Column: Barmhart

Deze column van Mark Buck verscheen eerder in de april-ANS. Felicitaties vielen mij naar aanleiding van de vorige column ten deel. Dit kwam jammer genoeg door de misvatting dat ik zou stoppen met schrijven. De term ‘moedige stap’ werd gebezigd. Als politicus weet je dan hoe laat het is, als schrijver ook.  Moedige stap, moeilijke fase, zware keuzes; het jargon van politici nodigt uit om er een column over te schrijven en doet dat tegelijkertijd ook niet. Aan de ene kant zijn het literaire waarheden die in veel relaties nog van pas zouden kunnen komen. Aan de andere kant zijn het lege hulzen van een kogel die nimmer afgevuurd zal worden.   Daar staat de politicus, de tong als loop van zijn geweer, het priemende vingertje als trekker. En u, u heeft medelijden. Wat drijft deze zielen om zichzelf als jagers op een leeg veld voort te bewegen? Wie bezielt het om de geesten van mooie pennenvruchten te ontnemen van hun waarde door ze nota bene in een debat te gebruiken?  Het antwoord op die vragen bent u. U wilt bestuurd worden door mensen die goed uit hun woorden komen, mensen die u beloftes maken, mensen die u soms kwetsen maar tegelijkertijd ook betere tijden beloven. En daarmee is uw medelijden onterecht; want het valt ook u ten deel.  Dat soort dingen realiseer ik me terwijl ik de onterechte felicitaties in ontvangst neem. Ik stop niet: niet met schrijven en niet met die verdomde politiek. En voor een koerswijziging heb ik nog een heel leven de tijd. Maar één ding moet me van het hart over schrijven en politiek. Het is niets zonder u. Zonder u hoeft geen enkele schrijver of politicus ooit na te denken over wat hij doet. Dus voor u, vanuit de grond van mijn hart: gefeliciteerd! Bekijk hier de overige artikelen uit de april-ANS.

 

Lees meer

Column: Bertus is dood

Nu grootschalig succes behaald is en de hoogste bergtoppen bestegen zijn, is er een moment van stoppen op je hoogtepunt. Ofzoiets. Bertus is op de top van zijn succes naar beneden gesprongen, het diepe in. Nieuw uitdagingen aangaan. Bertus was altijd een beetje een gespleten persoonlijkheid, het nare mannetje en de lieve jongen. Die lieve jongen gaat door, een ander leven in. Een minder studerend en meer serieus leven van bloggen, schrijven en journalistiek. Bertus bedankt u voor uw immer nimmer aflatende en altijd fantastisch input op Bertus’ columns, zowel negatief als positief. Hoera-gejuich alsmede condoleances kunt u kwijt in de comments. Het is mooi geweest Bertus Huidschuiver is dood en zal nooit meer terugkomen. Dank u voor een enerverend jaar. Adios!

 

Lees meer

Column: Broeder en Zonen

De eerste dag ‘Zo Els’ zegt een kalende man in een grijs streepjespak. Daarna zegt hij niets. Ik weet niet zo goed of ik nu moet reageren of niet. Ik draai een beetje met het lepeltje in mijn thee.
 ‘Eerste dag, spannend hoor.’ Hij pakt een map uit de kast en legt die voor me neer. 
 ‘Dit is ons reglement rond interne communicatie. Achterin zit een lijst met taken voor stagiaires. Als je in de loop van de week vragen hebt, gelieve eerst de map te checken en daarna pas bij mij aan te kloppen. Ik moet ook gewoon werken natuurlijk.’ De map is gigantisch. De lijst met taken voor de stagiaire nog gigantischer. 
 ‘Je collega’s bij interne communicatie leer je gauw genoeg kennen. Jij hebt het lege bureau achter in de kamer. Sterkte.’ En ik sta weer buiten. De kalende man sluit het deurtje van zijn kantoor. 



Ik wandel voorzichtig de gigantische kantoortuin in die zich op de 7e verdieping van het gebouw bevindt. Alles is grijs. In het midden van de grootste muur hangt een grote poster met het logo en de slogan van het bedrijf: BROEDER EN ZONEN ASSURANTIE: ZEKERHEID IS ONBETAALBAAR. Om me heen zitten mensen in stilte te werken, blijkbaar valt het niet op dat een vreemd gezicht langs de bureaus loop. Achter in de kantoortuin staat één leeg bureau in een groepje van vier bureaus. Twee bureaus zijn bezet door twee dames in bakfietsmoederkleding. De één hoog blond en de ander met een kort pittig rood kapsel. Ze fluisteren zachtjes over de peuterspeelzaal waar één van hun kinderen naartoe gaat, totdat ze me in het vizier krijgen. 
‘Jij bent vast Els!’ zegt het korte pittige rode kapsel. 
 ‘Ik ben Marieke en dit is Janine.’ Blond, of nee, Janine schudt mijn hand. Ik zit naast Marieke en tegenover het vierde bureau. Daar zit nu niemand achter maar aan de grote stapels zooi te zien hoort wel iemand te zitten. 
‘Daar zit Peter, hij doet externe communicatie maar vandaag heeft hij een vrije dag.’ Ik knik en leg mijn map op het bureau. 
 ‘Volgens mij is het tijd voor koffie’ zegt Janine terwijl ze me verwachtingsvol aan kijkt. Ik neem de bestelling op, twee keer Wiener melange uit de koffieautomaat op de gang. De geur van schrale kantoorkoffie walmt rond het apparaat terwijl ik de twee vrolijk gekleurde mokken van mijn collega’s vul. Om me heen staan mannen in pakken zachtjes over voetbal te praten. Als ik weer bij mijn bureau zit pak ik de grote map erbij. Marieke en Janine hebben hun gesprek over de peuterspeelzaal weer hervat. 
 Takenlijst stagiaires staat er op de allerlaatste pagina. Koffie halen, telefoon aannemen, documenten van collega’s kopiëren en scannen, gegevens invoeren in de database, etc. Ik besluit een aftelapp te downloaden op mijn telefoon. Nog maar 141 dagen van deze ellende.

 

Lees meer

Column: Dapper

Dap·per(bijvoeglijk naamwoord, bijwoord; vergrotende trap: dapperder, overtreffende trap: dapperst)1zonder vrees; onverschrokken2flink: zich dapper houden. Dat is dapper, volgens Van Dale. Iedereen heeft wel een voorstelling bij dapperheid: kittens redden uit een brandend huis, terroristen ontwapenen in een vol vliegtuig, of vertellen voor een zaal vol mensen dat je op hetzelfde geslacht valt. Ik vroeg aan mijn Facebookvrienden wat zij nou dapper vonden, en de antwoorden lagen net zo ver uit elkaar als IJsland en Noord-Korea. We vinden heel veel dapper. Vooral onze eigen grenzen verleggen, of iets doen wat we niet durven. Maar mijn definitie van dapper heeft een nieuwe toevoeging gekregen nadat ik het interview las met Freek Turlings, in de VOX. Freek en ik kennen elkaar wel en niet, zoals je heel veel studenten in je omgeving wel en niet kent. We zagen elkaar sporadisch op een huisfeestje, we hadden gemeenschappelijke vrienden. Daarnaast waren we allebei begonnen met politicologie (en afgehaakt) en maakten we daarna de overstap naar rechten (en, oh de ironie, afgehaakt). Nadat ik ook daarmee stopte verloor ik iedereen uit die hoek uit het oog. Ik besloot professioneel paria te worden en het duurde niet lang voordat ik naar de andere kant van het land verhuisde, gehuld in een mantel van schaamte. Ik vertelde het alleen de mensen die het echt moésten weten (de redactie van de ANS, mijn huisbaas, de barman bij mijn lievelingskroeg) en vertrok. Ik leefde een leven waar ik allang niet meer zoveel waarde aan hechtte, de universiteitswereld kan heel erg hard en meedogenloos zijn voor de student die niet goed op zijn plekje zit. Dan blijft er van eigenwaarde weinig over. Mijn ouders waren verbaasd, ik had mijn bachelor scriptie al af, ik hoefde nog maar een paar vakken. Maar ik kon het niet meer, ik kon alleen nog maar huilen. Mijn dagbesteding bestond uit dozen inpakken en onophoudelijk huilen. Ik had geen flauw idee waarom ik zo ongelooflijk verdrietig was, maar ik was het en er leek niets aan te doen. Totdat mijn ouders vroegen: ‘maar waarom ben je ooit rechten gaan doen, als je het zo verschrikkelijk vindt?’. En dat is een vraag die iedereen zichzelf moet stellen als hij een studie gaat doen. Wáárom? In mijn geval was het ‘omdat ik bang ben dat ik iedereen teleurstel als ik Nederlands ga studeren, of Communicatie, omdat iedereen zegt dat ik dan geen baan krijg en omdat iedereen zegt dat het veel te makkelijk’. Nu ik dit teruglees weet ik dat dit een bijzonder slechte reden is om een studie te gaan volgen. Je vier jaar toeleggen op iets dat je moet doen van ‘anderen’ is gedoemd om te falen. En jezelf bij voorbaat al laten falen maakt je bijzonder ongelukkig. Je ziet het noodlot al aankomen en je denkt dat je er niets aan kunt doen. En dan moet je dapper durven zijn. Dat deed Freek. Hij stopte en besloot een schone lei op te eisen. Dat is mijn ogen ongelooflijk dapper, erkennen dat je een fout hebt gemaakt en jezelf dat vervolgens vergeven. Want jezelf vergeven blijft het moeilijkste dat er is, en in mijn ogen het dapperst. Mijn schone lei begon in Leiden. Waar ik communicatie studeer. Waar inderdaad geen banen in te vinden zijn. Bij deze dus: ik studeer communicatie! En wordt daar waarschijnlijk niet heel rijk mee maar wel erg gelukkig van. Dat was dan ook mijn enige vraag toen ik overwoog om deze studie te gaan doen. Word ik hier gelukkig van? Dus lieve Mensenkinderen, als jullie ongelukkig zijn en stiekem dondersgoed weten waardoor dat komt, durf jezelf te vergeven en opnieuw te beginnen. En nee, dat is niet egoïstisch, of dom. Dat is heel slim. Want als jij in de kreukels van verdriet ligt wordt niemand gelukkig. Dat kan ik je uit ervaring vertellen. En als je mij niet gelooft, luister dan naar zenleraar-in-wording-en-huidige-dappere-held Freek. Een wijzer besluit kun je niet nemen.

 

Lees meer

Column: De nadruk

Haar neusvleugels trillen. Een aasgier die langzaam omlaag cirkelt en toenadering tot zijn prooi zoekt. Ze ruikt aan de nis van zijn hals, waar warme lucht zijn lichaamsgeur, zilte zweet en aftershave gemengd heeft. Haar enthousiasme groeit en haar nieuwsgierigheid neemt toe wanneer ze probeert te gissen naar zijn verwachtingen. Het zijn juist zijn verwachtingen van haar die haar zo opwinden. Het idee van een potentieel probleem dat dit op kan roepen is oneindig spannend. Zijn baard kriebelt tegen haar mond. Met haar wimpers geeft ze vlinderkusjes op zijn wang. Hij raakt haarhand aan en vraagt haar naar de rimpels op haar knokkels, de littekens op haar handen van het vroegere buitenspelen. Vragen die ze wegmoffelt omdat ze intiemer zijn dan vrijen. Ze wil zich distantiëren van dat alles en zich op laten nemen door de schuld. Vooruit dan maar, nog een keer. De laatste, heus. Geen tergend langzame vingers meer maar vlugge, geoefende handelingen. Zelfs dit eerder onbekende is nu voor haar bekend terrein geworden en met het routineuze komt verveling. Ze ziet geen heil meer in geheimzinnigheid en de verhalen worden langzaam saai. Zijn mond voelt droog en zijn tong schuurt meer dan dat die streelt. Iets is beter dan niets. Het gevoel van spelen op de fijne scheidslijn tussen behouden en verliezen geeft een verzadigend gevoel. Achteraf biedt hij haar een winegum aan. Met een scheve lach zegt hij dat rubber toch lekker kan smaken. Kon er ook nog wel bij. Gedachteloos kauwt ze op de E-nummers, nadenkend over haar volgende stap. Naast haar kabbelt een beekje nietszeggende woorden uit zijn mond. Over studie, over vrienden, over wat hij dit weekend gaan doen. Niets wat haar interesseert. Ze werpt hem zijn onderbroek toe. Let wel, een onderbroek, geen boxershort. Voortaan zal ze zich niet meer zo af laten leiden. ‘Wil je dat ik ga?’ ‘Graag.’ ‘Wil je niet nog een keer?’ ‘Niet echt. Nee. Hier.’ Ze gooit hem haar telefoon toe als een vredespijp, een geste van formele beleefdheid zodat hij zijn nummer kan opslaan. Ze is niet van plan te bellen en hij zal niet opnemen. Het is valse etiquette, precies zoals haar moeder haar geleerd heeft. Schijn is alles. ‘Je verveelt me. Ga maar.’ Hij legt haar toestel terug op haar nachtkastje. Bij het aantrekken van zijn spijkerbroek hoort ze zijn riem klingelen. Ze speelt een spelletje op haar telefoon wanneer hij een vaag, soort optimistisch afscheid mompelt en naar haar toe buigt voor een kus. Weer die beleefdheid. Nog net geen drie stijve verjaardagszoenen. Hij is goed opgevoed. Zij merkt er niets van, veegt in plaats daarvan haar vingers vlot over heen en weer en tuurt diep naar het kleine scherm.

 

Lees meer

Column: Dood aan de deadline

Laatst had ik een briljant idee, zoals ik dat wel vaker heb, maar dat is meestal als ik doorgesnoven en aangeschoten op maandagnacht door Dordrecht strompel. Dat bleken achteraf altijd de slechtste ideeën. 

Mijn laatste hersenspinsel daarentegen is geniaal en kan verreikende gevolgen hebben. Het idee is… *tromgeroffel* de VOLLEDIGE afschaffing van deadlines, voor altijd, ever. Lekker aan de zelfregulering, fantastisch toch? Tien jaar over je studie doen en niemand die aan je kop zeikt, want eigen verantwoordelijkheid. Dus nooit meer drie essays van rond de 4000 woorden in een maand afraffelen, geen ultieme stress die uitmondt in totale platlegging van enige motivatie. Dood aan de deadline, dat wordt mijn slogan voor 2014. Mentaal murw geslagen, doelloos naar een leeg scherm kijkend, dat is het gevolg van slecht getimede deadlines (lees: allemaal in dezelfde week, eind januari). Deze maand is het er op of er onder, om eens een mooi clichézinnetje aan te halen. Ondertussen ga ik verhuizen en moet ik voor mijn scriptie op pad. In het fokking buitenland. Daarnaast natuurlijk stukkie hier en daar tikken en werken voor centjes om de huur bij elkaar te sprokkelen. Mooi man, die studententijd. Planning voor gevorderden heet dat: ik lijk wel een werkende huisvrouw met drie stuiterende kinderen qua management. Tot zover Bertus’ leven. Als Bertus praat in de derde persoon enkelvoud dan liggen zijn problemen gevoelsmatig verder weg en kan hij weer rustig zijn doelloze dag voortzetten. Even Theo Maassens Oudjaarconference afkijken. Ooit studeer ik af, op de dag dat deadlines in het verleden liggen, begraven in een drie meter diep, stinkend hol, wegrottend van ellende, die ellendige deadline. Dood aan de deadline! En een verder vredig 2014 gewenst.

 

Lees meer

Column: drieëntwintig

Ik sta in de boekhandel voor een enorme kast met kinderboeken. Naast mij staan twee moeders de achterkant van de nieuwste ‘Geronimo Stilton’ te lezen, een soort Sherlock Holmes maar dan met eenhoorns en een muis. Zachtjes schuifel ik richting de moeders. ‘Sorry, mag ik iets vragen?’ Ze kijken verstoord op. ‘Ik zoek een leuk boek voor een jongetje van zes, heeft u nog suggesties?’ Dat was blijkbaar een hele rare vraag. De moeder die het dichtst bij me staat schudt haar hoofd in afschuw. ‘Hoe oud ben jij?’ Dat vond ik een nogal vreemde vraag. ‘Drieëntwintig mevrouw.’ Ze wierp een veelbetekenende blik naar de vrouw achter haar. ‘Drieëntwintig’ mompelt ze zachtjes terwijl ze verder gaat met Geronimo Stilton. Nogal in de war door de vreemde conversatie loop ik naar de kassa. Daar staat een vrouw van middelbare leeftijd woest te vechten met een rol Sinterklaasinpakpapier. ‘Sorry, mag ik u iets vragen?’ Zeg ik weer op mijn allerbeleefdst. Ze kijkt op van haar worstelwedstrijd. ‘Ja natuurlijk mag dat.’ Ik slaak een zucht. Er is hoop. ‘Ik ben op zoek naar een leuk boek voor een jongetje van zes, heeft u een goede suggestie?’ De mevrouw legt de rol inpakpapier neer en loopt met me naar de boekenkast. Ik vertel ondertussen dat de gelukkige ontvanger van het boek van dieren houdt en dinosauriërs. De mevrouw knikt en begint de rijen boeken af te speuren. Ondertussen houden de moeders ons nauwlettend in de gaten. De moeder die vroeg hoe oud ik was loopt onopvallend, maar heel opvallend, naar de kassamevrouw toe en fluistert net iets te hard in haar oor. ‘Ze is pas drieëntwintig.’ De kassamevrouw houdt op met het zoeken naar een boek. Ze kijkt stomverbaasd over haar brilletje heen en neemt me eens goed in zich op. ‘Gut, nou zie ik het. Wat triest zeg.’ Dat was wel zo’n beetje het punt dat ik er wel een beetje klaar mee was. ‘Sorry, maar wat is er nou precies zo triest aan het feit dat ik drieëntwintig ben? Dat overkomt de meeste mensen op een bepaald punt in hun leven.’ De vrouwen staan nu bij elkaar en schudden hun hoofd. ‘En nog brutaal ook, het is altijd een bepaald slag hè, die tienermoeders.’ Ze zijn het roerend met elkaar eens en bekijken me nog eens even goed van top tot teen. ‘Ah, u denkt dat dit boek voor mijn zoonlief van zes is? Nou, het gaat eigenlijk om het neefje van mijn vriend.’ Een moment zie ik gêne in hun ogen, vooral bij de kassamevrouw die overduidelijk bang is zojuist een klant kwijt te zijn geraakt om een hele stomme reden. De moeders duiken zonder iets te zeggen weer in Geronimo Stilton en de kassamevrouw prevelt zachtjes dat het haar spijt en dat Yvon Jaspers een heel leuk boek heeft geschreven voor kinderen van zes. Terwijl ik aan het afrekenen ben pakt ze het boek in en mompelt nog een keer dat het haar spijt. Ik besluit dat ik nooit meer terug wil komen in de boekwinkel. ‘Het geeft niet hoor, ik heb het wel vaker. Maar mijn eigen zoon is al negen dus die gelooft niet meer in Sinterklaas’ zeg ik heel erg hard door de winkel. Geronimo Stilton klapt op de vloer en de moeders hebben zich met een ruk omgedraaid. Ik zie de mevrouw achter de kassa druk rekenen hoe oud ik dan wel niet moet zijn geweest toen ik zwanger werd als mijn (fictieve) kind al negen is. Met een glimlach pak ik mijn aankoop van de toonbank en wandel de winkel uit.

 

Lees meer

Column: Gewoon even lekker ontspannen

‘Je moet gewoon even lekker ontspannen en het over je heen laten komen. Iets anders zit er niet op’, zei de huisarts, niet wetende wat voor een ongelooflijke opgave hij me mee naar huis gaf. Dit advies kreeg ik op maandagochtend, vanwege een nasty ontsteking aan mijn amandelen (ik kijk er graag elke ochtend even naar door met een fietslampje in mijn keel te schijnen. Instant zelfmedelijden). Inmiddels is het vrijdag en ben ik op van de stress. Lekker even ontspannen. Dat is ideaal, dacht ik maandag. Gewoon even achterover zitten met een kop thee en een goed boek. Even goed voor jezelf zorgen. Vroeger gebruikte je daar niet het woordje ‘even’ tussen. Dan zei je dat je ‘het rustig aan ging doen’ of ‘goed voor jezelf ging zorgen’. Tegenwoordig zeggen we wel ‘even’ omdat we het ook inderdaad maar eventjes volhouden. Ik zat op maandagmiddag na mijn colleges thuis in een stoel, met een kop thee en een goed boek. Dit hield ik welgeteld een uur vol. Toen zat mijn hoofd zo vol met de dingen die ik allemaal nog moest doen dat ik niet meer rustig zat. Dat was ook het moment dat het drama begon. Je kunt namelijk niet verplicht ontspannen. Althans, ik kan dat niet en ik hoop dat iedereen die dat wel kan direct zijn geheim met me deelt. Plichtmatig en op dokters order schrapte ik alle leuke dingen in mijn agenda en ook de dingen die niet leuk waren, maar ook niet echt noodzakelijk. Met een tentamenweek voor de deur en allerlei deadlines in het vizier is echter het lijstje ‘niet leuk – niet noodzakelijk’ niet bijzonder lang. Dus bleef ik over met een lijst deprimerende klussen en verplicht ingelaste uurtjes lezen, film kijken en badderen. Afschuwelijk vond ik het. Met elke zinloos besteedde minuut groeide mijn stress, en de pijn in mijn keel want uiteraard werd de hele ontsteking alleen maar erger. Gisteren was het hoogtepunt. Naast een bonkende pijn in mijn keel en hals kreeg ik een hoofdpijn waar je kopzeer tegen zegt, van de stress natuurlijk. Had ik kunnen zien aankomen. Affijn, al mijn briljante columnplannen konden uit het raam want als ik langer dan twee minuten naar een beeldscherm keek begon het te dansen voor mijn ogen. Daarom krijgen jullie nu deze ellenlange klaagzang over de (on)zin van ontspannen. Want ontspannen, daar word je dus alleen maar zieker van. Geef mij maar een hoge dosis chemicaliën zodat ik vol vuur door de week heen kan knallen en uiteindelijk, als mijn lijstje helemaal leeg is, op zondag een uurtje kan lezen in een goed boek. Met een kop thee. Dat is ontspanning.

 

Lees meer

Column: Gewoon even lekker tot jezelf komen

Ergens ver voor ons vraagt de Staat om handjes die in de lucht moeten worden geheven. Voor de vrijheid. Mijn vriend en ik zijn uit een vorm van masochisme naar het Bevrijdingsfestival in Haarlem gegaan. Gewoon, om te bewijzen dat we echt nog wel spannende en spontane dingen doen en niet de hele dag op de bank zitten en series kijken. Wat we dus in feite eigenlijk wel doen. Behalve nu, want nu staan we met onze handjes in de lucht voor de vrijheid, en een beetje voor de Staat. Voor ons staan een man en vrouw een beetje ongemakkelijk dicht tegen elkaar aan te praten. ‘Maar Michelle, je was toch helemaal fucked up enzo?’ De man probeert heel hard over de Staat heen in haar oor te praten. ‘Ja het was wel heftig hoor, die burn-out. Had het totaal niet aan zien komen. Ik kan helemaal niks meer, de trap oplopen is al te veel moeite. Ik moet helemaal tot rust komen dus ik heb Tycho en Sanne naar hun vader gestuurd voor de komende tijd, lekker de toko helemaal voor mezelf. Wat me-time, weet je wel?’ Michelle heeft een biertje in haar hand en is al ruim een half uur vrolijk aan het dansen. Ik vermoed dat de burn-out van plaatselijke aard is. ‘Ah kut man, ja me-time is zo belangrijk. Mensen onderschatten dat weet je? Soms stuur ik Mees ook gewoon een maand naar zijn moeder. Dan moet ik gewoon even helemaal tot mezelf komen weet je? Even aandacht voor mij. Kan ik ook rustig daten enzo.’ Michelle is het roerend met hem eens en knikt. ‘Ja, daten met kinderen in huis vind ik dus helemaal niks hè. Vaak is het ook een afknapper hoor. Kom je thuis met je date, breken die twee de hele tent af. Nou daar krijg je zo’n vent echt niet mee in bed hoor Daan.’ Daan is steeds dichter tegen haar aan gaan staan en heeft zijn arm tactisch om haar middel gelegd. ‘Ja eigenlijk zoek je gewoon iemand die dat begrijpt. Die weet hoe lastig het is om kinderen te hebben en nog een beetje aandacht aan jezelf te besteden. Zeker als je gescheiden bent.’ Ik ben volledig gestopt met het volgen van de Staat en luister alleen nog maar vol verbijstering naar Daan en Michelle. ‘Precies, iemand die je begrijpt weet je! Dat was altijd het probleem met Leo. Hij was altijd zo met zichzelf bezig en daardoor was er helemaal geen ruimte meer voor mij. Geen wonder dat we uiteindelijk gingen scheiden, hij wist echt niet op welk punt in mijn leven ik stond. Nu zie ik mannen tenminste voor wat ze zijn en ben ik echt voorzichtig met mezelf.’ Daan wil ook graag heel voorzichtig doen met Michelle, en geeft haar nog een drankje. Misschien geven het kinderloze huis en de wankele benen van de overspannen Michelle hem hoop. Ik denk aan thuis, aan de koude biertjes in de koelkast en de dvd-speler die lonkt met de laatste dvd van ‘onze’ serie. Mijn vriend is ook wel klaar met het festivalgedruis. Daan probeert ondertussen zijn slag te slaan. ‘Het is zo belangrijk dat je partner ook aan jou denkt inderdaad. Je hebt die aandacht gewoon nodig. Laten we eerlijk wezen, er is maar één iemand in je leven waar je de rest van je leven mee door moet en dat ben jij zelf. Hé misschien kan ik je een reiki massage geven zometeen? Kom je weer even helemaal tot jezelf. Geen verdere bedoelingen hoor!’ Zijn hand ligt inmiddels ook zonder verdere bedoelingen op Michelles bips. Wij glippen snel weg uit de menigte en lopen naar onze fiets. Mijn vriend heeft niets meegekregen van de ontboezemingen van Michelle en Daan en heeft daadwerkelijk naar de Staat gekeken. ‘Als we ooit scheiden en ik wil de kinderen bij jou dumpen, omdat ik behoefte heb aan een reikimassage tijdens mijn me-time, dan scheid je toch een tweede keer van, me mag ik hopen?’ Mijn vriend knikt wazig en mompelt iets over het voornoemde koude bier in de koelkast. Dat is ware liefde.

 

Lees meer

Column: Grootzerig

Ik kijk naar de plakstrip van de pleister om mijn vinger. Die zit precies over de wond heen. En plakt. Zoals je dat mag verwachten van merkpleisters die watervast horen te zijn. Plakken als een dolle. Om de plakrand heen steekt nog wat rafelige huid uit. In mijn onderbuik begint lichte paniek te ontstaan en op mijn voorhoofd vormen zweetdruppeltjes. Als watervast echt ‘watervast’ betekent dan heeft soppen in warm water geen nut. In deze netelige situatie ben ik verzeild geraakt na een verschrikkelijk ongeluk met een wasmand, de muur en een kat. Iedereen die een kat heeft weet dat de kat zich de hele dag op de stoel bij de verwarming bevindt, behalve op de momenten dat je het echt niet kan gebruiken dat de kat voor je voeten loopt. Bijvoorbeeld als je een volle wasmand in je handen hebt. Afijn, ik struikelde dus met wasmand en al over de kat die vrolijk rond mijn benen kronkelde en trakteerde de hele gang op een lading onderbroeken en T-shirts. Het was een wonder dat ik ongedeerd was, dacht ik bij mezelf. En dat was het moment dat ik de grote rode streep over onze witte muur zag lopen. Als in een horrorfilm. In slow motion gingen mijn ogen over mijn lichaam, op zoek naar die missende teen of mijn darmen die er half uit hingen. Mijn pink bleek het slachtoffer te zijn. Over de gehele zijkant van mijn vinger was de huid verdwenen. Om het nog dramatischer te maken drupte het bloed inmiddels over mijn pols. Kat was niet onder de indruk en gaf kopjes, om er vervolgens hard vandoor te rennen met een sok. Met mijn pink zo ver mogelijk van me af strompelde ik de badkamer binnen om het bloed weg te spoelen. Dat bleef maar komen. Achteraf ben je altijd blij met dat soort details, omdat je er dan een smeuïg verhaal van kunt maken maar op dat moment was ik niet blij. Toen het bloeden eindelijk wat minder werd ging ik op zoek naar een pleister. Ik ben altijd fan geweest van de watervaste kinderpleisters, die krijg je er namelijk met geen mogelijkheid meer vanaf. Als een soort aapje opende ik het pakje met één hand en één voet om vervolgens linkshandig een pleister te knippen. Ik zat tegen de tranen aan tegen die tijd. Als ik een pijntje heb dien ik altijd uitvoerig getroost te worden, ik ben net een man wat dat betreft. Terwijl ik druk aan het wensen ben dat er iemand was die kon zeggen dat ik onwijs zielig ben plak ik de pleister op mijn vinger. Met de plakstrip over de wond. Een grimas trekt over mijn gezicht. Kinderpleisters vragen om kindermaatregelen. Met mijn tanden op elkaar trek ik het hele ding eraf. En neem nog wat huid mee. Daarna wordt het zwart.

 

Lees meer

Column: Hallo?

Hállo! Hállo! Kan dat wat zachter?!' Ik doe mijn oortje uit en zie een man aan de andere kant van het gangpad boos naar mij zwaaien. In gedachten verzonken heb ik helemaal niet doorgehad dat mijn muziek vrij hard stond en dat de omringende treinpassagiers wellicht iets konden horen. Ik excuseer me en de man wendt zich zuchtend tot zijn krant. 'Jeetje, wat asociaal', denk ik bij mezelf. Ik kwijn weg in mijn paarsblauwe stoel van schaamte. Toch vraag ik me af waarom hij zich wel stoort aan mijn muziek en niet aan het driftige gesprek van twee vrouwen verderop in de coupé. Diezelfde middag ga ik met mijn vriend koffie drinken in een klein café. We zijn de jongste gasten en naast ons zit een vrouw in een tijdschrift te bladeren. Toen we aan kwamen keek ze al op met een verontruste blik. Ze was er zeker van dat wij lawaai gingen maken, jong als we waren, en behoedde zich er alvast voor. Ik ben me het hele gesprek bewust van iedere toon die uit mijn mond komt. Het maakt niet uit, bij iedere zin schudt ze haar hoofd. Ze haat me. Ze veracht me. Ik ben het jonge meisje dat geen rekening houdt met de mensen in dit land die toe zijn aan hun rust. Op de terugweg staar ik moedeloos naar de weilanden, me afvragend wat ik fout doe. Blijkbaar spreekt mijn gezicht boekdelen en de vrouw tegenover mij merkt het op. Ik voelde haar blik al een tijdje branden maar had echt even geen tijd om te reageren, andere dingen waren even belangrijker ja? Ze legt haar hand op mijn knie en ik merk dat de losse huid van haar hand om mijn knie golft. 'Het gaat altijd vanzelf wel weer over, meis' zegt ze wijs, vindt ze zelf. Bijna krullen mijn wenkbrauwen naar hun schijnheilige stand. Bijna knerpen sarcastische woorden uit mijn mond. Nu ben ik niet alleen asociaal, maar ook nog eens onwetend?! 'Dat weet ik', zeg ik stug, 'bedankt'. Overal waar ik kom voel ik de vooroordelen. Ondanks dat ik er naar mijn idee best bescheiden uitzie, verwacht men dat ik overlast ga veroorzaken of me onwetend ga gedragen. Dat meisjes slechter presteren in rekenen blijkt gewoon door vooroordelen te komen. Ben ik me dankzij deze vooroordelen over jongeren dan ook daadwerkelijk asociaal gaan gedragen? Of erger, ben ik langzaam in de vertrouwelijke armen van onwetendheid gevallen?! Ik ga even geen muziek meer luisteren in de trein.

 

Lees meer

Column: Het leed dat het decanaat heet

Ik heb een afspraak met de decaan. Naast me zit een meisje met een grote stapel formulieren. Ze kijkt me aan. ‘Wat heb jij?’ ‘Operatie, jij?’, zeg ik. ‘Dyslectisch’, zegt ze en ze laat me de voorkant van haar agenda zien. Spelling is ook maar een mening, staat erop. Ik word geroepen door een vrouw in een strak mantelpakje en sta op. ‘Eigenlijk moet je hiervoor naar de examencommissie.’ ‘De examencommissie stuurde me juist naar u.’ Ik zit al ruim twintig minuten te verdedigen waarom ik naar de decaan ben gegaan. Dat was in mijn ogen heel logisch aangezien de examencommissie zei dat ik bij de decaan moest zijn. Ze weigert het te geloven. Afwezigheid door ziekte zit niet in haar portefeuille. Mocht ik eventueel een permanente aandoening oplopen door iets te lange narcose of een ongelukkig geplaatste scalpel dan kan ik bij haar terecht voor studiebegeleiding en een vrolijke folder over ‘gehandicapt studeren’. ‘Ik kan me niet voorstellen dat ik de eerste student ben die met dit probleem zit’, probeer ik wanhopig. De vrouw blijft maar streng over haar leesbril heenkijken en dingen aantekenen in mijn map. Ik heb een eigen map. Een eigen map bij het decanaat. ‘Nou, je bent de eerste die ik hier voor mijn neus krijg. Studenten laten zich meestal opereren in de zomervakantie. Of niet. Of het is zo ernstig dat ze tijdelijk stoppen met studeren.’ Ze begint met de minuut bozer te klinken. ‘In de zomervakantie begint mijn stage. Daarom wil ik het rond de meivakantie doen, maar het herstel duurt nou eenmaal twee weken zei de arts.’ ‘Ja daar wilde ik het ook nog even over hebben. Kun je ons bewijsstukken voorleggen? Die heb je nodig voor je zitting bij de examencommissie.’ ‘Mijn zitting?’ ‘Ja je begrijpt dat dit een officiële zitting wordt hè? Je moet bewijs hebben voor de noodzaak van deze operatie. Dat het echt nu moet. Kun je anders je medische dossier opvragen?’ Ik ben verbijsterd. Ik vond het bewijs genoeg dat mijn arts zei dat ik geopereerd moest worden. Hij is de expert. Het is niet zo dat ik voor de lol mijn amandelen ga laten wegsnijden zodat ik lekker een week niet naar college hoef. We hebben het hier over twee weken vloeibaar eten. Ik ben gek op eten. We hebben het hier over twee weken niet praten. Ik ben nog gekker op praten. Dit wordt hel. En dan moet ik mijn medisch dossier voorleggen op een officiële zitting om te bewijzen dat ik dit niet voor mijn plezier doe? ‘Ik snap dat het nogal veel voor je is nu, maar het is echt nodig. Anders kan je er later mee in de problemen komen. En gezien het feit dat je een langstudeerder bent kan je dat volgens mij niet gebruiken.’ Ze zegt ‘langstudeerder’ alsof ze eigenlijk ‘gevaarlijke delinquent’ bedoelt. Na drie kwartier oeverloos gebabbel sta ik weer buiten de deur. Met een formulier in mijn hand dat ik moet laten invullen door mijn dokter. Die heeft vast niets beters te doen dan de formulieren voor de examencommissie invullen. Stel je voor dat je echt iets hebt? De eindeloze administratieve bewijsvoering alleen al zou me een permanente migraine bezorgen of een burn-out. Het meisje van eerder zit weer op haar stoel met haar stapel documenten op haar schoot. Verzoek afgewezen staat er in grote rode letters op. Ze zit hartstochtelijk te huilen.

 

Lees meer

Column: Hoge zuurgraad

Taalvoutjes. Een terugkerende ergernis. Als talig aangelegd persoon kom je keer op keer tot de droevige constatering dat niet iedereen zijn of haar moedertaal even goed beheerst. D/t-fouten, spatieziekte, geen hoofdletters, noem maar op. In zijn recente column op Voxweb doet docent en onderzoeker ‘PH neutraal’ hier dan ook terecht zijn beklag over. Van studenten – veelal toekomstige academici - mag je een zeker basisniveau verwachten, vooral qua taalbeheersing.

 

Lees meer

Column: Humorhaters zijn definitievervuilers

Laten we maar voorgoed afrekenen met racisme, want de term is dood. Wie dacht dat het Zwarte Piet-debat schrijnend was, heeft de afgelopen weken onder een steen gelegen. Daphne, Jack en Gordon deden een satirische duit in het zakje en wéér rolden er krokodillentranen, kwamen mensen met schadeclaims op de proppen en ontplofte Twitter door haat-aan-RTL-tweets. Uitermate triest wanneer je satire de kop in wilt drukken, omdat je een grap niet snapt, niet leuk vindt of omdat je simpelweg allergisch bent voor lachende mensen. Daphne Bunskoek een racist noemen, omdat ze een gewaagde poging tot humor deed, is een devaluatie van de term racisme. Gordon een racist noemen, omdat hij zijn flauwe grappen niet voor zich kan houden (ongeacht tegen wie: gekleurd, gelovig, gehandicapt), is definitieterrorisme. Gordon verdient zijn geld met onaangepast gedrag, en dat mag. Jack Spijkerman mag in een onderonsje met Humberto Tan zeker iets zeggen over Tan’s huidskleur. Dat Jack Spijkerman wat mij betreft nooit grappig was en met z’n klaplong lekker met pensioen moet doet daar niets aan af. Vrijheid noemen we dat: van gedachte, van meningsuiting, van media en al bevalt de artiest je niet, het is hoe dan ook artistieke vrijheid. Alles wat je niet zint labelen onder de noemer racisme doet zwaar afbreuk aan daadwerkelijk racisme. Mensen die op basis van huidskleur of afkomst maatschappelijk achtergesteld worden, geweld dat zich richt tot etnische groepen, dát is racisme. De Chinese kandidaat bij Holland’s Got Talent vond Gordon’s grappen vernederend, hij mag Gordon daarop aanspreken, want toegegeven, de actie was nogal lomp. Ik vraag me af waarom de discussie dan niet over Gordon’s oncontroleerbare drang naar het publiekelijk afzeiken van weerloze kandidaten en of dat al dan niet in het programma past? Meneer Heuckeroth’s gebrek aan empathie en zijn slechte humor maken hem weliswaar onuitstaanbaar, het maakt hem nog geen racist. Hem het zwijgen opleggen is het failliet van de vrijheid van meningsuiting, net als een excuus afdwingen. Nog niet zo lang geleden gingen er mensen dood omdat ze grappen maakten en hun mening gaven, de een was een filmmaker, de ander een politicus. Beiden heren namen geen blad voor de mond en taboes gingen ze nooit uit de weg. Helaas vonden hun fatsoenlijke opponenten discussie niet nodig; hen kapot demoniseren was genoeg. Waarom dit mij steekt is omdat ik nu al enige tijd onder mijn pseudoniem Bertus Huidschuiver de ANS-website bestook met hier en daar zwaar uit de bocht gevlogen stukken. Niet omdat ik daar altijd voor de volle honderd procent achtersta, wel omdat ik vind dat ik het recht heb iets controversieels of grofs te schrijven. Daarbij wakkerde het niet zonder uitzondering een discussie aan en dat was nu precies mijn bedoeling. Ik vind elke inperking van de vrijheid die ik nam een zeer enge ontwikkeling, elke roep om ‘fatsoen’ een stiekem voorwendsel om mensen te doen zwijgen. Óf je bent fatsoenlijk, óf je doet er niet meer toe. Vanuit je morele superioriteit in een vrije samenleving anderen de maat nemen is een gotspe en totaal niet fatsoenlijk maar daar hebben fatsoensridders maling aan. Ga dus in discussie met elkaar, maak flauwe, gore en harde grappen. Ik sta er voor. En voor iedereen die zich gekwetst voelt: ga ook grappen maken of slinger een goed debat aan en spuw vooral je gal over alles en iedereen. Het mag, we zijn vrij. Nog wel.

 

Lees meer

Column: In ander nieuws: Nijmeegse faalstudent beschimpt

16 december 2013 - Diederik Wobbel, recentelijk van school gestuurd nadat hij zijn studie Biomedische Wetenschappen aan de Radboud Universiteit vergooide, heeft de Pisser Prijs voor Screw-up Sciences gewonnen voor zijn totaal niet-baanbrekend stamcelonderzoek dat hij nooit uitvoerde. Ook ontvingen vier studenten in exacte en technische vakken van de Radboud Universiteit de ontmoedigingsprijs bij de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Wobbel ontving de prijs, die hem 5000 euro kostte en hem werd opgedrongen, vrijdagavond voor zijn gefaalde afstudeeronderzoek naar stamceltherapie. Volgens de jury is zijn onderzoek ‘niet alleen ronduit kut voor de ontwikkeling van stamceltherapie, maar dwarsboomt het daarbij ander onderzoek naar de oorzaken van kanker'. Wobbel krijgt naast de geldprijsboete waarschijnlijk een medische schorsing voor de rest van zijn leven en mag nooit meer een voet zetten in één van de vele RU-gebouwen, op straffe van een gedwongen beenmergtransplantatie zonder verdoving. Diederik Wobbel onderzocht tijdens zijn afstudeeronderzoek vrijwel niets, tot grote ergernis van het Massachusetts General Hospital in Boston, waar hij per ongeluk een huidcel verwisselde voor een stamcel terwijl hij onder invloed was van hallucinerende schimmels. Dientengevolge heeft deze proefpersoon nu geen leven meer. Wobbel ontdekte wel dat het eiwit CAF-1, dat betrokken is bij het inpakken van DNA, bijzonder goed te combineren valt met de hallucinerende schimmels waar hij zo dol op is. De combinatie vertienvoudigt zijn psychedelische trip en zorgt voor een behaaglijke euforie. Of er een causaal verband bestaat tussen zijn geflopte studie en zijn drugsgebruik, is hij vergeten. Wobbel: ‘Stamcellen hebben natuurlijk een waardevolle functie in ons lichaam. Maar als je echt graag naar de klote wilt gaan, dan is onderzoek naar die cellen gewoon lastig. Toch denk ik dat ik niet gefaald heb, ik heb immers voor velen iets betekend op het gebied van microbiologie, een geheel andere tak van sport die ik wist te vertalen naar mijn eigen onderzoeksveld. Daar komt mijn echte passie, de paddenstoel, veel beter tot zijn recht. Misschien nam die passie de overhand, dat weet ik niet. De afgelopen jaren beleefde ik dan ook als een waas’. De jury stelt dat Wobbels onderzoek van ‘zieltogend teleurstellende kwaliteit is’, omdat hij ‘medische kennis aanwendde om te voorzien in zijn drang naar verdovende en geestverruimende middelen.' 'Dat is een zeer ernstig vergrijp’, aldus Johan Kwak, initiatiefnemer van de Pisser Prijs en voorzitter van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Deze organisatie looft ook andere prijzen uit. drug addict                             Diederik Wobbel op weg naar de universiteit.

 

Lees meer

Column: Ingmar I

Ingmar Uco Hoffman keek met half dichtgeknepen ogen naar de strakblauwe lucht die gedotterd was met plukjes watjeswolken. Twee dagen eerder was hij verlaten door Eva, die hem een ‘over-analyserende, zelfingenomen, arrogante schrijver’ had genoemd, altijd maar piekerend in een explosief vat van zelfhaat en narcisme. Hij had haar aangestaard en alleen kunnen zeggen: ‘Ja dat weet ik allemaal wel. Maar ik ben toch vooral heel goed?’ Zij had haar ogen ten hemel geslagen, feitelijk het vieze plafonnetje van zijn studentenkamer, haar tandenborstel losgewrikt van de zijne en was door het trappenhuis naar beneden gedenderd. Zo bleef Ingmar achter met een vergeten slipje, haar lange donkere haren in het doucheputje en genoeg ongelukkigheid voor een nieuwe roman. Door het raam zag hij hoe zij haar weg maakte door rijen met fietsen, sommige het voorwiel missende terwijl anderen uit roest alleen leken te bestaan. Hij had het raam opengegooid en naar haar geroepen ‘Doe niet zo idioot! Je bent binnen een week bij me terug! Echt!’ Ze had zich omgedraaid. De wind die losse haarstrengen in haar rood aangelopen gezicht blies en haar zichtbare woede vertederden hem totdat ze riep, ‘Jij, Ingmar, bent niet eens een vent te noemen! Het draait allemaal om jou, de grote Ingmar show, maar jij drijft op holle complimenten!’. Ze draaide zich weer om en Ingmar kon alleen maar haar naam roepen, waar zij met ‘en in bed ben je ook waardeloos, sukkel!’ antwoordde, om vervolgens naar het station te stampen. Hij had het raam dichtgesmeten en toen bedacht dat het wel waar was wat ze had gezegd (maar pas na het raam nog eenmaal open gegooid te hebben en een onzekere ‘Ha!’ uit te stoten. Hij hield ervan om het laatste woord te hebben). Hij moest toegeven dat hij zich niets van Eva’s boze woorden kon herinneren. Hij had alleen naar haar mond gekeken en hoe ze tussen de zinnen door haar lippen had gelikt. Zo liet hij de eerste echte vrouw in zijn leven uit zijn stinkende flatje lopen. De rest van de middag en de twee daaropvolgende nachten had hij in zijn naar zweet ruikende eenpersoonsbed doorgebracht. Met een vergeten enkelsokje dat vaag naar haar rook onder zijn kussen, en zijn neus diep begraven in haar ongewassen slipje, dacht hij aan liefde in een smal bed. Het akelige gevoel in zijn onderbuik was niet weg te troosten en hij was er te onbekend mee om het op te kunnen lossen.

 

Lees meer

Column: Ingmar III

Om half vijf ’s middags zitten ze in een dim verlichte, bruine kroeg. Niet om het een of ander, maar hij heeft het in zijn hoofd zitten dat alle mooie verhalen daar beginnen. Eva zit tegenover hem, omlijst door al haar onderhuidse schoonheid, een broeiend nest van al het moois dat niet langer van hem is. Hij heeft het altijd een prettige gedachte gevonden, te kunnen zeggen dat zij van hem was. Ze hebben hier afgesproken om verdwaalde spullen te ruilen. Ze hebben elkaar beloofd dat het geen sentimenteel afscheid zal worden want er valt geen afscheid te nemen van iets dat nooit heeft bestaan, zo redeneerde zij. Ze roert afwezig in haar cappuccino. De melkpoeder heeft zich onderin het kopje genesteld en danst op in witte wolken. ‘Mag ik je een kus geven?’ Ze kijkt hem argwanend aan. Haar haar hangt in strengen om haar gezicht. Ze heeft gesport voordat ze hierheen kwam, maar was zoals altijd te laat en te chaotisch. Haar huid is nog een beetje klam en rood. ‘Gewoon op je wang.’ Eva schuift heen en weer op haar stoel. Hoewel Ingmar ze niet kan zien, weet hij precies hoe haar billen eruit zien. Perfect, rond. Ze trekt een elastiekje van haar pols en knoopt haar manen vast in een knot bovenop haar hoofd. Terwijl ze dat doet neemt hij een diepe teug van de zoete geur van meisjeszweet, wat hem altijd in vervoering weet te brengen. ‘Toe. Alsjeblieft?’ Ze rolt met haar ogen, haar armen zijn voor haar borst gekruist. Het aantal keer dat ze op haar telefoon kijkt verraadt haar verveling. Hij weet dat haar geduld opraakt. ‘Hou maar op.’ Een klein moment van aarzeling. Eerder eindigde elke zin met ‘’lief’’, maar dat verwacht hij nu niet meer te horen. Het mag dan op het randje van februari zijn, de winter bereikt Ingmar nu pas. Ze trekt haar handschoenen aan, een kledingstuk dat hij evenveel poëtische kwaliteiten toedicht als een fladderend katoenen zomerjurkje. De wollen sjaal gaat krap drie keer om haar hals en ze staat resoluut op. Haar jas heeft ze nooit uitgedaan, ze was niet van plan om lang te blijven. De sporttas slingert ze over haar schouder, haar gigantische bos sleutels rinkelen geruststellend in haar zak. Ze kijkt hem nog indringend aan en buigt naar hem toe. ‘Dag.’ De leren handschoen op de zijkant van zijn hoofd, een voorzichtige kus op zijn stoppelige wang. Meer niet. Ze foetert hem niet eens meer uit om zijn ongeschoren gelaat, wat hij beschouwt als een definitief teken van loslaten. Het zal nog een hele tijd duren voor de lente ingezet wordt en hij onderdrukt een diepe zucht wanneer ze eindelijk de deur achter zich dicht trekt. Hij vraagt om de rekening en wanneer hij over de tafel heen reikt om zijn tas te pakken, ziet hij dat ze de tas met spullen heeft laten staan. De verzameling die hij de afgelopen dagen zo zorgvuldig bij elkaar heeft gezocht en van zijn eigen spullen los heeft geknoopt staat nu zonder eigenaar op straat. Een beetje zoals hij zelf.

 

Lees meer

Column: Jong talent

Alle verhalen over de patatgeneratie ten spijt, hebben veel jongeren wel degelijk interesse in de politiek. Jongerenraden vinden gretig aftrek en om mij heen zie ik talloze leeftijdsgenoten die actief zijn bij een politieke (jongeren)partij. Prachtig toch? Helaas maakt het enthousiasme plaats voor cynisme en scepsis wanneer jongeren een gooi doen naar een politieke functie. ‘Geen levenservaring’ en ‘omhooggevallen student’ zijn veelgehoorde kwalificaties. Hiertegen ageren op een studentenmedium lijkt misschien preken voor eigen parochie, maar ook mijn medestudenten hoor ik laatdunkend spreken over de politieke aspiraties van hun leeftijdsgenoten. ‘Ze zullen wel wanhopig zijn’, wordt er gezegd over de partijen die zich met deze jongelingen inlaten. Waarom deze negativiteit? Heb je levenservaring nodig om maatschappelijke betrokken te zijn, empathie te hebben tegenover de burger en om interesse te tonen in de wereld om je heen? En wie zegt dat deze politiek bevlogen jongeren zo onervaren zijn? Het zijn doorgaans niet de eerste de beste jongeren zich melden voor een politieke functie. Mark Buck, de 22-jarige lijsttrekker van CDA Nijmegen, loopt al 3,5 jaar mee als fractievolger in de gemeenteraad en heeft ervaring in diverse besturen en medezeggenschapsorganen, waaronder twee jaar USR. Eenmaal in de politiek blijkt ook vaak dat deze jonge politici zich uitstekend kunnen handhaven. De Tweede Kamerleden Farshad Bashir, Manja Smits (beiden SP) en Jesse Klaver (GL) - allen voor hun vijfentwintigste verjaardag begonnen - doen niet onder voor oudere collega’s. Zij redden zich prima in de Haagse politiek doen keurig mee aan het parlementaire werk van moties indienen, Kamervragen stellen, werkbezoeken en meer. Vorig jaar werden zij voor hun succesvolle inzet beloond met verkiesbare plaatsen op de verkiezingslijsten van hun partijen. Politiek talent is dan ook niet leeftijdsgebonden. Genoeg succesvolle politici beginnen op jonge leeftijd. Net als bij iedere ander leeftijdsgroep bevinden zich onder de jongere generatie zowel goede als slechte politici. Laten we mensen als Mark Buck, Farshad Bashir en Hidde van Koningsveld  - de scholier die burgemeester van Utrecht wil worden – daarom beoordelen op hun merites en capaciteiten en niet op hun leeftijd.

 

Lees meer

Column: Kast-Sinterklaas

Vorig jaar ging Mensenkinderen bewapend met kleurpotloden de strijd aan met de discriminatie van Zwarte Piet. Die moest namelijk vervangen worden door uitsluitend gezonde, blozende, vrolijke Hollandse Pieten. Dat vond ik nogal ondankbaar, om na jaren trouwe dienst alle zwarte Pieten te vervangen voor witte. En nogal gemeen. Nu durf ik dat soort dingen niet meer hardop te zeggen (laat staan schrijven). Want tegenwoordig ben je dan een racist en zo wil ik uiteraard niet de ANS-archieven in gaan. Daarom zal ik het verder niet meer hebben over Zwarte Piet. Op mijn Facebookpagina is een heuse oorlog ontsproten rond het onderwerp. Onwaarschijnlijke voor- en tegenstanders hebben kampen gevormd en binden de verbale strijd aan met elkaar bij elke referentie naar het onderwerp. Soms gaat het er zo hevig aan toe dat Facebookvriendschappen ruw verbroken worden met harde woorden. Jij hebt de Pietitie getekend, dus je bent een racist. Ik wil nooit meer met je praten. Ja echt. Ik maakte de grote fout door me in te laten met het onderwerp. Ik vroeg me hardop af waarom de VN zich bemoeien met een Nederlandse feestdag. Vooral omdat er zeg maar in Brunei binnenkort weer mensen gestenigd mogen worden en er zeg maar op best wel veel plekken in de wereld mensenrechten op zeer grove wijze geschonden worden en dat er daar zeg maar best wel wat meer behoefte is aan bemoeienis van de VN. Dat vond ik best een legitieme vraag. Ik kon echter niet vermoeden dat dit een 67 reacties (and counting) durende discussie zou worden over het al dan niet racistische karakter van Zwarte Piet. Ik had het ZP woord niet eens genoemd. En eerlijk gezegd weet ik ook niet meer zo goed wat ik er nou allemaal van moet vinden. Sinterklaas is mijn lievelingsfeestdag (omdat ik mentaal eigenlijk nog vijf ben) en die doe je niet zomaar weg omdat andere mensen ineens vinden dat je dat moet. Dit jaar vier ik dus kast-Sinterklaas. Dan stoor ik niemand met mijn al-dan-niet racistische occulte festiviteiten en kan ik toch nog stiekem in mijn pyjama op de bank kijken naar de intocht. Terwijl ik kilo’s taaitaai naar binnen aan het werken ben. En pepernoten. En gevulde speculaas. En marsepein in de vorm van varkentjes. En warme chocolademelk met slagroom. Dan kan ik daarna, misselijk van de spanning en al die calorieën, mijn schoen zetten en duimen dat mijn lieftallige vriend ook meedoet met kast-Sinterklaas en er iets instopt. Maar dat vertellen we niemand.

 

Lees meer

Column: Laten we weer een beetje politiek correct gaan doen

Misschien wel het grootste slachtoffer van de populistische revolte het afgelopen decennium is het begrip ‘politieke correctheid’. We moeten de waarheid niet meer met de mantel der liefde bedekken, maar man en paard noemen. Buitenlanders en andere minderheden moeten niet zeuren over discriminatie, want Nederland is een vrij land en ze zijn allang geëmancipeerd. ‘Dat mag ook weleens gezegd worden’. Deze ontwikkeling in het maatschappelijk denken is niet per se slecht – het is zeker mooi dat taboes doorbroken worden. Kritiek geven moet altijd kunnen, niets mag daarbij heilig zijn. En het is zeker waar dat er soms misbruik wordt gemaakt van de macht van het woordje ‘discriminatie’. Maar schieten we niet een beetje door? Toen ik online reacties doorlas op René van der Gijps ‘grappig bedoelde’ uitspraken over homoseksuelen in het voetbal viel mij op hoeveel bijval hij kreeg. De beste man was gewoon een beetje lomp, daar moesten die homo’s niet zo moeilijk over doen. Dat jonge homo’s in de voetbalwereld niet uit de kast durven te komen en dat ongenuanceerd gebrul als dat van ‘Gijp’ hier mede oorzaak van is, beseft men dan weer niet. ‘Politiek incorrecte’ humor doet het dan ook goed tegenwoordig. Stereotypen van allerlei aard, eufemistisch ‘typetjes’ genoemd, zijn een succesformule voor menige komedie, caberatier of gangmaker op de verenigingsborrel. Dit soort humor is leuk ‘omdat het eigenlijk niet kan’, maar misschien moeten we er eens wat meer gaan nadenken over waaróm het ‘eigenlijk niet kan’. Er is een reden dat we die geweldige neger- en Duitsergrappen opeens voor ons houden in het gezelschap van een zwarte of Duitse studiegenoot. Wat bedoeld is als een onschuldig, ‘stout’ grapje over een groep mensen, kan er bij leden van die groep diep inhakken, hoe geëmancipeerd ze verder ook zijn. Er was immers een tijd dat het geen grapje was. Soms vraag je je nog steeds af of het wel echt een grapje is, en of er niet onder het mom van ‘lekker politiek incorrect doen’ wat minder frisse menselijke neigingen boven zijn komen drijven. In onze strijd tegen politieke correctheid, een vermeende uitwas van de oud-Hollandse tolerantie waar we juist zo trots op zijn, zijn we weer een beetje intoleranter geworden. En vooral een stuk lomper. Laten we daarom weer een beetje politiek correct gaan doen.

 

Lees meer