Column: Ingmar III

Om half vijf ’s middags zitten ze in een dim verlichte, bruine kroeg. Niet om het een of ander, maar hij heeft het in zijn hoofd zitten dat alle mooie verhalen daar beginnen. Eva zit tegenover hem, omlijst door al haar onderhuidse schoonheid, een broeiend nest van al het moois dat niet langer van hem is. Hij heeft het altijd een prettige gedachte gevonden, te kunnen zeggen dat zij van hem was. Ze hebben hier afgesproken om verdwaalde spullen te ruilen. Ze hebben elkaar beloofd dat het geen sentimenteel afscheid zal worden want er valt geen afscheid te nemen van iets dat nooit heeft bestaan, zo redeneerde zij. Ze roert afwezig in haar cappuccino. De melkpoeder heeft zich onderin het kopje genesteld en danst op in witte wolken.

‘Mag ik je een kus geven?’

Ze kijkt hem argwanend aan. Haar haar hangt in strengen om haar gezicht. Ze heeft gesport voordat ze hierheen kwam, maar was zoals altijd te laat en te chaotisch. Haar huid is nog een beetje klam en rood.

‘Gewoon op je wang.’

Eva schuift heen en weer op haar stoel. Hoewel Ingmar ze niet kan zien, weet hij precies hoe haar billen eruit zien. Perfect, rond. Ze trekt een elastiekje van haar pols en knoopt haar manen vast in een knot bovenop haar hoofd. Terwijl ze dat doet neemt hij een diepe teug van de zoete geur van meisjeszweet, wat hem altijd in vervoering weet te brengen.

‘Toe. Alsjeblieft?’

Ze rolt met haar ogen, haar armen zijn voor haar borst gekruist. Het aantal keer dat ze op haar telefoon kijkt verraadt haar verveling. Hij weet dat haar geduld opraakt.

‘Hou maar op.’

Een klein moment van aarzeling. Eerder eindigde elke zin met ‘’lief’’, maar dat verwacht hij nu niet meer te horen. Het mag dan op het randje van februari zijn, de winter bereikt Ingmar nu pas. Ze trekt haar handschoenen aan, een kledingstuk dat hij evenveel poëtische kwaliteiten toedicht als een fladderend katoenen zomerjurkje. De wollen sjaal gaat krap drie keer om haar hals en ze staat resoluut op. Haar jas heeft ze nooit uitgedaan, ze was niet van plan om lang te blijven. De sporttas slingert ze over haar schouder, haar gigantische bos sleutels rinkelen geruststellend in haar zak. Ze kijkt hem nog indringend aan en buigt naar hem toe.

‘Dag.’

De leren handschoen op de zijkant van zijn hoofd, een voorzichtige kus op zijn stoppelige wang. Meer niet. Ze foetert hem niet eens meer uit om zijn ongeschoren gelaat, wat hij beschouwt als een definitief teken van loslaten. Het zal nog een hele tijd duren voor de lente ingezet wordt en hij onderdrukt een diepe zucht wanneer ze eindelijk de deur achter zich dicht trekt. Hij vraagt om de rekening en wanneer hij over de tafel heen reikt om zijn tas te pakken, ziet hij dat ze de tas met spullen heeft laten staan. De verzameling die hij de afgelopen dagen zo zorgvuldig bij elkaar heeft gezocht en van zijn eigen spullen los heeft geknoopt staat nu zonder eigenaar op straat. Een beetje zoals hij zelf.

 

Column: Lelijk II

Jij bent het mooie stukje lelijk dat alle andere grote lelijkheden verdringt: de slome maandagmiddag achter mijn bureau, de mensen die staan te duwen bij de bus en de chagrijnige kassamedewerkers van de Albert Heijn. Jij bent het nonchalante compliment op een bad hair day en de langzame lach van jou probeer ik te beschrijven als een blender in mijn ingewanden, een soort Magic Bullet, Tel Sell apparaat waar mijn darmen in gaan en ik stop met praten, want ik moet wel naar je kijken.

Er zijn dingen die wij nooit zullen kunnen zijn – ik zal nooit een fantastische conditie hebben en zal altijd blijven twijfelen, jij zult nooit natuurlijk reislustig zijn. Dat is niet erg, we vinden er wel een weg omheen – ik zal de buitenwereld naar je toe brengen, zodat jij die kunt beleven in je pyjama. Jij, jij ontspant de zenuwen in mijn hersenen en ontknoopt de blauw-rode aderen rond mijn hart, alleen al door je eloquente taalgebruik en het feit dat jij interpunctie goed gebruikt. Mijn god, jij maakt van de komma een verleidster en van de apostrof een sekstijger.

Van alle lelijke menselijke feiten tot alle onregelmatigheden, ik accepteer het. Ik wil in al dat lelijks iets moois vinden. Een lekkende kernreactor, vervuiling, plastic en niet recyclebare stoffen – te midden van alle lelijkheid die elke dag biedt – verlaten gebouwen, industrieterreinen, vuilnis en slechte kunst, wil ik jou.

Eerlijk, krijsend, bloed, zweet en al, ben jij het mooiste stukje lelijk dat ik ooit heb gezien.

Een kleur die het gebrek aan kleur kleurt, zo kleur jij mij. Bloedrood, hartrood, geen kleur die hard kleurt zoals jij in mij en jij kleurt mijn lelijke nood in. De nood als noodweer voor de dijken, jij laat mijn hart wijken en speelt met de zee – lippen bieden op dat ze van iemand houden en het hart holt voor op het hoofd.

Ik spreek krullerig, boordevol woorden van sier, maar de ribben zijn eerlijk, simpel en kaal: alle stukjes lelijk kleuren mijn dag. Laat mij niet alleen lelijk zijn, omringd door klinische feiten van de dag, als je mij doelloos laat draaien ben ik zo kaal als het achtergelaten ijsstokje dat een klein beetje wil versplinteren in jouw mond.

 

Column: Lelijk I

Ik wil het allermooiste stukje lelijk in jou kunnen vinden. Jij, ik, iedereen die zijn leven begon, kruipend en slijmend en bloederig uit een vruchtwaterzak gekropen, op een harde stalen tafel in een koud ziekenhuisbed. In al deze onrust van toen jij geboren werd, was jij het middelpunt. Krijsend en rimpelig en helemaal niet zo zacht en roze zoals de baby's er in films uit zien, maar dat maakt niet uit.

Ik weet zeker dat jij toen in de armen van jouw moeder werd gesloten, vies en ongewassen en naakt precies zoals de natuur het bedoelt heeft, en dat jouw moeder je toen gekust heeft. Ik wil van jou houden zoals je moeder van je houdt, met al je vieze gewoontes en al je oneffenheden, alle imperfectie waar jij uit voort komt. Ik hou van elk stukje lelijk dat jij in je hebt omdat het ook de bouwstenen zijn waaruit jij bent opgebouwd.

De smerige ochtendadem is niet romantisch maar wel heel realistisch. Je wast niet af, maar laat mij het ook niet doen, terwijl je weet dat ik een hekel heb aan het uitschrobben van de aangekoekte etensresten. Jouw ochtendritueel dan ook – overal vind ik plakkerige gel, jouw 'superlange fixerende hippe ik komt net uit bed'-wax is terug te vinden op deurklinken, in wasbakken.

Toen je terugkwam van vakantie en je benen zo verbrand waren, en je toen zo hebt liggen vervellen in mijn bed, terwijl ik grens aan smetvrees – ook dat stukje lelijk neem ik mee. De tandenborstel die we delen, de baardharen in de wasbak, ik omarm het allemaal, omdat jij het bent.

De scheve neus en de broek die altijd van je kont af zakt, de manier waarop je voortanden toch nog een tikkeltje scheef staan. Ik neem al deze stukjes lelijk mee en bundel ze in mijn dagelijks bestaan. Jij vraagt je af waarom ik nooit over je schrijf, maar jouw aanwezigheid onderlijnt juist iedere zin en is de ziel achter elke paragraaf. Jij bent het deel van de dag wanneer ik beschrijf dat mijn hart een somersault maakt voordat het in een bad vol roze tierelantijntjes duikt, iedere keer wanneer ik je zie. Dat jij smakt in je slaapt terwijl jij je stoort aan mijn tandengeknars, is een bijzaak.

 

Column: Ingmar II

In de zomers beperkte Ingmar zich tot de ligstoel in de achtertuin van zijn ouderlijk huis. Een glas limonade in zijn hand, een vrouwelijke zonnebril op z’n neus. Gedurende de twee tot drie weken vakantie die zij zich permitteerden, bivakkeerde hij op de landelijke boerderij. Daar gaf hij feestjes waar hij de vrouwen vertelde dat dit zijn landgoed, en hij de heer des huizes was. Hij gaf zich uit voor zijn favoriete, fantastische fantasiepersonage – de succesvolle schrijver, een moderne variant van Jay Gatsby.

Na die weken keerde hij terug naar de stad waar hij de kost verdiende door teksten voor schreeuwerige reclamefolders te schrijven. Gekluisterd aan zijn pen op een stoffige zolder, schreef hij inleidende teksten voor de nieuwe zomerthriller van de boekhandel (voor zover die nog bestaan), combi-deals voor afslankthee en pleepapier. Als een marktkoopman op een goede dag verkocht hij netjes handsinaasappelen aan de lopende band. Ingmar vond het niet eerlijk. Deze bestsellers waren hun naam niet waardig – er was vast ergens vuil spel gespeeld. Het mag ondertussen duidelijk zijn dat Ingmar nogal dol is op zichzelf. Een klein elitair ventje met een kleinzerig hart.

Het kwam regelmatig voor dat wanneer hij zijn ego kwijt was (en daarna nog veel verder weg had gedronken aan een vloeibare vriendin die rosé heette), hij het gezelschap van het arbeidersvolk, de laaggeschoolden, zij die hard fysiek werk verrichten, opzocht zodat hij kon pronken met zijn matige poëzie. Zo dacht hij graag over anderen. Hij gebruikte holle, moeilijke woorden die nergens op sloegen en ontving een staande ovatie van zijn publiek dat er niets van begreep. Dan maakte het niet meer uit wat hij zei, want na genoeg losmakende drankjes (of hele flessen soms),verbroederden zij en vond hij de makkelijke, naar alcohol ruikende kameraadschap waar hij zo lang naar had gezocht.

Maar in de ochtenden die zulke avonden opvolgden vervlogen de laatste dampen en in het felle licht was niets moois meer te bekennen. Hoffman zou dan in zijn lange jas over de stoep zwalken, zich een vreemdeling voelen in de stoet mensen die richting hun werk gingen. Hij schuwde een georganiseerd leven. Zijn melkwitte huid en sproetjes gaven hem het gevoel nergens bij te horen. Tussen het erbij horen en buiten de boot vallen, bestaat groot, grijs gebied.

 

Column: Ingmar I

Ingmar Uco Hoffman keek met half dichtgeknepen ogen naar de strakblauwe lucht die gedotterd was met plukjes watjeswolken. Twee dagen eerder was hij verlaten door Eva, die hem een ‘over-analyserende, zelfingenomen, arrogante schrijver’ had genoemd, altijd maar piekerend in een explosief vat van zelfhaat en narcisme. Hij had haar aangestaard en alleen kunnen zeggen: ‘Ja dat weet ik allemaal wel. Maar ik ben toch vooral heel goed?’

Zij had haar ogen ten hemel geslagen, feitelijk het vieze plafonnetje van zijn studentenkamer, haar tandenborstel losgewrikt van de zijne en was door het trappenhuis naar beneden gedenderd. Zo bleef Ingmar achter met een vergeten slipje, haar lange donkere haren in het doucheputje en genoeg ongelukkigheid voor een nieuwe roman. Door het raam zag hij hoe zij haar weg maakte door rijen met fietsen, sommige het voorwiel missende terwijl anderen uit roest alleen leken te bestaan. Hij had het raam opengegooid en naar haar geroepen ‘Doe niet zo idioot! Je bent binnen een week bij me terug! Echt!’

Ze had zich omgedraaid. De wind die losse haarstrengen in haar rood aangelopen gezicht blies en haar zichtbare woede vertederden hem totdat ze riep, ‘Jij, Ingmar, bent niet eens een vent te noemen! Het draait allemaal om jou, de grote Ingmar show, maar jij drijft op holle complimenten!’. Ze draaide zich weer om en Ingmar kon alleen maar haar naam roepen, waar zij met ‘en in bed ben je ook waardeloos, sukkel!’ antwoordde, om vervolgens naar het station te stampen. Hij had het raam dichtgesmeten en toen bedacht dat het wel waar was wat ze had gezegd (maar pas na het raam nog eenmaal open gegooid te hebben en een onzekere ‘Ha!’ uit te stoten. Hij hield ervan om het laatste woord te hebben). Hij moest toegeven dat hij zich niets van Eva’s boze woorden kon herinneren. Hij had alleen naar haar mond gekeken en hoe ze tussen de zinnen door haar lippen had gelikt.

Zo liet hij de eerste echte vrouw in zijn leven uit zijn stinkende flatje lopen. De rest van de middag en de twee daaropvolgende nachten had hij in zijn naar zweet ruikende eenpersoonsbed doorgebracht. Met een vergeten enkelsokje dat vaag naar haar rook onder zijn kussen, en zijn neus diep begraven in haar ongewassen slipje, dacht hij aan liefde in een smal bed. Het akelige gevoel in zijn onderbuik was niet weg te troosten en hij was er te onbekend mee om het op te kunnen lossen.

 

Column: Roestig oud

Samen achter de geraniums zitten. Zo’n lelijk wit gehaakt vod aan een houten stok tussen het kozijn. Mooi dubbelzijdig glas omdat dat zoveel bespaarde, zo heeft die vlotte vent het ze vorige herfst aangepraat. Zij waren onder de indruk van zijn dikke tong, het gesjees waarmee hij sprak. En omdat hij ze een beetje aan hun zoon deed denken hebben ze mompelend ingestemd. De intieme kracht van een herinnering op hun leeftijd is groot en groeit naarmate hun schedel steeds dunner behaard raakt.

Hij heeft haar een goedkoop plaid over de knieën gedrapeerd. Geen mooie brocante, authentieke sprei, maar een van fleece met felle bloemen van de Hema. Niet verkeerd, maar misschien misplaatst met haar knoestige handen die in haar schoot zijn gevouwen. Hij schuifelt heen en weer met thee en de weekendkrant. De zondagse bijlage is bijna te zwaar voor zijn doorschijnende armen, dunner dan het perkament dat hij al turend probeert te ontcijferen. Een langzaam kloppende ader in zijn onderarm wanneer hij voorover leunt om haar een kus op haar voorhoofd te drukken.

Haar ogen registreren die tekenen van affectie nog wel. Moeizaam, maar hij is het die ze geeft en dus fladderen de herinneringen nog vluchtig over haar hart, even kort door haar hoofd. Haar hand schiet onverwachts omhoog om even de zijne vast te pakken. Ze knijpt heel hard, om te laten weten dat ze er nog is en dat ze op hem wacht. Hij glimlacht en gaat naast haar zitten. In die twee fauteuils zitten ze hand in hand voor het raam, onverstoorbaar in hun eigen gelukkige bel van geluk.

Hij leest haar voor uit de krant. Het gaat over niets, de woorden over oorlog, crisis en trend gaan aan haar voorbij en zijn niet meer aan haar besteed op deze leeftijd. Het gaat haar om de klanken van zijn stem. Met haar ogen dicht graaft ze terug naar gezegende momenten in het verleden, om daar haar gedachten rustig omheen te laten vallen. Hij weet zelfs de horoscopen op een meeslepende manier te vertellen, alsof hij een groots verhaal uit de doeken doet. Dat zijn stem schor is en kraakt, hoort zij niet. Hij laat pauzes vallen, om de geluiden te bezinken, en gaat door wanneer zij een kleine knik geeft.

Zaterdagmiddag. Er hangt wel een klok aan de muur, maar tijd maakt hier niet echt uit. Dat het net twee uur is geweest, maakt niemand iets uit. Woord na woord ontleden ze de krant op hun eigen wijze. Af en toe worden de kopjes thee bijgevuld met lauwwarm water uit een thermoskan. Ook dat zien ze niet. Voor dat raam raast de hele wereld voorbij: kleuters wankelend op hun grote fiets, de zijwieltjes in de goot gesmeten, rakelings langs een auto. Een jongen die met zijn moeder arm in arm loopt (ze lachen, of hij probeert te lachen om haar grap), een jong stel dat nauwelijks hun hormonen in bedwang kan houden. Het weer is grijzig, het zal aan het eind van de middag vast regenen. Wat er buiten gebeurt deert ze niet, al valt de hemel naar beneden. Het simpele samenzijn is alles wat ertoe doet.

 

Een morgen alleen

Dat zij steeds verder drijven, dat ligt vast aan haar. Zij breekt potten en roept zijn naam, speelt frisbee met porseleinen borden, terwijl ze vloekt dat de lucht te licht is. Dat zij ver wil gaan, wijt zij aan zijn wens om thuis te blijven. Ze maakt inpaklijstjes in haar hoofd, om daarna alles weer uit te kunnen pakken en opnieuw te beginnen. Tweede kansen worden mensen net zo min gegund als eerste kansen. Die zijn nog dunner gezaaid.

'Wij zijn wat wij herhaaldelijk doen', sprak Aristoteles. Zij twijfelt over haar alledaagse gewoontes, bang dat ze haar de baas worden en uiteindelijk overmeesteren. Of ze vanochtend de dag begint met een cracker of muesli, misschien toch een tosti. En of ze een jurk of een broek aan doet, misschien toch die rok. Kan ze vandaag met zonder jas naar buiten of is de kans op regen te groot. Zou ze anders gewoon een vouwparaplu meenemen? Verandering doet pijn, maar blijven stilstaan ook en in een poging om uit te breken, breekt zij alles om zich heen. Zelf aangeleerde groeistuipen, pijnlijk en doorgedrukt tot haar eigen huid niet meer mee rekt en ze striae op haar hart vertoont. Geen bloedvat meer voor extra zuurstof, elke zenuw afgestompt. Een doodgewone kamerplant die doodgegooid wordt met steroïden, een soort hormonale plantenvoeding voor haar lef (kan ik dat van jouw dealer krijgen of moet ik zelf op zoek?).

Iets met het loslaten waar je van houdt, ofzo. Een wijs spreekwoord zou hier op zijn plaats zijn maar ze weet er geen. Makkelijker gezegd dan gedaan, in ieder geval, nu puntje bij paaltje komt. Alles lijkt veel moeilijker. Of ze zonder elkaar kunnen bestaan. Of ze haar voorraad opgebouwde affectie en aanhankelijkheid los kan laten om opnieuw te beginnen. Blanco. Dat lijkt me een nee.

Ze stampt rond vandaag en laat haar tanden zien, haalt met klauwen uit naar eenieder die voorbij komt. Haar tandvlees ontbloot, de dunne huid onder haar ogen rauw gehuild en haar wangen uitgedroogd van zoute tranen. Op het laatste moment gooit ze haar beslissing weer om, vandaag is geen dag voor grote besluiten. Het kan vast nog wel een dagje wachten.