De universiteit als goed doel (3)

Universiteiten als Harvard en Stanford halen jaarlijks miljoenen binnen door fondsenwerving. Niet alleen alumni, maar ook bedrijven en onderzoeksfondsen hebben veel geld over voor gerenommeerde Amerikaanse universiteiten. Hoe gaat het eigenlijk met het werven van fondsen in Nederland? In een drieluik besteedt ANS aandacht aan dit onderwerp. Vandaag het slot: wat kunnen we in de toekomst van fondsenwerving verwachten?

Op het gebied van fondsenwerving is er nog veel te winnen, zo vindt Reinier Overtoom. Als projectmanager bij Formedia heeft hij de activiteiten van Nederlandse universiteiten op het gebied van alumnirelaties geanalyseerd. Zijn bedrijf adviseert kennisinstelingen over alumnibeleid. ‘Een langetermijnvisie op fondsenwerving is absoluut nodig om succesvol te kunnen zijn. De continuïteit van het programma moet worden gewaarborgd.’ Bij die langetermijnvisie hoort ook een zak geld, zonder investeringen is fondsenwerving gedoemd te mislukken. Zo moet er een vast budget komen voor mensen die bezig zijn met alumnibeleid en fondsenwervers. Alleen dan kunnen er goede activiteiten worden ontplooid.

Theo Schuyt, hoogleraar bij de werkgroep Filantropische Studies aan de Vrije Universiteit, vind dat universiteiten vooral banden met de maatschappij moeten herstellen. In het rapport Geven voor weten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geeft Schuyt aan dat universiteiten vooral proactiever moeten worden: ‘De overheid en de universitaire wereld zijn vervreemd geraakt van het particuliere initiatief. Een minderheid van de universiteiten verstaat de kunst van het vragen. Als men al vraagt, is het vaak onder het adagium: “wij komen geld tekort, wilt u maar even bijpassen?”. Nou, ik ken geen rijke die rijk is geworden door bij te passen.’

Voor de toekomst vraagt fondsenwerving dus nogal wat van universiteiten en haar bestuurders. Zo gaf Minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2009 al aan dat fondsenwerving een strategisch proces is, waarbij nieuwe bestuurders geselecteerd moeten worden op hun communicatieve kwaliteiten. ‘Daarnaast is het persoonlijk charisma van prominente onderzoekers veruit de belangrijkste factor bij het aantrekken van privaat geld. Daarom doen instellingen er goed aan om hun paradepaardjes hierbij optimaal te ondersteunen’, aldus Plasterk.

Daar kan Jeroen Pohlmann, directeur van de Stichting Nijmeegs Universiteitsfonds (SNUF) zich wel in vinden. Hij verwacht dat we uiteindelijk allemaal fondsenwervers worden. ‘Als de voorzitter na een diner een praatje houdt moet hij afsluiten met “en daar kunt u ook aan bijdragen”, want dat is wat nog niet gebeurd. Mensen moeten het gevoel krijgen dat ze zelf ook een aandeel hebben in succesvolle fondsenwerving. Vaak is dat een kleine stap, maar soms is daar een flinke cultuurverandering voor nodig.’

Wat nu als universiteiten inderdaad de komende jaren meer geld binnenhalen? Bestaat er dan geen risico dat de overheid de geldkraan nog verder dicht draait voor universiteiten? Overtoom denkt dat het wel mee zal vallen: ‘Ook als universiteiten veel succesvoller worden met fondsenwerving, zal de overheid haar financiering nooit onder een bepaald niveau kunnen brengen zonder direct schade toe te brengen aan de kwaliteit van onderwijs en überhaupt de gehele financiële huishouding van universiteiten.’ Overtoom zou graag zien dat de overheid helpt bij het stimuleren van fondsenwerving. Bijvoorbeeld dat er wetgeving komt waardoor het gunstiger wordt om geld te geven aan het onderwijs.

In het verleden zijn vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap al allerlei rapporten over fondsenwerving verschenen. Een van de rapporten stelde dat er een verandering moest komen in de cultuur en structuur van kennisinstituten, er een wetenschapsfonds diende te komen en er ook belastingmaatregelen moesten worden ontwikkeld om het doneren aantrekkelijker te maken. Met dit voorstel is echter niet veel gedaan. Inmiddels lijkt het onderwerp binnen het ministerie aandacht te hebben verloren. Zo zijn er wel enige fiscale voordelen ontwikkeld, maar deze zijn erg minimaal. Er is dus werk aan de winkel voor Nederlandse universiteiten, bestuurders en de overheid. Er ligt een flinke hoop geld voor het oprapen, als je bedenkt dat er jaarlijks zo’n 4 miljard euro naar goede doelen gaat. Daar is echter wel goede expertise voor nodig en ook voldoende middelen mogen niet worden vergeten.

Lees de eerder verschenen delen hier

 

De universiteit als goed doel (2)

Universiteiten als Harvard en Stanford halen jaarlijks miljoenen binnen door fondsenwerving. Niet alleen alumni, maar ook bedrijven en onderzoeksfondsen hebben veel geld over voor gerenommeerde Amerikaanse universiteiten. Hoe gaat het eigenlijk met het werven van fondsen in Nederland? In een drieluik besteedt ANS aandacht aan dit onderwerp. Afgelopen maandag kon je al lezen wat fondsenwerving eigenlijk is. Vandaag deel twee: hoe goed gaat het aan de Radboud Universiteit?

Het antwoord is eenvoudig: aan de Radboud Universiteit gaat het nog niet goed met geld binnenharken. Al een paar jaar wordt er gesproken over universitaire fondsenwerving, maar tot voor kort is er weinig ondernomen. Hoewel er geen overzichten zijn van wat er jaarlijks wordt binnengehaald, is het overduidelijk dat andere universiteiten op dit gebied al een stuk verder zijn. Daar moet verandering in komen, zo vindt het College van Bestuur. Momenteel wordt een groot deel van de RU gereorganiseerd, waarna er onder andere een betere focus op fondsenwerving moet ontstaan. Per 1 januari 2014 gaat de afdeling Relatieontwikkeling en Fondsenwerving van start met het ontwikkelen van alumni- en fondsenwervingsbeleid. Daarnaast zal deze afdeling faculteiten, instituten en de Stichting Nijmeegs Universiteitsfonds (SNUF) ondersteunen bij het binnen halen van geld.

Als het op vinden van donoren aankomt doet SNUF het al wel goed. In 2012 werd er ruim 60.000 euro geschonken, terwijl op de totale begroting iets meer dan één miljoen euro staat. Het succes dankt Jeroen Pohlmann, directeur van SNUF, aan verschillende oorzaken: ‘Er is een grote betrokkenheid met de Radboud Universiteit en het Universiteitsfonds. Alumni willen iets terug doen voor hun alma mater. Het Universiteitsfonds heeft de afgelopen jaren veel mogelijk gemaakt voor studenten, daarom kunnen wij op onze beurt vragen of zij iets mogelijk willen maken voor de lichting na hun. Het studentenleven gaat immers door.’ Een grote inkomstenbron is het studentlidmaatschap, je kunt lid worden voor 8,50 euro per jaar en daarmee het studentenleven ondersteunen. SNUF heeft inmiddels zo’n 1.950 studentleden. ‘Het is mooi om te zien wat we in tweeënhalf jaar tijd hebben bereikt. Onze studentleden zien in dat een actief studentenleven niet vanzelfsprekend is. Daar zijn we als Universiteitsfonds best trots op.’

Dat het op universitair niveau niet altijd slecht gaat, bewijst het afgelopen lustrum. Toen werd er zo’n 100.000 euro opgehaald met sponsoring. Dat was echter specifiek voor één grote publieksactiviteit en is niet op structurele basis. Daarnaast wilden de sponsoren er ook iets voor terug, ‘terwijl fondsenwerving een soort altruïsme is’, aldus Pohlmann. ‘Het is belangrijk om heel goed na te denken over de relatie die je opbouwt. Het is echt mijn overtuiging dat friend raising voor fund raising gaat, je kunt beter donoren in je directe omgeving zoeken, dan ergens ver weg. Betrokkenheid is erg belangrijk.’

Ook bij faculteiten is er nog veel te winnen, alleen de Faculteit der Rechtsgeleerdheid slaagt wel in het op grote schaal werven van fondsen. De meest recente successen hebben te maken met de bouw van het Grotiusgebouw. Zo is er bijvoorbeeld de Club van 2014, een groep alumni die de faculteit ondersteunt voor studiefaciliteiten in het nieuwe gebouw. Het lidmaatschap is niet duur: voor 20,14 euro per jaar ben je al lid van de Club, maar een donatie van 201,40 of 2014 euro is ook welkom. Het opgehaalde geld wordt bijvoorbeeld gebruikt voor extra scriptiewerkplekken en uitbreiding van de bibliotheekcollectie. Ook bestaat sinds kort de Chairholdersclub, betrokken alumni die ieder voor 500 euro een stoel in de nieuwe collegezaal hebben gekocht. Hun naam is gegraveerd in een naamplaatje op een van de vijfhonderd stoelen. Oud-premier Dries van Agt en de rector magnificus zijn al chairholder.

Toch zijn er niet veel meer goede voorbeelden te noemen. SNUF, het lustrum en de Faculteit der Rechtsgeleerdheid zijn de uitzonderingen die de regel bevestigen. De RU heeft nog een grote slag te maken.

Vrijdag verschijnt het laatste deel. Wat kunnen we in de toekomst van fondsenwerving verwachten?

 

De universiteit als goed doel (1)

Universiteiten als Harvard en Stanford halen jaarlijks miljoenen binnen door fondsenwerving. Niet alleen alumni, maar ook bedrijven en onderzoeksfondsen hebben veel geld over voor gerenommeerde Amerikaanse universiteiten. Hoe gaat het eigenlijk met het werven van fondsen in Nederland? In een drieluik besteedt ANS aandacht aan dit onderwerp. Vandaag deel één: wat is fondsenwerving en waarom is het nodig?

Fondsenwerving duikt steeds vaker op sinds het in 2005 op de agenda van de Europese Commissie is geplaatst. Emeritus hoogleraar Geert Sanders heeft onderzoek gedaan naar verhoging van inkomsten door universiteiten. In zijn boek De Tien Geboden van Fondsenwerving benoemt hij vier modellen voor het werven van fondsen. Zo kan een universiteit zich richten op grote giften van rijke individuen, op alumni of externe onderzoeksfondsen. Tot slot kan een universiteit er ook voor kiezen om een gemengd model te hanteren. Corporate fundraising, fondsenwerving bij bedrijven, is lastiger en komt daarom veel minder voor. Het is namelijk niet eenvoudig om op die manier geld binnen te halen. Bedrijven geven immers niet uit gulheid, maar uit eigenbelang.

Universiteiten hebben honderdduizenden oud-studenten die tijdens hun studietijd een band hebben gekregen met de instelling. Als iedere alumnus jaarlijks 5 euro zou geven, dan levert dat de universiteiten miljoenen op. Toch lijkt er nog niet veel geld binnen te komen via oud-studenten. Reinier Overtoom is projectmanager bij Formedia, een bedrijf dat onder andere kennisinstellingen adviseert over alumnibeleid. Overtoom heeft de activiteiten van Nederlandse universiteiten op het gebied van alumnirelaties geanalyseerd en is gespecialiseerd in fondsenwerving. ‘In het alumnimodel is het van belang over een lange periode van tijd de relatie met de oud-studenten en werknemers op te bouwen. Dit begint al tijdens de studie, na afstuderen moeten alumni op uiteenlopende manieren betrokken worden gehouden. Op een gegeven moment vraag je dan om een kleine gift, in de hoop dat later om een grotere gift kan worden gevraagd.’ Er moet dus flink wat tijd worden gestoken in relatiebeheer, om later te kunnen innen.

Vanuit de overheid is steeds minder geld beschikbaar voor onderwijs, terwijl de kosten stijgen. Het werven van extra gelden is dus van belang. Dit beseft het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schijnbaar ook. Zo zijn er inmiddels belastingvoordelen wanneer je periodiek geld over hebt voor een universiteit en is nagedacht over het beleid rondom fondsenwerving.

Op die manier kan niet alleen de Radboud Universiteit, maar ook de Stichting Nijmeegs Universiteitsfonds (SNUF) extra geld binnenhalen. Directeur Jeroen Pohlmann vindt fondsenwerving dan ook belangrijk. SNUF houdt zich bezig met de ondersteuning van studenten en studentenactiviteiten. Dat gebeurt door het verlenen van reisbeurzen, subsidies aan studentenorganisaties en renteloze leningen aan studenten met financiële problemen. Pohlmann: ‘Universiteiten worden door Nederlands niet als een goed doel gezien. Nu de overheid haar handen meer en meer terugtrekt, verschuift het financieringsmodel. De noodzaak voor universiteiten om donoren aan te spreken is er nu wel echt.’

Fondsen kunnen het gat vullen, dat de overheid achterlaat. Toch zullen donoren over het algemeen niet bereid zijn om op te draaien voor de basisbehoeften van een universiteit. Overtoom: ‘Geldschieters kiezen voor iets bijzonders, ze hebben geld over voor excellentie. Aan gebouwen en salarissen van een universiteit willen ze niet snel meebetalen.’

 

Grenzen aan groen (3)

Deze week is het Groene Week op de universiteit en wordt aandacht gevraagd voor een duurzame wereld en universiteit. ANS kijkt hoe het is gesteld met de duurzaamheid op de RU. In dit laatste deel van de leadstory vragen we ons af hoe de toekomst op het gebied van duurzaamheid eruit ziet.

Het huidige milieubeleidsplan loopt dit jaar af en daarom zijn de verantwoordelijke afdelingen op dit moment bezig om een nieuw programma op te stellen. In het eerste deel  werd al duidelijk dat hierbij een andere aanpak werd gehanteerd dan in het verleden. Het centraal stellen van het huidige beleid had volgens betrokkenen een remmende werking om nieuwe projecten te initiëren. Daarom wordt er nu eerst een ambitieuzere toekomstsituatie geschetst waaraan concrete doelen worden gekoppeld die tot de voorgestelde situatie moeten leiden.

In de workshop van afgelopen dinsdag werd door de deelnemende studenten en medewerkers al een stortvloed aan nieuwe ideeën geponeerd. Een volledige onafhankelijke energievoorziening, een papierloze campus of het recyclen van al het afval passeerden onder meer de revue. Volgens het gezegde mag dromen altijd, maar hoe reëel dergelijke plannen zijn is een vraag die al snel opdoemt. Door  ervaringen uit het verleden is Irene Dankelman, docent Duurzame ontwikkeling, terughoudend: ‘De eenvoudige ideeën zullen wel opgepakt worden, maar als je een echt duurzame campus wilt dan moet je revolutionair durven zijn. Daarvoor moet je helemaal breken met het verleden en dat zie ik op de RU nu niet gebeuren.’

Volgens Dankelman wordt het realiseren van gewaagde doelstellingen door een aantal factoren bemoeilijkt.'De universiteit is een heel log instituut waarbinnen veel autonome eilandjes zijn die allemaal hun eigen toko willen onderhouden.' Ze stelt dat een sterk College van Bestuur (CvB) dit kan doorbreken.'Je moet vooral een top hebben die durft en de winst van duurzaamheid inziet. Dat was voorheen te weinig en ik durf nu nog niet te zeggen of dat op dit moment ook zo is.'

Om studenten meer bij het duurzaamheidsbeleid te betrekken wordt door het Universitair Milieu Platform (UMP), een werkgroep van AKKU, al enige tijd gelobbyd voor een Green Office. Naomi Geelen legt uit: In een Green Office leiden studenten als medewerkers van de RU een duurzaamheidsproject en fungeren zij als een spin in het web die ervoor zorgt dat alle acties op elkaar worden afgestemd.' In het verleden ontbrak die afstemming nogal eens, waardoor concrete plannen onuitgevoerd bleven. Ondanks dat de Arbo- en milieudienst sympathiek tegenover het betrekken van studenten staat, bestaat er volgens de afdeling nog veel onduidelijkheid over het idee van een Green Office. Samen met het feit dat het CvB haar fiat moet geven voor de benodigde financiële middelen, is het dus nog hoogst onzeker of, en in welke vorm er een Green Office komt.

Duidelijk is dat een echt groene universiteit op dit moment een droombeeld blijft. Duurzaamheid wordt gezien als een zaak voor de bedrijfsvoering en daardoor worden initiatieven en verbeteringen nauwelijks opgemerkt. Ondanks dat er een aantal medewerkers en studenten zijn die zich sterk inzetten voor duurzaamheid, valt het niet te verwachten dat er rigoureuze veranderingen plaatsvinden in de nabije toekomst. De groene ambities van de RU blijven daarmee behoorlijk begrensd.

 

Grenzen aan groen (2)

Deze week is het Groene Week op de universiteit en wordt aandacht gevraagd voor een duurzame wereld en universiteit. ANS kijkt hoe het is gesteld met de duurzaamheid op de RU. In dit tweede deel van de leadstory bekijken we welke verbeteringen de afgelopen tijd al zijn doorgevoerd.

Gisteren werd in het eerste deel van deze lead story duidelijk dat het duurzaamheidsbeleid van de RU nog genoeg ruimte laat voor meer ambitie en verbeteringen. Toch is de afgelopen tijd op een aantal terreinen vooruitgang geboekt. Nadat er een jarenlang nauwelijks werd omgekeken naar het thema, wordt het nu weer belangrijker gevonden volgens Irene Dankelman, docent Duurzame Ontwikkeling aan de RU. 'De aandacht voor duurzaamheid binnen de universiteit loopt in fases en nu hebben we de wind weer een beetje mee. De vorige voorzitter van het College van Bestuur (CvB) had er weinig oog voor en de maatschappelijke taken van de universiteit zijn toen erg verwaarloosd.'

Carlo Buise is als medewerker bij de Arbo- en Milieudienst nauw betrokken geweest bij een aantal beleidsaanpassingen en legt uit wat er is verbeterd: 'Sinds het laatste milieubeleidsplan hanteren we bij nieuwe investeringen een terugverdientijd die gelijk is aan de technische levensduur, voorheen was dat een periode van tien jaar. Juist door deze verandering zijn wij in staat geweest om zonnepanelen op het nieuwe Grotiusgebouw te laten plaatsen.' Een andere belangrijke energiebesparing moet gerealiseerd worden door het warmte-koudeopslagsysteem binnenkort naar meerdere gebouwen uit te breiden en beter in te laten spelen op de energiebehoefte. Met deze techniek wordt warmte in de zomer ondergronds opgeslagen om in koude tijden te gebruiken voor verwarming. De genoemde maatregelen moeten leiden tot het bereiken van een ambitieuzere doelstelling: 'In de afgelopen jaren streefden we twee procent efficiëntieverbetering van ons energieverbruik na, maar nu willen we ook in absolute cijfers twee procent minder energie aanwenden en dat vergt veel meer inspanningen.'

Hoewel Buise de relatie niet een-op-een durft te leggen, komen deze aanpassingen de kritiek tegemoet die drie jaar geleden in het ANS-artikel werd geuit. Het ontbreken van duidelijke en meetbare doelstellingen en de keuze om enkel te investeren in technieken die zich snel terugverdienen werden toen gelaakt. Een probleem dat blijft is dat bijna niemand weet heeft van het duurzaamheidsbeleid en de verbeterde situatie.

'We hebben een hoop ondernomen om het onder de aandacht te brengen, ik ben nu ook een beetje uitgedacht', verzucht Dankelman. Projecten zoals 'Verborgen waarden' waarbij mensen via QR-codes informatie konden krijgen over duurzaamheidsinitiatieven hadden niet het gewenste effect. 'Een kleine groep weet je wel te bereiken, maar met de grote middengroep is het moeilijk communiceren. Je ziet eigenlijk altijd dezelfde gezichten bij nieuwe initiatieven', aldus Buise. Hoeveel waarde het CvB hecht aan duurzaamheid is volgens Dankelman een belangrijke factor in de bekendheid van het duurzaamheidsbeleid. Hoewel de bereidwilligheid toeneemt om dit thema op te pakken, is dit in haar ogen vooral te denken aan externe factoren.'Het is tegenwoordig bijna not-done om niets te doen met duurzaamheid en doordat ook andere universiteiten ermee bezig zijn ontstaat er ook concurrentiegedrag op dit gebied.'

In het laatste deel van deze leadstory wordt gekeken naar de toekomst. Hoe reëel is het om de RU energieneutraal te maken?

 

Grenzen aan groen (1)

Deze week is het Groene Week op de universiteit en wordt aandacht gevraagd voor een duurzame wereld en universiteit. ANS kijkt hoe het is gesteld met de duurzaamheid op de RU. In dit eerste deel van de leadstory kijken we naar de huidige stand van zaken wat betreft de duurzaamheid op de campus.

Met de Groene Week willen het Universitair Milieuplatform (UMP), Cultuur op de Campus en de Charitatieve en Culturele Koepel (CHECK) duidelijk maken dat duurzaamheid geen saai thema hoeft te zijn. Zo kun je fietsen om een band te laten spelen of een cactus omtoveren tot lamp. Naast deze ludieke activiteiten staan er ook meer serieuzere zaken op de agenda. Met een workshop is studenten de mogelijkheid geboden om mee te denken aan het nieuwe duurzaamheidsbeleid van de RU.

Het opstellen van een duurzaamheidsbeleid is geen overbodige luxe voor de universiteit. De RU gebruikt volgens de laatste cijfers jaarlijks 180 duizend kubieke meter drinkwater en elk jaar tikt de energiemeter een stand aan van ruim 34 miljoen kilowattuur. Sinds 1993 worden daarom milieubeleidsplannen opgesteld waarin de universiteit haar duurzaamheidsdoelen voor de komende drie jaar uit de doeken doet. Een aantal jaar geleden werd in de papieren ANS de aanpak en het ambitieniveau op het gebied van duurzaamheid door verschillende betrokkenen bekritiseerd. De RU zou te weinig vooruitstrevend zijn en vooral mooie sier willen maken met duurzaamheidsinitiatieven die eigenlijk weinig effectief waren.

Ook bij het meest recente milieubeleidsplan kunnen vraagtekens worden gezet bij het ambitieniveau van de universiteit. Als missie wordt gesteld dat de RU tenminste moet voldoen aan de wet- en regelgeving. Dat daarbij wordt gestreefd naar een ruime invulling van deze verplichtingen, is voor meerdere interpretaties vatbaar en onmogelijk te toetsen. Om de ambities wat op te schroeven is er nu een workshop georganiseerd die tot creatieve ideeën moet leiden waardoor de RU over tien jaar echt duurzaam is. 'Voorheen vroegen we onszelf af waar we over drie jaar wilden staan en daardoor borduurde we voort op het bestaande beleid. Nu willen we meer dromen over de toekomst en vervolgens vaststellen wat daar morgen voor moet gebeuren', aldus Carlo Buise, medewerker bij de bij de Arbo- en Milieudienst. Het is echter wel afwachten of de out-of-the-box gedachten ook daadwerkelijk omgezet worden in nieuw beleid gezien de financiële mogelijkheden en prioriteiten die het College van Bestuur heeft.

Toch doet de RU het in vergelijking met de andere Nederlandse universiteiten helemaal niet slecht op het gebied van duurzaamheid. Dat blijkt wel uit de tweede plaats die het krijgt in de Sustainabul-ranglijst van vorig jaar. Hierop worden alle universiteiten gerangschikt op de mate van duurzaamheid en transparantie. Hoewel dit een mooie prestatie mag worden genoemd, kan ook hier kanttekeningen bij worden geplaatst. De RU mag het dan wel bovengemiddeld doen, in absolute zin is er volgens het eindrapport nog veel ruimte voor verbetering, met name op het gebied van duurzaam inkopen en transparantie.

Volgens Buise en ook Naomi Geelen, betrokken bij de Groene Week en het UMP, is het duurzaamheidsbeleid al op een aantal fundamentele punten verbeterd. Het over het voetlicht brengen van deze verbeteringen blijft volgens Buise een punt van zorg: 'Heel veel duurzaamheidsactiviteiten kun je niet zien, dus het is een continue strijd om het onder de aandacht te brengen.' Dat de RU inderdaad een aantal verbeteringen heeft doorgevoerd zal in het volgende deel aan bod komen.

 

Nijmegen Rock City? (4)

Gehuld in leren skinnyjeans, met een fles Jack Daniels’ achter de kiezen en een luchtgitaar in de hand de haren losgooien, is dat typisch Nijmeegs? De Keizerstad heeft mede dankzij het succes van ‘Nijmeegse’ bands als De Staat en Go Back To The Zoo het imago verworven als broeiplaats van rockmuziek. Waar is dit stenen fundament te vinden, hoe was dit in het verleden en wat heeft de Radboudiaan hiermee te maken? In het laatste deel van deze leadstory bespreekt Jozzy Rubenski, zanger van The Bips, het verleden.

‘Vroeger was natuurlijk alles beter.’ In het verstopte café Plupub moet Jozzy Rubenski lachen om de clichématige waarheid. Als zanger van The Bips is hij waarschijnlijk een van de oudste punkers van Nijmegen en heeft hij meerdere tijdperken meegemaakt. In 1987 werd The Bips geformeerd. Hun frontman deed mee aan Hitkwis, waarop een interview met De Gelderlander volgde. Vervolgens werden ze, nog diezelfde maand, gevraagd om bij Linda te spelen. Zij hadden namelijk aangegeven binnen twintig seconden de rock ’n roll klassieker Rock Around the Clock van Bill Haley te kunnen vertolken. ‘Binnen een maand verschenen we twee keer op nationale televisie. We bestonden pas kort, maar waren in één keer bekend.’

Inmiddels is Rubenski tientallen jaren en honderden shows ouder. Hij ziet veel verschillen met vroeger: ‘De tijdgeest is compleet veranderd. Vroeger had je veel subculturen, inmiddels zijn de punkers, hippies en alto’s bijna allemaal verdwenen. De gehele samenleving bestaat tegenwoordig uit meer van hetzelfde, de diversiteit is zoek.’ Dit geldt tevens voor rockmuziek, zo zijn er binnen de Nijmeegse scene vooral stonerbands als Emperors, Barbarella en Bandito actief.

‘Bands zijn ook minder uitgesproken. In de jaren tachtig waren muzikanten vaak kritisch naar de maatschappij, terwijl de muziek van nu volgens mij niet per se gaat over de hongersnood in Afrika.’ Dezelfde verandering ziet hij onder studenten. ‘Het Erasmusgebouw werd bijna maandelijks bezet en om het minste of geringste stonden duizenden mensen op straat. Nu protesteren studenten hooguit via Facebook.’

Hoe het allemaal begon: in 1988, toen The Bips nog maar net bestond, verwierf zij nationale bekendheid door een tv-optreden bij Linda (de Mol).

Terug naar de muziek. Het succes van The Bips lag niet alleen aan de TROS. Rubenski: ‘Om veel te spelen hoefde je alleen maar je biografie en cd in orde te hebben en dat per post naar een podium te sturen. Omdat weinigen dat deden kon je gemakkelijker spelen. Vandaag de dag is het simpel om digitaal contact te zoeken met programmeurs, waardoor zij worden overspoeld door honderden mails van enthousiaste bands.’ De komst van package deals maakten het ook lastiger voor acts om de bühne te bestormen. Vroeger werd meestal alleen een grote band geboekt, iedereen met een beetje lef kon vragen of hij voorprogramma kon worden. Nu krijgen lokale bands geen kans, de zaal boekt er automatisch een kleinere band, die met het hoofdprogramma op tour is, bij.

Wel is er meer aandacht voor kwaliteit van eigen bodem, allerlei media zoals 3VOOR12 en MusicFrom.nl richten zich voornamelijk op de promotie van Nederlandse acts. ‘Vroeger was dat praktisch verboden. Op de posters van Doornroosje moest achter iedere band het land van afkomst staan, als het geen USA of UK was kon het ook niet goed zijn. Nu verkopen Nederlandse muzikanten zalen uit. Vroeger was Amerika een waarborg van kwaliteit, terwijl je daar natuurlijk net zo veel kutbands had als hier.’

In de vorige delen van deze serie zijn de rockkrochten, de huidige Nijmeegse muziekscene, en het aandeel van studenten hierin aan bod gekomen.