling.

Samengevat in Houellebecqs woorden: ‘Hoe zou je nog kunnen vertellen over van die vurige, jarenlang voortdurende passies, waarvan de gevolgen soms generaties lang merkbaar blijven? We zijn op zijn zachtst gezegd mijlenver verwijderd van Wuthering Heights.’ (Vertaling: Martin de Haan)

Gouden tijden lijken voor de wereld die Houellebecq beschrijft – onze wereld – niet meer weggelegd. Een juiste analyse, lijkt me. Het aanbreken van zo’n tijd vereist lang wachten en hard werken. Niet voor niets wordt de gouden bruiloft pas na vijftig jaar gevierd. Maar als we iets niet meer op kunnen brengen, nee zelfs niet meer kunnen begrijpen, is het geduld.

Wat jaren geleden las ik in Ovidius’ Metamorfosen het verhaal van Philemon en Baucis. Als enige biedt dit arme en stokoude echtpaar Zeus en Hermes, die in vermomming naar de aarde zijn gekomen, een maaltijd aan. Als dank voor hun gastvrijheid mag het bejaarde koppel een wens doen. Zonder na te denken vraagt Philemon vertederend: ‘Gun ons, omdat wij al onze jaren samen hebben doorgebracht, dat hetzelfde uur ons wegneemt, zodat ik nooit het graf van mijn vrouw hoef te zien en zij mij niet hoeft te begraven.’ Zo geschiedt: na een lang leven samen veranderen de twee in een eik en een linde, hun stammen in elkaar verstrengeld.

Ik hoor me mijn docent nog vragen: ‘Waarom zou je in vredesnaam in een boom willen veranderen?’ Het was geen grapje, het was niet eens de puberteit. Met veel moeite kreeg hij me de schoonheid van het alleen maar samen zijn uitgelegd.

Hadden we die dag voordat ze ging, die dag voordat ik deze zwarte bladzijde opsloeg, daar, op haar bank, maar wortel geschoten, in afwachting van gouden tijden.

Dixi.

Niek Janssen is classicus in spe.

 

Het Koninkrijk der Nederlanden in de winter van 2013

Hoe standvastig ’s lands conditie in dit donker tijdsgewricht! Hoe hemeltorsend flink gedragen ‘t kille juk der wintervorst! Hoe langverwacht die stille ochtend waarop Hollands adelborst bij ’t openen der vensters keek in de ogen van de tandartsassistente, waar het altijd lente is!

In de winter van 2013 gebeurde er in Nederland iets wonderlijks. Waar we de winter al die eeuwen hadden beschouwd als een natuurverschijnsel, zagen we hem nu pas voor wat hij echt was: een goddeloos onrecht dat ons werd aangedaan. Het verzet begon klein, zoals dat gaat: mensen die bij de koffieautomaat tegen elkaar mompelden dat ze het wel gezien hadden met dit slechte weer, en dat het maar eens afgelopen moest zijn met de kou. Op enig moment werd deze publieke onrust ook door journalisten opgepikt en kon je de meisjes van Wakker Nederland horen zeggen dat ‘Nederland helemaal klaar was met de winter en echt behoefte had aan de lente’.

Het is in geen enkel opzicht een zware, die winter van 2013. Niet bijzonder veel sneeuw, niet bijzonder veel kou, niet bijzonder veel glijpartijen of treinstoringen. Het was vooral een nogal gemiddelde winter. Desalniettemin zei een medetreinreiziger zonder een spoortje ironie: ‘We hebben eindelijk wel eens lente verdiend. Één crisis is genoeg!’

De lente als een recht, en niet als een atmosferische toestand. Ik moet er nog aan wennen. We doen net of de natie maanden lijdzaam heeft moeten buigen voor de tirannie der tetrarchen van het vierde jaargetij: november, december, januari, februari (goddank die laatste slechts van korte duur). Alsof zij het vaderland met hun ijzige klauwen een elfde oudtestamentische plaag voorbereidden, en dat er geen aalmoezenier was die het volk, ontredderd en bedremmeld, de vrome Job gelijk, een warme deken bood.

Hoe dat ook zij: het juk is nu afgeworpen, de gesel gebroken, de Bastille geslecht. Kleingeestig zij die ons waarschuwen dat er vanaf 30 april nog een nieuwe vorstperiode wordt voorspeld. Wij zullen kunnen zeggen dat we ons recht hebben verdedigd en voor ons nageslacht een eeuwigdurende lente (‘Nie wieder Winter’) hebben gewaarborgd.

Wanneer de eerste epen over deze horrorwinter worden opgetekend, dan zal de jongen die ik dinsdag in zijn zwembroek door de Molenstraat zag lopen de held blijken te zijn. Zijn optimisme, zijn verzetsdaad is ons een lichtend baken, en ik zal hem voor de eeuwigheid bezingen:

‘Muze, bezing mij de bronchitis…’

Dixi. Niek Janssen is classicus in spe.

 

De Bakker

Zijn naam was die van een Romeinse held of de schurk uit een Bond-film. Zijn voorouders moeten al hebben voorvoeld dat hun geslacht voor grootse daden bestemd was: ze vertaalden hun achternaam, ‘De Bakker’, naar het Latijn. Op 22 november 1986, zonder kuitbeen en met slechts twee volgroeide tenen, kwam Oscar Pistorius ter wereld.

Emancipatoire daden zijn er in allerlei vormen. Aletta Jacobs vroeg de minister-president of ze medicijnen mocht studeren. Harvey Milk stelde zich verkiesbaar als gemeenteraadslid. Rosa Parks ging simpelweg voorin de bus zitten. Wat de drie gemeen hebben: ze deden dit niet ondanks (noch vanwege) hun geslacht, hun seksuele geaardheid of hun ras. Ze deden het omdat ze het wilden, omdat ze er recht op hadden, of omdat ze er goed in waren, met andere woorden: omdat ze mensen waren en omdat wat ze deden eigenlijk niet meer dan vanzelfsprekend was.

Oscar Pistorius hoort in dit rijtje thuis.

Het leven van Pistorius is als een klassieke tragedie. Hij leek te zijn geboren voor het ongeluk, maar werkte zich naar de top. Hij deed aan rugby, waterpolo, tennis en worstelen. Hij won hardloopmedailles op de Paralympische spelen van Athene en Peking. Hij kreeg een relatie met een supermodel. Op de piek van zijn leven nam hij in Londen als eerste gehandicapte atleet deel aan de reguliere Olympische spelen. Zonder benen hardlopen op het hoogste podium: de ultieme emancipatoire daad.

Het wachten was op de peripetie: het moment dat Pistorius zichzelf de ondergang in zou storten. Geheel conform de conventies van het treurspel schoot hij op Valentijnsdag 2013 zijn vriendin dood.

Pistorius’ eerste emancipatoire daad was zijn deelname aan de Olympische spelen van 2012. Zijn tweede verrichte hij op de Paralympische spelen van datzelfde jaar door in de finale van de 200 meter tweede te worden achter de Braziliaan Alan Fonteles Cardoso Oliveira. Pistorius liet zien dat hij niet onfeilbaar was en zijn verhaal niet uniek: net als ieder mens kan de gehandicapte winnen en verliezen.

Het zou onkies zijn en van weinig empathie en historisch besef getuigen om zijn derde daad op één lijn te stellen met zijn eerdere en die van Jacobs, Milk en Parks. Maar waar zij te maken met het stigma dat er geen plaats voor hen zou zijn om normaal te functioneren in de samenleving, moest Pistorius nog tegen een tweede vooroordeel opboksen: dat gehandicapten zielig zouden zijn.

Op een bepaalde, afschuwelijke manier liet Pistorius op 14 februari zien dat niets menselijks hem vreemd was.

Door zijn gruweldaad is Pistorius van een vlak in een rond personage veranderd. Hij is niet alleen een held, hij is niet alleen een schurk. De NOS beschrijft hem niet meer als ‘gehandicapte atleet’ maar gewoon als ‘atleet’. Zijn feilbaarheid, de nuance en complexiteit van zijn levensverhaal heeft hem zowel herkenbaarder als bovenmenselijker gemaakt. Een Orestes, een Achilles, een Hercules. Een tragisch figuur.

Zo werd De Bakker tot mythe.

Dixi.

Kijk hier voor meer Dixi.

 

Vallen

Wanneer je vanaf de Postweg rechtsaf de Kwakkenbergweg indraait, zuigt de tijd zich vacuüm. Het dichte groen slaat zich woekerend om de aanblik van de statige, oude huizen, zelf al groen van het mos en het verval. De geur van vergankelijkheid kietelt je neusgaten. Dat heeft alles te maken met de twee begraafplaatsen die je als stille poortwachters aan weerszijden omringen als je de weg inslaat. De linker wordt met het oxymoron ‘Joods Kerkhof’ aangeduid. Om voor de hand liggende redenen zijn joodse graven altijd indrukwekkender. De Hebreeuwse letters boven de poort lijken je, de mensheid, verwijtend aan te staren. De rechter heet ‘Rust-oord’. Het volstrekt overbodige liggende streepje heeft iets aandoenlijks, maar tegelijkertijd ook iets symbolisch.

In zuiver esthetische zin houd ik van begraafplaatsen. Begraafplaatsen zijn mooi, zolang je er niet hoeft te zijn.

Morgen heb ik een begrafenis.

Het waait flink, die zondag, en dus ga ik fietsen. Via de Kwakkenbergweg en de Oude Kleefsebaan bereik ik Berg en Dal, vanwaar ik me de diepte van de Zevenheuvelenweg in stort. Ik hoef niet meer te trappen, ik ben in vrije val, en voor mij doemt het eerste heuveltje op. Ik wil mijn vaart behouden, maar de weg maakt een knik en ik moet in de remmen. Vanaf nul stoemp ik de klim op. De wind slaat om mijn oren, en dit is de Mont Ventoux; ik ben Petrarca, ik ben Virenque. Bepaald geen atleet kom ik wankelend boven.

In een kaarsrechte lijn doorklieft het asfalt de weilanden, en ik passeer een discgolfbaan. Dat wil zeggen: groepen kinderen proberen in zo min mogelijk beurten een paprikarode frisbee in een stalen netje te werpen. Een knulletje laat een vlieger op; het doek bolt op en de lijn springt strak.

Dan plots: een meisjesgil. De wind heeft zich onder een frisbee geslagen, die aan het netje voorbij scheert en dan hoger en hoger gaat, tot hij achter de bomen uit het zicht verdwijnt. Met monden wijd open kijken we de felgekleurde schijf na.

Ik zigzag verder, en via Groesbeek beland ik in Heilig Landstichting. Het Neboklooster kijkt vanuit zijn imposante Davidsterrozet op me neer en buigt zich troostend over me heen. Terwijl een ongekend gevoel van religiositeit zich van me meester maakt, merk ik niet dat mijn fiets van de weg af raakt. Terwijl ik rechts de berm in lazer, ben ik even gewichtloos, maar ik weet dat ik weer landen zal. Ik wel.

Liggend op mijn rug in het zachte, natte gras zie ik een klein rood stipje overzeilen.

Niek Janssen is classicus in spe.

Dixi.

 

Afasie

De stad Leiden is een stad die leeft. Ik bedoel: ze is een organisme. Ze ademt, ze slokt je op, ze spreekt. De gebouwen spreken. Een verlichte geest heeft daaraan uitdrukking gegeven door gedichten uit de wereldliteratuur op de muren van gebouwen te schilderen. Op het plein van een basisschool trof ik het gedicht Taalles van Elisabeth Eybers. De eerste strofe luidt:

Die eerste mededele wat mens leer vóór drie jaar oud is levenslank genoeg om die akuutste nood te formuleer soos: ek het honger … hou van jou … is moeg …

Tenzij je zelfs die woorden niet meer hebt.

Zolang als ik me eerlijk gezegd kan herinneren had mijn opa afasie. Hij zat ook in een rolstoel en hij kon zijn ene arm nauwelijks nog gebruiken, maar de afasie heeft altijd de meeste indruk op me gemaakt. Na een herseninfarct, waarbij zijn taalcentrum was beschadigd, zou hij het de laatste tien, vijftien jaar van zijn leven moeten doen met een zevental woorden: ‘hallo’, ‘vandaag’, ‘van’, ‘hier’, ‘ja’, ‘nee’ en ‘godverdomme’.

De noodzaak maakte hem vindingrijk. Om zich te kunnen uitdrukken gaf hij woorden nieuwe betekenissen. ‘Hier’ werd een telwoord. Als opa zei: “Van… Hier, hier, hier, hier, hier” kon je er donder op zeggen dat hij het over zijn vijf kinderen had. De combinatie ‘hallo vandaag!’ werd een vloek die hij uitsprak als we hem niet begrepen. Natuurlijk had ‘godverdomme’ volstaan, maar als je zo vaak verkeerd verstaan wordt wil je ook wel eens variëren.

Ik vond het vreselijk en indrukwekkend. Ik las graag, ik schreef graag. Een leven met maar zeven woorden kon ik me niet voorstellen. Maar nu hij er zo’n drie, vier jaar niet meer is zie ik ook de schoonheid van zijn afasie. We praatten niet alleen met opa, we luisterden echt. We moesten wel: als je maar zeven woorden hebt heeft elk woord lading. Geen ruimte voor cynische eufemismen (‘Hij is eigenlijk een ontzettend leuke jongen’); geen ruimte voor holle superlatieven (‘Ontzettende topavond gehad’). Geen verhullend taalgebruik, geen sarcasme. Geen ruis.

Ik zit weer in de taalles van Elisabeth Eybers: 'n Maand daarna - want tyd bring raad - hanteer hul moeiteloos diggeweefde sin, die voegwoorde van kunstige verweer soos: daarenteen … ondanks … desnietemin …

Ik hoor de buren ruzie maken. Ik hoor de politicus een semantische discussie voeren. Ik hoor de mensen in de stad praten, praten, praten. Waarom begrijpen we elkaar niet? Praten we te weinig? Luisteren we niet genoeg?

Misschien zijn we toe aan collectieve afasie.

Godverdomme.

Dixi.

Niek Janssen is classicus in spe en is al met woorden bezig sinds hij als kleuter de achterkant van melkpakken las.

Meer Dixi lezen? Kijk dan hier.

 

Flirtbeleid Nijmeegse UB werpt vruchten af

NIJMEGENPrille liefdes ontluiken in de Nijmeegse Universiteitsbibliotheek. Het ongekende succes van de Facebookpagina ‘Gespot: UB RU’ komt voor de Radboud Universiteit niet als verrassing: ‘Wij voeren al jarenlang een proactief flirtbeleid.’

Een steelse blik, een verbloemd gegiechel: een zwoele spanning hangt in de lucht. De jongens in hun mooiste kleren, de meisjes op hun hoogste hakjes hebben de studenten van de Radboud Universiteit (RU) hun weg naar de Universiteitsbibliotheek (UB) gevonden. Al sinds jaar en dag komen ze hier samen om te zien en gezien te worden. ‘Van half negen ’s ochtends tot tien uur ’s avonds is het een non-stop hormonenbal’, vertelt een van de bezoekers. De nieuwe Facebookpagina ‘Gespot: UB RU’ is voor de Nijmeegse studenten een echte uitkomst: ‘Je hoeft je crush niet eens meer zelf aan te spreken. Je stuurt gewoon een anoniem berichtje via Gespot, en als hij het dan leest en doorheeft dat jij het hebt gestuurd, is het kassa!’

Voor de RU is het succes van Gespot geen verrassing. Natalia Grygierczyk, directeur UB: ‘Wij merken dat er onder studenten veel vraag is naar een flirtvriendelijkere UB. Wij dringen daarom al maanden aan op een Flirtfunctie in OSIRIS, maar er schijnen problemen te zijn bij de implementatie.’ Ook de Universitaire Studentenraad is met de problematiek bekend. Voorzitter Patrick Verleg: ‘Niet voor niets pleiten wij keer op keer voor ruimere openingstijden. Studenten gaan nou eenmaal steeds vaker eerst thuis instuderen en gaan pas later voor het echte werk naar de UB. De universiteit moet daarop inspelen.’ Ook vorig jaar heeft de USR gewerkt aan een lossere sfeer in de UB, maar hun voorstel ‘Bier voor half vier’ werd door het College van Bestuur van de RU niet overgenomen.

Met het succes komen ook de problemen. Zo wordt de UB dagelijks overspoeld door middelbare scholieren die een mooie studente aan de haak willen slaan. Verleg: ‘Er wordt gewoon heel slecht gecontroleerd: scholieren nemen simpelweg de ID-kaart van hun oudere broer of zus mee.’ Ook lijkt het flirten over te slaan naar de collegezalen, zoals hoogleraar Jan Derksen vorige week in de Volkskrant constateerde. Maar de digitalisering van de universiteit is volgens Grygierczyk niet de oplossing: ‘Wij proberen in te spelen op specifieke behoeftes van verschillende groepen studenten. Vorig jaar is er al een Loungegedeelte geopend, en in de Leeszaal zijn hoekjes ingericht die je kunt opzoeken voor de broodnodige privacy. We zijn ook bezig toe te werken naar een gesloten opstelling; in de ruimte die vrijkomt door alle boeken naar het magazijn te verplaatsen hopen we per 1 september een silent disco te kunnen realiseren.’

Ondanks vragen over de hoog oplopende kosten benadrukt collegevoorzitter Gerard Meijer het belang van het proactieve flirtbeleid op de RU: ‘De universiteit vergrijst en we moeten er samen voor zorgen dat er straks een nieuwe generatie wetenschappers klaarstaat. Binnen negen maanden hopen we de eerste UB-baby te verwelkomen.’

Niek Janssen is classicus in spe maar heeft ook ambities bij de communicatieafdeling van de Radboud Universiteit.

Meer Dixi lezen? Kijk dan hier.